Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990R2561

    VERORDENING ( EEG ) NR. 2561/90 VAN DE COMMISSIE VAN 30 JULI 1990 TOT UITVOERING VAN VERORDENING ( EEG ) NR. 2503/88 VAN DE RAAD BETREFFENDE DE DOUANE-ENTREPOTS

    PB L 246 van 10.9.1990, p. 1–32 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/1994; opgeheven door 393R2454

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1990/2561/oj

    31990R2561

    VERORDENING ( EEG ) NR. 2561/90 VAN DE COMMISSIE VAN 30 JULI 1990 TOT UITVOERING VAN VERORDENING ( EEG ) NR. 2503/88 VAN DE RAAD BETREFFENDE DE DOUANE-ENTREPOTS

    Publicatieblad Nr. L 246 van 10/09/1990 blz. 0001 - 0032


    VERORDENING (EEG) Nr. 2561/90 VAN DE COMMISSIE van 30 juli 1990 tot uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2503/88 van de Raad betreffende de douane-entrepots

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2503/88 van de Raad van 25 juli 1988 betreffende de douane-entrepots (1), inzonderheid op artikel 28,

    Overwegende dat bepaalde types van entrepots, met specifieke kenmerken, onderworpen zijn aan regels welke uitsluitend op deze entrepots van toepassing zijn; dat het dienstig is, in een streven naar duidelijke wetgeving, de verschillende types van entrepots nader te omschrijven;

    Overwegende dat het noodzakelijk is bepalingen vast te stellen betreffende de afgifte van de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot of tot gebruikmaking van het stelsel van douane-entrepots zonder dat de goederen in een douane-entrepot zijn opgeslagen en de voorwaarden vast te stellen welke aan het verlenen van een dergelijke vergunning zijn verbonden;

    Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat, behalve in de gevallen bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3787/86 van de Commissie (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1325/89 (3), een vergunning kan worden ingetrokken, hetzij op verzoek van de vergunninghouder, hetzij wanneer de handhaving ervan niet meer gerechtvaardigd is;

    Overwegende dat het nodig is toepassingsvoorschriften vast te stellen voor de plaatsing van goederen onder het stelsel;

    Overwegende dat regels voor het voeren van een voorraadadministratie moeten worden vastgesteld;

    Overwegende dat het aanbeveling verdient, ten einde de entrepots niet te belemmeren in hun activiteiten, geen beperkingen te stellen op de gebruikelijke behandelingen die in douane-entrepots mogen worden verricht met het oog op de bewaring van de goederen in ongewijzigde staat, het verbeteren van hun presentatie of handelskwaliteit of ter voorbereiding van hun distributie of wederverkoop; dat,

    aangezien de in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht toegestane bewerkingen in douane-entrepots mogen worden verricht, deze faciliteit niet in ongerechtvaardigde voordelen ter zake van de rechten bij invoer mag resulteren; dat te dien einde bijzondere voorschriften betreffende het verlenen van de vergunning tot het verrichten van gebruikelijke behandelingen dienen te worden vastgesteld;

    Overwegende dat, voor een economisch rendabele exploitatie van de inrichtingen voor opslag, goederen met verschillende douanestatus gezamenlijk moeten kunnen worden opgeslagen; dat deze gezamenlijke opslag eveneens mogelijk dient te zijn in gevallen waarin de identificatie van de goederen onmogelijk wordt, op voorwaarde dat het gelijkwaardige goederen betreft;

    Overwegende dat het dienstig is bijzondere procedures vast te stellen voor de tijdelijke uitslag van de goederen en de overbrenging daarvan naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd;

    Overwegende dat het noodzakelijk is toepassingsvoorschriften vast te stellen voor de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots, met name door het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de goederen;

    Overwegende dat het aanbeveling verdient de procedures vast te stellen die van toepassing zijn op communautaire goederen ten aanzien waarvan een specifieke communautaire regeling bepaalt dat zij, uit hoofde van hun opslag in een douane-entrepot, in aanmerking komen voor maatregelen die in beginsel aan de uitvoer van goederen zijn verbonden;

    Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat de ruimten van het douane-entrepot voor bepaalde verrichtingen mogen worden gebruikt zonder dat de goederen onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst;

    Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2503/88 volgens haar artikel 30 van toepassing wordt één jaar na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, die op 1 januari 1991 dient te worden vastgesteld; dat de onderhavige verordening derhalve eveneens op 1 januari 1992 van toepassing moet worden;

    Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité douane-entrepots en vrije zones,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) basisverordening: Verordening (EEG) nr. 2503/88;

    b)

    controlekantoor: het douanekantoor dat voor de controle van het entrepot bevoegd is;

    c)

    EVA-landen: Finland, IJsland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden, Zwitserland en Liechtenstein;

    d)

    landbouwgoederen: goederen die vallen onder de verordeningen bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten (4). De goederen waarop de Verordeningen (EEG) nr. 3033/80 van de Raad (5) (goederen die zijn verkregen door de verwerking van landbouwprodukten) en nr. 3035/80 van de Raad (6) (landbouwprodukten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen) van toepassing zijn, worden aan landbouwgoederen gelijkgesteld;

    e)

    vooruitbetaling: de betaling, voorafgaand aan de uitvoer, van een bedrag dat gelijk is aan de uitvoerrestitutie wanneer Verordening (EEG) nr. 565/80 in een dergelijke betaling voorziet;

    f)

    goederen met prefinanciering: alle goederen die bestemd zijn om in ongewijzigde staat te worden uitgevoerd en die voor een vooruitbetaling in aanmerking komen, ongeacht de omschrijving van deze goederen in de communautaire voorschriften die in de mogelijkheid van vooruitbetaling voorzien;

    g)

    basisprodukt met prefinanciering: ieder produkt dat bestemd is om, na een meer ingrijpende behandeling dan die bedoeld in artikel 59 te hebben ondergaan, te worden uitgevoerd in de vorm van een verwerkt goed en dat daarbij in aanmerking komt voor een vooruitbetaling;

    h)

    verwerkte goederen: alle produkten of goederen die zijn verkregen door de verwerking van basisprodukten met prefinanciering, ongeacht de omschrijving van deze produkten of goederen in de communautaire voorschriften die in de mogelijkheid van vooruitbetaling voorzien.

    Artikel 2

    1. Onverminderd de leden 2 en 3 worden entrepots waarin goederen onder het stelsel van douane-entrepots worden opgeslagen, aangeduid met een van de volgende benamingen:

    - entrepot van het type A: publiek entrepot dat door elke persoon kan worden gebruikt voor de opslag van goederen overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder b), van de

    basisverordening, onder verantwoordelijkheid van de entreposeur,

    - entrepot van het type B: publiek entrepot dat door elke persoon kan worden gebruikt voor de opslag van goederen overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder b), van de basisverordening, onder verantwoordelijkheid van elke entrepositaris, in artikel 9, lid 1, van de basisverordening "publiek entrepot onder verantwoordelijkheid van de entrepositaris" genoemd, en met toepassing van de procedure bedoeld in artikel 16, lid 2, van de basisverordening,

    - entrepot van het type C: particulier entrepot, uitsluitend bestemd voor de opslag van goederen door de entreposeur overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder c), van de basisverordening, waarbij de entreposeur dezelfde persoon is als de entrepositaris, zonder dat hij de goederen noodzakelijkerwijze in eigendom heeft,

    - entrepot van het type D: particulier entrepot, uitsluitend bestemd voor de opslag van goederen door de entreposeur overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder c), van de basisverordening, waarbij de entreposeur dezelfde persoon is als de entrepositaris, zonder dat hij de goederen noodzakelijkerwijze in eigendom heeft, en met toepassing van de procedure bedoeld in artikel 25, eerste streepje, onder a), van de basisverordening.

    2. Het stelsel van douane-entrepots, voor zover dit betrekking heeft op particuliere entrepots die uitsluitend bestemd zijn voor de opslag van goederen door de entreposeur overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder c), van de basisverordening, waarbij de entreposeur dezelfde persoon is als de entrepositaris, zonder dat hij de goederen noodzakelijkerwijze in eigendom heeft, is eveneens van toepassing in het kader van een systeem dat het mogelijk maakt goederen op te slaan in de voor opslag bestemde inrichtingen van de vergunninghouder overeenkomstig artikel 12, onder b), van de basisverordening. Dit systeem wordt aangeduid met de benaming "entrepot van het type E".

    3. Wanneer het stelsel van douane-entrepots, voor zover dit betrekking heeft op publieke entrepots die door elke persoon kunnen worden gebruikt voor de opslag van goederen overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder b), van de basisverordening, door de douaneautoriteiten wordt beheerd, wordt het aangeduid met de benaming "entrepot van het type F".

    4. De combinatie van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde entrepot-types in een zelfde lokaal of een zelfde ruimte is niet mogelijk.

    Artikel 3

    1. Behoudens de entrepots van het type E en F bestaat een entrepot uit lokalen of andere afgebakende ruimten die door de douaneautoriteiten zijn goedgekeurd.

    2. Wanneer de douaneautoriteiten besluiten een entrepot van het type F te beheren, wijzen zij het lokaal of de besloten ruimte aan waaruit dit entrepot bestaat. Dit besluit wordt bekendgemaakt in de vorm waarin de betrokken Lid-Staat normaliter zijn administratieve of wettelijke beschikkingen bekendmaakt.

    3. Alle plaatsen die door de douaneautoriteiten zijn erkend als "ruimten voor tijdelijke opslag" in de zin van

    artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4151/88 van de Raad van 21 december 1988 tot vaststelling van de bepalingen die van toepassing zijn op goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht (7) of die door de douaneautoriteiten worden beheerd, kunnen ook als douane-entrepot van het type A, B, C of D worden erkend respectievelijk als douane-entrepot van het type F worden beheerd.

    Artikel 4

    1. De handelspolitieke maatregelen bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), van de basisverordening zijn de niet-tarifaire maatregelen die in het raam van de gemeenschappelijke handelspolitiek zijn vastgesteld.

    2. Wanneer de in lid 1 bedoelde maatregelen in communautaire handelingen betrekking hebben op

    a) het in het vrije verkeer brengen van goederen, zijn ze noch bij de plaatsing van goederen onder het stelsel van douane-entrepots, noch tijdens de gehele duur van verblijf van toepassing;

    b) de invoer (binnenbrengen in het douanegebied van de Gemeenschap) van goederen, zijn ze van toepassing bij de plaatsing van niet-communautaire goederen onder het stelsel van douane-entrepots;

    c) de uitvoer van goederen, zijn ze van toepassing bij de uitvoer van communautaire goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap na plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots.

    TITEL II

    HET VERLENEN VAN DE VERGUNNING

    Hoofdstuk 1

    Voorafgaande bepaling

    Artikel 5

    De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op elk type entrepot, met uitzondering van de entrepots van het type F.

    Hoofdstuk 2

    Aanvraag om een vergunning voor het beheren van een douane-entrepot of tot gebruikmaking van het stelsel in een entrepot van het type E

    Artikel 6

    1. De aanvraag om een vergunning voor het beheren van een douane-entrepot, hierna "aanvraag" genoemd, dient schriftelijk te worden gedaan volgens het model dat in bijlage I is opgenomen. De aanvrager verstrekt in zijn aanvraag alle voor de onderscheiden punten van het model vereiste inlichtingen, hij verwijst daarbij naar deze punten en houdt rekening met de in het model voorkomende voetnoten.

    De tekst van deze voetnoten behoeft niet in de aanvraag te worden opgenomen.

    Dit lid vormt voor de douaneautoriteiten geen beletsel om te eisen dat nog andere gegevens worden verstrekt die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van bepalingen op andere gebieden dan die waarop de onderhavige verordening van toepassing is.

    2. Bij de aanvraag moet het origineel of een kopie worden gevoegd van alle voor het onderzoek ervan vereiste documenten of bewijsstukken die betrekking hebben op de in de aanvraag te verstrekken inlichtingen. De aanvraag verwijst naar deze documenten of bewijsstukken.

    3. De aanvraag wordt ingediend bij de douaneautoriteiten die zijn aangewezen door de Lid-Staat waar de als douane-entrepot goed te keuren inrichtingen zich bevinden of, wanneer het een entrepot van het type E betreft, bij de douaneautoriteiten die zijn aangewezen door de Lid-Staat waar de hoofdboekhouding van de entreposeur wordt gevoerd.

    4. Wanneer om wijziging van een vergunning wordt gevraagd, dient de vergunninghouder een eenvoudig schriftelijk verzoek in, dat met name de kenmerken van de voorafgaande vergunning bevat en, in voorkomend geval, de voor de wijziging noodzakelijke gegevens.

    5. De met deze aanvragen verband houdende verzoeken, documenten en bewijsstukken worden door de douaneautoriteiten bewaard. In geval van weigering, nietigverklaring of intrekking van de vergunning worden zij bewaard gedurende ten minste drie jaar, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de vergunning wordt geweigerd, nietig wordt verklaard of wordt ingetrokken.

    6. Een aanvraag die niet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoet, is niet ontvankelijk.

    Hoofdstuk 3

    Voorwaarden voor het verlenen van de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot of tot gebruikmaking van het stelsel

    Artikel 7

    Voordat zij de vergunning afgeven, dienen de douaneautoriteiten die door de Lid-Staten zijn aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor het beheren van douane-entrepots, zich ervan te vergewissen of aan alle voor het verlenen van de vergunning vereiste voorwaarden is voldaan.

    Artikel 8

    1. De vergunning kan slechts worden verleend indien de aanvrager aantoont dat er een daadwerkelijke economische behoefte aan opslag bestaat en indien het douane-entrepot in hoofdzaak is bestemd voor de opslag van goederen, waarbij de mogelijkheid tot het verrichten van gebruikelijke behandelingen en van be- of verwerkingen in het kader van de regeling actieve veredeling of van behandelingen onder douanetoezicht, onder de in de artikelen 15 en 18 van de basisverordening bedoelde voorwaarden, niet is uitgesloten, voor zover deze handelingen niet prevaleren over de opslag van de goederen als zodanig.

    2. Voor de toepassing van artikel 3 van de basisverordening wordt voor het vaststellen van de verhouding tussen de uit het toezicht en de controle op het entrepot voortvloeiende administratieve kosten en de economische behoefte aan opslag rekening gehouden met, bepaaldelijk, het type entrepot en de procedures die kunnen worden toegepast.

    Hoofdstuk 4

    Afgifte van de vergunning voor het beheren van een

    douane-entrepot of tot gebruikmaking van het stelsel

    Artikel 9

    1. De vergunning wordt gesteld op een formulier dat overeenkomt met het model en de bepalingen die zijn opgenomen in bijlage II. Zij wordt gedateerd en ondertekend.

    2. De afgifte van de vergunning wordt de aanvrager ter kennis gebracht.

    3. De vergunning wordt van kracht op de datum waarop zij wordt afgegeven of, indien zij een daartoe strekkende bepaling bevat, op een latere datum. Wanneer evenwel, in uitzonderlijke gevallen, de douaneautoriteiten de aanvrager van een vergunning voor een particulier entrepot hun besluit tot afgifte van deze vergunning schriftelijk, doch op andere wijze dan door middel van het in lid 1 bedoelde formulier, ter kennis brengen, wordt deze vergunning van kracht op de datum waarop deze mededeling wordt gedaan. Een afschrift van deze mededeling wordt als bijlage aan de vergunning gehecht en maakt daarvan integrerend deel uit.

    4. Onverminderd de artikelen 6 en 7 van de basisverordening heeft de vergunning een onbeperkte geldigheidsduur.

    5. Een afschrift van de verleende vergunning wordt, in voorkomend geval, door de douaneautoriteiten bewaard gedurende ten minste drie jaar, te rekenen vanaf het einde

    van het kalenderjaar waarin de vergunning nietig wordt

    verklaard of wordt ingetrokken.

    Hoofdstuk 5

    Afwijzing van de aanvraag en nietigverklaring en intrekking van de vergunning

    Artikel 10

    1. Wanneer aan een van de voorwaarden voor het verlenen van de vergunning niet is voldaan, wijzen de douaneautoriteiten de aanvraag af.

    2. De beschikking tot afwijzing wordt op schrift gesteld en aan de aanvrager toegezonden.

    3. Een kopie van de beschikking wordt door de douaneautoriteiten bewaard gedurende de periode bedoeld in artikel 6, lid 5.

    Artikel 11

    1. De met betrekking tot de nietigverklaring en de intrekking van een vergunning in acht te nemen bepalingen zijn die van Verordening (EEG) nr. 3787/86.

    2. De vergunning kan eveneens worden ingetrokken op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder of wanneer de douaneautoriteiten van mening zijn dat het entrepot niet of niet meer in voldoende mate wordt gebruikt om de handhaving ervan te rechtvaardigen.

    3. Een afschrift van de beschikking tot nietigverklaring of intrekking wordt door de douaneautoriteiten bewaard gedurende de periode bedoeld in artikel 6, lid 5.

    TITEL III

    PLAATSING VAN GOEDEREN ONDER HET STELSEL

    Hoofdstuk 1

    Normale procedure

    Artikel 12

    De in dit hoofdstuk bedoelde procedures zijn van toepassing op alle douane-entrepots. De in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure is evenwel niet van toepassing op entrepots van het type B.

    Artikel 13

    1. Onverminderd de toepassing van de vereenvoudigde procedures bedoeld in hoofdstuk 2, wordt de plaatsing van goederen onder het stelsel van douane-entrepots afhankelijk gesteld van het aanbrengen van de goederen en de indiening van een aangifte tot plaatsing onder het stelsel bij het controlekantoor.

    2. Voor zover zulks geen gevolgen heeft voor de regelmatigheid van de handelingen en indien de belanghebbende erom verzoekt, bepalen de douaneautoriteiten in de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot dat de goederen worden aangebracht en de desbetreffende aangifte tot plaatsing onder het stelsel wordt ingediend bij andere douanekantoren dan het kantoor bedoeld in lid 1.

    Tevens vermelden zij in de vergunning de betrokken douanekantoren en de voorschriften die in acht moeten worden genomen bij het verstrekken van informatie aan het controlekantoor.

    Wanneer bij de procedure diverse Lid-Staten zijn betrokken, worden deze voorschriften in overleg met de betrokken Lid-Staten vastgesteld. De betrokken Lid-Staten doen de Commissie vooraf het ontwerp van de vast te stellen voorschriften toekomen. De Commissie geeft hiervan kennis aan de overige Lid-Staten. De aan de Commissie meegedeelde voorschriften mogen ten uitvoer worden gelegd, tenzij de Commissie de betrokken Lid-Staten, binnen een termijn van

    twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het ontwerp, heeft meegedeeld dat er tegen deze tenuitvoerlegging bezwaren zijn gerezen.

    De bepalingen welke op het stelsel van douane-entrepots van toepassing zijn, gelden vanaf het tijdstip van aanvaarding, door het aangewezen douanekantoor, van de aangifte tot plaatsing onder het stelsel. Deze aangifte dient eveneens voor het vervoer van de goederen van het aangewezen douanekantoor naar het douane-entrepot.

    3. De in lid 2 bedoelde procedure kan eveneens worden toegepast zonder dat de belanghebbenden erom verzoeken, met name om redenen die verband houden met de administratieve organisatie van de douanekantoren, meer bepaald wat het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking betreft.

    Artikel 14

    1. De in artikel 13 bedoelde aangifte dient te worden gesteld op een formulier IM bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1900/85 van de Raad van 8 juli 1985 betreffende de invoering van communautaire formulieren van aangifte ten invoer en ten uitvoer (8).

    Voor goederen uit een EVA-land wordt het formulier van het enig administratief document gebruikt overeenkomstig artikel 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de landen van de EVA inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer, goedgekeurd bij Besluit 87/267/EEG van de Raad (9).

    2. Wanneer een aangifte dient te worden opgesteld voor verschillende soorten goederen, wordt het aanvullend formulier IM/c bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1900/85 gebruikt of, in voorkomend geval, het aanvullend formulier EU/c bedoeld in artikel 1, lid 2, van bijlage II en in bijlage III bij de in lid 1 bedoelde Overeenkomst.

    3. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in het kader van andere douanevoorschriften die van toepassing zijn uit hoofde van de plaatsing van de goederen onder het stelsel van douane-entrepots, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde formulieren ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/A. Wanneer de goederen onder het stelsel worden geplaatst in een ander entrepot dan een entrepot van het type D, dienen de documenten bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1496/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde en de over te leggen stukken (10) niet bij de aangifte tot plaatsing onder het stelsel te worden gevoegd.

    4. Wanneer goederen onder het stelsel worden geplaatst in een entrepot van het type D, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde formulieren ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/B.

    Bij de aangifte dienen alle documenten te worden gevoegd die bij de plaatsing onder het stelsel dienen te worden overgelegd, inzonderheid die bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1496/80.

    5. Wanneer de aangifte tot plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots ten doel heeft een voorafgaande douane-

    regeling aan te zuiveren, dient vak 31 van de in de leden 2 en 3 bedoelde formulieren de vermeldingen te bevatten waarin is voorzien bij:

    - artikel 71 van Verordening (EEG) nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling (11), in geval van aanzuivering van de regeling actieve veredeling;

    - artikel 17, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1751/84 van de Commissie van 13 juni 1984 tot vaststelling van enige nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3599/82 van de Raad betreffende de regeling "tijdelijke invoer" (12), in geval van aanzuivering van de regeling tijdelijke invoer.

    Artikel 15

    1. De douaneautoriteiten kunnen de aangever toestemming verlenen de gegevens die op de aangifte dienen voor te komen geheel of gedeeltelijk te vervangen door de toezending aan een van de in artikel 13 bedoelde douanekantoren, met het oog op verwerking met behulp van computersystemen, van gegevens in gecodeerde of andere door deze autoriteiten vastgestelde vorm, voor zover deze gegevens overeenstemmen met de vermeldingen welke op schriftelijke aangiften dienen voor te komen.

    De wijze waarop de in de eerste alinea bedoelde gegevens dienen te worden toegezonden, wordt vastgesteld door de douaneautoriteiten.

    2. De toepassing van dit artikel staat er niet aan in de weg dat de douaneautoriteiten alle controles uitvoeren die zij noodzakelijk achten om de regelmatigheid van de verrichtingen te waarborgen.

    Artikel 16

    1. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kan toestaan dat de aangifte wordt ingediend voordat de aangever in staat is de goederen bij het betreffende kantoor aan te brengen. In een dergelijk geval kan dit kantoor, rekening houdend met de omstandigheden, een termijn voor het aanbrengen van de goederen vaststellen. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aangifte geacht niet te zijn ingediend.

    2. Voor de toepassing van lid 1 worden als aangebracht bij het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor beschouwd, de goederen waarvan de aankomst op dit kantoor of op een andere door de douaneautoriteiten aangewezen plaats in de voorgeschreven vorm aan dit kantoor is meegedeeld ten einde het in staat te stellen het toezicht of de controle uit te oefenen.

    3. De indiening van de aangifte bij het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor dient plaats te vinden op de dagen en tijdens de uren dat dit kantoor geopend is.

    Dit kantoor kan evenwel toestaan dat, op verzoek en op kosten van de aangever, de aangifte buiten deze dagen en uren wordt ingediend.

    4. Wordt gelijkgesteld met de indiening van de aangifte bij het controlekantoor of een overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor, het ter hand stellen van deze aangifte aan ambtenaren van dit kantoor op een andere plaats die daartoe is aangewezen in het kader van overeenkomsten welke tussen de douaneautoriteiten en de belanghebbende zijn gesloten.

    Artikel 17

    1. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kunnen slechts aangiften aanvaarden die aan de in artikel 14 vervatte voorwaarden voldoen.

    2. Op verzoek van de aangever en om redenen welke het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor gegrond achten, kunnen deze kantoren evenwel een aangifte aanvaarden waarin sommige van de in artikel 14 bedoelde gegevens ontbreken. Het betrokken kantoor stelt in een dergelijk geval een termijn vast binnen dewelke deze gegevens dienen te worden meegedeeld.

    In de aangifte dienen in ieder geval de gegevens voor te komen die noodzakelijk zijn voor de identificatie van de goederen waarop zij betrekking heeft.

    3. Een onvolledige aangifte die onder de in lid 2 vastgestelde voorwaarden is aanvaard kan door de aangever worden aangevuld, dan wel met toestemming van het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor worden vervangen door een andere aangifte die aan de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden voldoet. In dit laatste geval is de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen, de datum van aanvaarding van de onvolledige aangifte.

    Artikel 18

    1. Aangiften welke aan de in artikel 14 neergelegde voorwaarden voldoen en die waarvoor de in artikel 17, lid 2, bedoelde faciliteiten gelden, worden door het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor onmiddellijk aanvaard, volgens de procedures welke ter zake van toepassing zijn.

    Wanneer evenwel, overeenkomstig artikel 16, lid 1, een aangifte werd ingediend voordat de goederen waarop zij betrekking heeft op het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor of op een andere door de douaneautoriteiten aangewezen plaats zijn aangekomen, kan deze aangifte slechts worden aanvaard nadat de goederen bij dit kantoor zijn aangebracht in de zin van artikel 16, lid 2.

    2. De datum van aanvaarding van de aangifte dient op de aangifte te worden vermeld. Deze datum dient in aanmerking te worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen die betrekking hebben op de plaatsing van goederen onder het stelsel van douane-entrepots.

    Artikel 19

    1. De aangever wordt op zijn verzoek toestemming verleend aangiften welke door het controlekantoor of het

    overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor zijn aanvaard, ten aanzien van een of meer van de in artikel 14 bedoelde gegevens te rectificeren, met dien verstande dat

    a) om de rectificatie moet worden verzocht vóór de vrijgave van de goederen;

    b)

    de rectificatie niet meer kan worden toegestaan wanneer het daartoe strekkende verzoek wordt gedaan nadat het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor de aangever in kennis heeft gesteld van zijn voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen of van het feit dat het de onjuistheid van de betrokken vermeldingen heeft vastgesteld:

    c)

    de rectificatie niet tot gevolg mag hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.

    2. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kan toestaan of eisen dat de in lid 1 bedoelde rectificaties worden verricht door de indiening van een nieuwe aangifte ter vervanging van de oorspronkelijke aangifte. In dit geval is de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen, de datum van aanvaarding van de oorspronkelijke aangifte.

    3. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kan, op verzoek van de aangever, de aangifte ongeldig maken onder de in lid 1, onder a) en b), vervatte voorwaarden.

    Artikel 20

    1. Onverminderd de andere controlemiddelen waarover het beschikt, kan het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor de aangifte aan verificatie en de goederen in hun geheel of voor een gedeelte aan een onderzoek onderwerpen.

    2. Het onderzoek van de goederen geschiedt op de daartoe vastgestelde plaatsen en uren. Op verzoek van de aangever kan het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor evenwel toestaan dat de goederen op andere dan de vorenbedoelde plaatsen en uren worden onderzocht. De kosten welke hier eventueel uit voortvloeien komen ten laste van de aangever.

    3. Het vervoer van de goederen naar de plaatsen waar zij dienen te worden onderzocht, het verwijderen van de verpakking, het opnieuw inpakken en alle andere voor dit onderzoek noodzakelijke handelingen worden door de aangever of onder zijn verantwoordelijkheid verricht. In alle gevallen komen de hieruit voortvloeiende kosten ten laste van de aangever.

    4. De aangever heeft het recht bij het onderzoek van de goederen aanwezig te zijn of zich daarbij te laten vertegenwoordigen. Wanneer het zulks dienstig acht, kan het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor van de aangever eisen dat hij bij het onderzoek van de goederen aanwezig is of zich daarbij laat vertegenwoordigen ten einde alle noodzakelijke bijstand te verlenen om het onderzoek te vergemakkelijken.

    5. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kan bij het onderzoek van

    de goederen monsters nemen met het oog op de analyse of de grondige controle daarvan. De kosten van deze analyse of controle komen ten laste van de administratie.

    Artikel 21

    1. De resultaten van de verificatie van de aangifte, al dan niet gepaard gaande met een onderzoek van de goederen, dienen tot grondslag voor de toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen.

    2. De toepassing van lid 1 vormt geen beletsel voor het verrichten van eventuele latere controles door de douaneautoriteiten en doet geen afbreuk aan de gevolgen welke daaruit krachtens de geldende bepalingen kunnen voortvloeien, met name wat betreft de eventuele vaststelling van het bedrag van de rechten bij invoer welke op deze goederen van toepassing zijn.

    3. De resultaten van de verificatie worden op de aangifte aangetekend. Deze aantekening dient gedateerd te zijn en moet alle gegevens bevatten die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de identiteit van de ambtenaar die deze heeft gemaakt.

    Artikel 22

    Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor geeft de goederen voor het stelsel vrij zodra de vermeldingen op de aangifte zijn geverifieerd of zonder verificatie zijn aanvaard. Dit geldt eveneens wanneer de verificatie niet binnen een redelijk tijdsbestek kan worden beëindigd en de aanwezigheid van de goederen voor deze verificatie niet meer vereist is.

    Hoofdstuk 2

    Vereenvoudigde procedures

    Artikel 23

    De in dit hoofdstuk bedoelde procedures zijn van toepassing op alle douane-entrepots, met uitzondering van de entrepots van het type B en F.

    Artikel 24

    1. Voor zover zulks geen gevolgen heeft voor de regelmatigheid van de verrichtingen staan de douane-autoriteiten, op verzoek van de betrokkene en onder de voorwaarden die zij vaststellen, toe dat

    a) de in artikel 14 bedoelde aangifte bepaalde van de in bijlage III/A of III/B bedoelde gegevens niet bevat;

    b)

    in plaats van de in artikel 14 bedoelde aangifte een handels- of administratief document wordt overgelegd, vergezeld van een door de aangever ondertekend verzoek tot plaatsing onder het stelsel;

    c)

    de plaatsing van goederen onder het stelsel geschiedt zonder dat de goederen bij de genoemde autoriteiten worden aangebracht, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2.

    2. Wanneer toestemming is verleend tot gebruikmaking van de in lid 1, onder c), bedoelde vereenvoudigde procedure is de betrokkene bij de aankomst van de goederen op de daartoe aangewezen plaats verplicht

    a) het controlekantoor van deze aankomst kennis te geven in de vorm en op de wijze die door dit kantoor zijn vastgesteld.

    Het controlekantoor kan evenwel

    - toestaan dat de vergunninghouder dit kantoor van de aankomst van de goederen in kennis stelt zodra deze imminent is, in plaats van te eisen dat hij wacht tot de goederen feitelijk zijn aangekomen,

    - in bepaalde bijzondere omstandigheden die gerechtvaardigd zijn door de aard van de betrokken goederen en het snelle tempo van de verrichtingen in verband met de plaatsing van de goederen onder het stelsel, de vergunninghouder ontslaan van de verplichting iedere aankomst van goederen te melden, onder voorbehoud dat hij dit kantoor alle inlichtingen verstrekt die het noodzakelijk acht om, in voorkomend geval, zijn recht om de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, te kunnen uitoefenen;

    b)

    de goederen overeenkomstig artikel 32 in de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie op te nemen;

    c)

    alle documenten met betrekking tot de plaatsing van de goederen onder het stelsel ter beschikking te houden van het controlekantoor.

    3. De douaneautoriteiten weigeren de toestemming tot gebruikmaking van een van de in lid 1 bedoelde vereenvoudigde procedures wanneer niet alle voor het goede verloop van de verrichtingen noodzakelijk geachte garanties worden geboden.

    De douaneautoriteiten kunnen de toestemming weigeren aan personen die niet regelmatig goederen onder het stelsel plaatsen.

    Artikel 25

    1. De onvolledige aangifte, het handels- of administratief document bedoeld in artikel 24 of de opneming in de voorraadadministratie van de goederen waarop de in artikel 24, lid 1, onder c), bedoelde procedure van toepassing is, dienen ten minste de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens, met inbegrip van hun hoeveelheid, te bevatten. De voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens zijn die welke in de handelspraktijk worden gebruikt om goederen te identificeren.

    2. De aanvaarding van een onvolledige aangifte of van het handels- of administratief document door het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor of de opneming in de voorraadadministratie heeft juridisch dezelfde geldigheid als de aanvaarding van de aangifte bedoeld in artikel 14.

    En eventueel onderzoek van de goederen vindt plaats op basis van de in de onvolledige aangifte, het handels- of administratief document of de voorraadadministratie voorkomende vermeldingen.

    In de in artikel 24, lid 1, onder c), bedoelde gevallen geldt de opneming van de goederen in de voorraadadministratie als vrijgave.

    Artikel 26

    Wanneer artikel 24 wordt toegepast in een entrepot van het type D, dienen in de onvolledige aangifte, het handels- of administratief document of de voorraadadministratie even-

    eens de soort, voldoende duidelijk geformuleerd opdat de goederen onmiddellijk en met zekerheid kunnen worden ingedeeld, en de douanewaarde van de goederen te worden vermeld.

    Hoofdstuk 3

    Procedure voor de overgang van tijdelijke opslag naar het stelsel van douane-entrepots

    Artikel 27

    De in de hoofdstukken 1 en 2 bedoelde procedures zijn eveneens van toepassing op de overgang van tijdelijke opslag bedoeld in artikel 3, lid 3, naar het stelsel van douane-entrepots.

    Hoofdstuk 4

    Bepalingen betreffende automatische gegevensverwerking

    Artikel 28

    De douaneautoriteiten staan toe dat voor het vervullen van de in de hoofdstukken 1, 2 en 3 bedoelde formaliteiten gebruik wordt gemaakt van systemen voor automatische gegevensverwerking, op voorwaarde dat het betreffende systeem de nodige garanties biedt voor de correcte toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen.

    TITEL IV

    WERKING VAN HET DOUANE-ENTREPOT EN VAN HET STELSEL VAN DOUANE-ENTREPOTS

    Hoofdstuk 1

    Voorraadadministratie of formaliteiten ter vervanging van de voorraadadministratie

    Artikel 29

    1. In de entrepots van het type A, C, D en E wijzen de douaneautoriteiten de entreposeur aan als de persoon die gehouden is de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie te voeren.

    2. In een entrepot van het type B bewaart het controlekantoor de in artikel 14 bedoelde aangiften tot plaatsing onder het stelsel ten einde toezicht te houden op de aanzui-

    vering daarvan. Er wordt geen voorraadadministratie gevoerd. Onverminderd de andere communautaire bepalingen met betrekking tot het bewaren van douanedocumenten kan het controlekantoor, in het raam van zijn administratieve organisatie, termijnen voor het ter plaatse bewaren van deze aangiften vaststellen. Deze termijnen kunnen worden verlengd.

    Wanneer de goederen waarop de aangifte betrekking heeft bij het verstrijken van deze termijnen geen van de in artikel 21 van de basisverordening bedoelde bestemmingen hebben gevolgd, vraagt het controlekantoor dat aan deze goederen een van deze bestemmingen wordt gegeven of dat de oorspronkelijke aangifte tot plaatsing van deze goederen onder het stelsel wordt vervangen door een nieuwe aangifte waarin alle elementen van de oude aangifte zijn overgenomen.

    3. In een entrepot van het type F bevat de door de douane gevoerde administratie alle in artikel 32 genoemde elementen. Deze administratie vervangt de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie.

    Artikel 30

    Onverminderd artikel 29, lid 3, voert het controlekantoor geen voorraadadministratie.

    Dit kantoor kan voor administratieve doeleinden een register van alle aanvaarde aangiften bijhouden.

    Artikel 31

    Wanneer de door de belanghebbende voor handels- of belastingdoeleinden gevoerde boekhouding alle voor de controle noodzakelijke elementen bevat, rekening houdend met het type entrepot en de van toepassing zijnde procedures voor de plaatsing en de aanzuivering, en deze elementen bruikbaar zijn voor controledoeleinden, erkennen de douaneautoriteiten deze boekhouding als voorraadadministratie in de zin van artikel 14 van de basisverordening.

    Artikel 32

    1. De in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie dient alle voor de correcte toepassing en de controle van het stelsel noodzakelijke elementen te bevatten.

    In deze voorraadadministratie dienen met name te worden opgenomen:

    a) de vermeldingen die voorkomen in de vakken 1, 31, 37 en 38 van de aangifte tot plaatsing onder het stelsel;

    b)

    de verwijzing naar de aangiften waarmee de goederen een douanebestemming hebben gekregen die het stelsel van douane-entrepots aanzuivert;

    c)

    de datum en de verwijzing naar de douanedocumenten en alle andere documenten met betrekking tot de plaatsing en de aanzuivering;

    d)

    de voor het volgen van de goederenbewegingen noodzakelijke vermeldingen en met name de plaats waar de goederen zich bevinden, met inbegrip van de gegevens in verband met een eventuele overbrenging van de goederen van een entrepot naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd;

    e)

    de vermeldingen met betrekking tot de gezamenlijke opslag van goederen bedoeld in artikel 36;

    f)

    alle andere voor de identificatie van de goederen noodzakelijke bijzonderheden;

    g)

    de vermeldingen betreffende de gebruikelijke behandelingen waaraan de goederen worden onderworpen;

    h)

    de vermeldingen betreffende tijdelijke uitslagen van goederen uit het entrepot.

    2. De voorraadadministratie in een entrepot van het type D dient, behalve de in lid 1 genoemde elementen, de in artikel 26 bedoelde gegevens te bevatten.

    3. De voorraadadministratie dient op ieder moment de goederenvoorraden aan te geven welke zich nog onder het stelsel van douane-entrepots bevinden. De entreposeur doet het controlekantoor, binnen de door de douaneautoriteiten vastgestelde termijnen, een staat met een overzicht van deze voorraden toekomen.

    4. Wanneer artikel 22, lid 2, van de basisverordening toepassing vindt, dient in de voorraadadministratie de douanewaarde van de goederen vóór hun behandeling te worden vermeld.

    5. Wanneer de in de artikelen 24, 48 en 54 bedoelde vereenvoudigde procedures toepassing vinden, zijn de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 33

    1. De opneming in de voorraadadministratie van goederen die onder het stelsel van douane-entrepots worden opgeslagen in een entrepot van het type A, C of D bedoeld in artikel 16, lid 1, van de basisverordening, dient plaats te vinden op het tijdstip waarop deze goederen fysiek in het entrepot worden geplaatst, op basis van de elementen die zijn erkend of toegelaten door het controlekantoor of door het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor.

    2. Wanneer de goederen in een entrepot van het type E onder het stelsel worden geplaatst, dient de in lid 1 bedoelde opneming te geschieden op het tijdstip van aankomst van de goederen in de opslaginrichting van de vergunninghouder.

    3. Wanneer het douane-entrepot tevens dienst doet als ruimte voor tijdelijke opslag in de zin van artikel 3, lid 3, dient de in lid 1 bedoelde opneming plaats te vinden

    - vóór het verstrijken van de overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 4151/88 vastgestelde termijn, wanneer bij overgang van de tijdelijke opslag naar het stelsel van douane-entrepots de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel 24, lid 1, onder c), toepassing vindt;

    - op het tijdstip van de vrijgave die na overlegging van de aangifte tot plaatsing van de goederen onder het stelsel van douane-entrepots wordt verleend, in de andere gevallen.

    4. De opneming in de voorraadadministratie van de gegevens betreffende de aanzuivering van het stelsel dient plaats te vinden

    - uiterlijk op het tijdstip van uitslag van de goederen uit de ruimten van het entrepot, wanneer een van de vereenvoudigde procedures wordt toegepast;

    - op het tijdstip van de vrijgave die wordt verleend na overlegging van de aangifte van de goederen voor een douanebestemming, in de andere gevallen.

    Hoofdstuk 2

    Gebruikelijke behandelingen

    Artikel 34

    1. Onverminderd de leden 2 en 3 zijn de gebruikelijke behandelingen waaraan niet-communautaire goederen kunnen worden onderworpen die welke zijn genoemd in bijlage IV.

    2. Wanneer de behandeling tot gevolg kan hebben dat de behandelde goederen, wat de rechten bij invoer betreft, worden bevoordeeld ten opzichte van de onbehandelde goederen, kan deze behandeling slechts worden toegestaan op voorwaarde dat het in artikel 22, lid 2, van de basisverordening bedoelde verzoek wordt ingediend op het tijdstip waarop het verzoek om toestemming voor het verrichten van een gebruikelijke behandeling wordt ingediend.

    In een dergelijk geval is een verzoek om toepassing van gunstiger heffingsgrondslagen in een entrepot van het type D, als bedoeld in artikel 25, eerste streepje, onder a), van de basisverordening, niet ontvankelijk.

    3. Wanneer de behandeling tot gevolg zou hebben dat een hoger bedrag aan rechten bij invoer verschuldigd wordt dan het bedrag aan rechten bij invoer dat op de goederen vóór hun behandeling van toepassing was, dient de belanghebbende af te zien van de indiening van het verzoek bedoeld in artikel 22, lid 2, van de basisverordening.

    In een dergelijk geval dient de entreposeur van een entrepot van het type D afstand te doen van alle voordelen welke voor hem zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van vastgestelde of als juist aangenomen heffingsgrondslagen voor goederen die tijdens hun plaatsing onder het stelsel een behandeling hebben ondergaan.

    Artikel 35

    1. De belanghebbende dient in ieder afzonderlijk geval het controlekantoor schriftelijk om toestemming voor het verrichten van een gebruikelijke behandeling te verzoeken alvorens tot deze behandeling over te gaan.

    2. Het verzoek om toestemming voor het verrichten van gebruikelijke behandelingen dient alle elementen te bevatten die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen, en inzonderheid van artikel 34, leden 2 en 3.

    Indien het verzoek wordt ingewilligd, geeft het controlekantoor zijn toestemming door dit verzoekschrift van een geëigende aantekening en van zijn stempelafdruk te voorzien. Het bewaart hiervan een afschrift gedurende de periode bedoeld in artikel 6, lid 5.

    3. Onverminderd artikel 34 kunnen in de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot of, wanneer het een entrepot van het type E betreft, de vergunning tot gebruikmaking van het stelsel, de gebruikelijke behandelingen worden vermeld welke in het raam van het stelsel worden overwogen. In dit geval vervangt de mededeling aan het controlekantoor, in de door dit kantoor vastgestelde vorm, dat een behandeling zal worden verricht, het in lid 1 bedoelde verzoek.

    Hoofdstuk 3

    Gezamenlijke opslag van goederen met een verschillende douanestatus

    Artikel 36

    1. Voor zover zulks geen afbreuk doet aan de regelmatigheid van de verrichtingen, staat het controlekantoor toe dat communautaire goederen, andere dan die bedoeld in titel VI, te zamen met niet-communautaire goederen in dezelfde opslaginrichting worden opgeslagen.

    2. Wanneer de in lid 1 bedoelde gezamenlijke opslag ten gevolge heeft dat niet op ieder moment de douanestatus van de goederen kan worden vastgesteld, kan deze opslag slechts worden toegestaan wanneer het gelijkwaardige goederen betreft.

    Gelijkwaardige goederen zijn goederen die onder dezelfde onderverdeling van de gemeenschappelijke nomenclatuur vallen en die dezelfde handelskwaliteit en technische kenmerken bezitten.

    Hoofdstuk 4

    Tijdelijke uitslag

    Artikel 37

    1. De belanghebbende dient het controlekantoor in elk afzonderlijk geval schriftelijk om toestemming tot tijdelijke uitslag van goederen uit het entrepot te verzoeken alvorens tot deze uitslag over te gaan.

    2. In het verzoek om toestemming tot tijdelijke uitslag dienen alle gegevens te worden vermeld die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de voor het stelsel van douane-entrepots geldende bepalingen. Indien het verzoek wordt ingewilligd, verleent het controlekantoor deze toestemming door het verzoekschrift van een geëigende aantekening en van zijn

    stempelafdruk te voorzien. Het bewaart hiervan een afschrift gedurende de periode bedoeld in artikel 6, lid 5.

    3. In de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot kan worden vermeld dat tijdelijke uitslag is toegestaan. In dit geval vervangt de mededeling aan het controlekantoor, in de door dit kantoor vastgestelde vorm, dat tijdelijke uitslag zal plaatsvinden, het in lid 1 bedoelde verzoek.

    4. Wanneer tijdens de periode van tijdelijke uitslag gebruikelijke behandelingen zullen worden verricht, zijn de artikelen 34 en 35 van toepassing.

    Hoofdstuk 5

    Overbrenging van goederen van een entrepot naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd

    Artikel 38

    1. De overbrenging van goederen van een entrepot naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel van douane-entrepots wordt beëindigd, geschiedt met gebruikmaking van een formulier dat overeenstemt met het model van het COM-formulier dat is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 679/85 van de Raad van 18 februari 1985 betreffende de invoering van het model van aangifteformulier dat in het goederenverkeer binnen de Gemeenschap dient te worden gebruikt (13), en volgens de procedure van bijlage V.

    2. De in bijlage VI bedoelde vereenvoudigde procedure is van toepassing

    - wanneer het entrepot vanwaar uit de goederen worden verzonden in aanmerking komt voor een vereenvoudigde procedure voor het in het vrije verkeer brengen van goederen bedoeld in artikel 48, lid 1, onder c), of voor de uitvoer van goederen bedoeld in artikel 54, lid 1, onder c), en het entrepot waarin de goederen zullen worden opgeslagen in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure voor de plaatsing van goederen onder het stelsel bedoeld in artikel 24, lid 1, onder c), of

    - wanneer de verantwoordelijkheid voor beide entrepots op een en dezelfde persoon rust, of

    - wanneer de voorraadadministraties elektronisch met elkaar zijn verbonden.

    3. De aansprakelijkheid met betrekking tot goederen die van een entrepot naar een ander entrepot worden overgebracht, gaat over op de entreposeur van het entrepot waar de goederen zullen worden opgeslagen op het tijdstip waarop hij de goederen in ontvangst neemt en deze in zijn voorraadadministratie worden opgenomen.

    4. Goederen die onder het stelsel worden geplaatst in een entrepot van het type B, kunnen niet naar een ander entrepot worden overgebracht zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd.

    Hoofdstuk 6

    Inventarisatie

    Artikel 39

    Onverminderd de in artikel 13 van de basisverordening bedoelde controles kan het controlekantoor, indien het zulks noodzakelijk acht voor de goede werking van het entrepot, eisen dat, al dan niet periodiek, een inventarisatie van alle of een gedeelte van de onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen wordt opgemaakt.

    TITEL V

    AANZUIVERING VAN DE REGELING

    Hoofdstuk 1

    Algemene bepalingen betreffende alle

    douanebestemmingen

    Artikel 40

    Onverminderd de toepassing van de hoofdstukken 2 en 3 is de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots afhankelijk van het vervullen van de formaliteiten waarin is voorzien voor een van de douanebestemmingen bedoeld in artikel 21 van de basisverordening, overeenkomstig de bepalingen welke ten aanzien van de betrokken bestemming van toepassing zijn.

    Artikel 41

    De douaneautoriteiten staan toe dat voor het vervullen van de formaliteiten voor de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots gebruik wordt gemaakt van systemen voor automatische gegevensverwerking, op voorwaarde dat het betreffende systeem de nodige garanties biedt voor de correcte toepassing van de bepalingen welke aan het stelsel van douane-entrepots ten grondslag liggen.

    Artikel 42

    1. In geval van gezamenlijke opslag van gelijkwaardige goederen in de zin van artikel 36, lid 2, worden de voor een douanebestemming aangegeven goederen geacht, naar keuze van de belanghebbende, de status van communautaire of van niet-communautaire goederen te bezitten.

    De toepassing van de eerste alinea kan in geen geval ten gevolge hebben dat een bepaalde douanestatus wordt toegekend aan een hoeveelheid goederen die groter is dan de hoeveelheid goederen met deze status die zich feitelijk in het douane-entrepot bevindt op het tijdstip van uitgang van de voor een douanebestemming aangegeven goederen.

    2. In geval van volledige vernietiging of teloorgaan van goederen, wordt het gedeelte van de vernietigde of teloorge-

    gane onder het stelsel geplaatste goederen vastgesteld naar evenredigheid van de hoeveelheid onder het stelsel geplaatste goederen van dezelfde soort in de ruimten van het entrepot op het ogenblik van de vernietiging of het verlies, tenzij de entreposeur het bewijs levert van de werkelijke hoeveelheid vernietigde of teloorgegane onder het stelsel geplaatste goederen.

    Artikel 43

    De geldende bepalingen met betrekking tot de forfaitaire waarden inzake het onherstelbaar verlies van goederen door een oorzaak die verband houdt met de aard zelf van de goederen, zijn van toepassing bij de aanzuivering van het stelsel van douane-entrepots.

    Hoofdstuk 2

    Bijzondere bepalingen betreffende het in het vrije verkeer brengen van goederen

    Afdeling 1: Normale procedure

    Artikel 44

    De in deze afdeling bedoelde procedure is van toepassing op alle douane-entrepots.

    Artikel 45

    1. De aangifte tot in het vrije verkeer brengen van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen dient te worden gesteld op een formulier IM bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1900/85.

    2. Wanneer een aangifte dient te worden opgesteld voor diverse soorten goederen wordt het aanvullend formulier IM/c bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1900/85 gebruikt.

    3. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in het kader van andere douanevoorschriften die van toepassing zijn uit hoofde van het in het vrije verkeer brengen van goederen, worden de formulieren bedoeld in de leden 1 en 2 ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/C.

    Bij de aangifte dienen alle documenten te worden gevoegd die bij het in het vrije verkeer brengen van goederen moeten worden overgelegd, meer bepaald de documenten bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1496/80.

    4. Wanneer het gaat om het in het vrije verkeer brengen van goederen welke onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst ter aanzuivering van de regeling actieve veredeling, dienen in vak 31 van de in de leden 2 en 3 genoemde formulieren de in artikel 71 van Verordening (EEG) nr. 3677/86 bedoelde vermeldingen te worden aangebracht.

    Artikel 46

    De artikelen 15 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aangiften tot in het vrije verkeer brengen.

    Afdeling 2: Vereenvoudigde procedures

    Artikel 47

    1. De in deze afdeling bedoelde procedures zijn van toepassing op alle douane-entrepots, met uitzondering van de entrepots van het type F.

    2. Ten aanzien van de entrepots van het type B zijn uitsluitend de in artikel 48, lid 1, onder a) en b), bedoelde procedures van toepassing.

    3. De afgifte van een vergunning voor een entrepot van het type D houdt automatisch de toepassing van de in artikel 48, lid 1, onder c), bedoelde procedure in.

    Deze procedure kan evenwel niet worden toegepast wanneer de belanghebbende in aanmerking wenst te komen voor gunstiger heffingsgrondslagen die niet zonder een fysiek onderzoek van de goederen kunnen worden geverifieerd. In een dergelijk geval kan gebruik worden gemaakt van de andere procedures waarbij de goederen bij de douane worden aangebracht.

    Artikel 48

    1. Voor zover zulks voor de regelmatigheid van de handelingen geen gevolgen heeft, staan de douaneautoriteiten, op verzoek van de belanghebbende en onder voorwaarden welke zij vaststellen, toe dat:

    a) de aangifte tot in het vrije verkeer brengen bepaalde van de in bijlage III/C genoemde vermeldingen niet bevat;

    b)

    in plaats van de in artikel 45 bedoelde aangifte een handels- of administratief document wordt overgelegd, vergezeld van een door de aangever ondertekend verzoek tot in het vrije verkeer brengen;

    c)

    het in het vrije verkeer brengen van goederen plaatsvindt zonder dat deze bij het controlekantoor worden aangebracht en vóór de aangifte wordt overgelegd, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2.

    2. Wanneer toestemming tot gebruikmaking van de in lid 1, onder c), bedoelde vereenvoudigde procedure wordt verleend, is de belanghebbende verplicht

    a)

    het controlekantoor, vóór het vertrek van de goederen uit zijn bedrijfsruimten, in de vorm en op de wijze welke dit kantoor vaststelt, kennis te geven van het op handen zijnde vertrek van goederen. Het controlekantoor kan evenwel, in bepaalde bijzondere omstandigheden die zijn gerechtvaardigd door de aard van de betrokken goederen en door de snelle opeenvolging van de verrichtingen in verband met het in het vrije verkeer brengen van goederen, de belanghebbende ontheffen van de verplichting dit kantoor elk vertrek van goederen te melden, met dien verstande dat hij het kantoor alle informatie verstrekt die dit noodzakelijk acht om in voorkomend geval

    zijn recht de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, te kunnen uitoefenen; deze informatie is niet nodig voor entrepots van het type D;

    b)

    overeenkomstig artikel 32 de opneming in de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie te verrichten;

    c)

    alle documenten met betrekking tot het in het vrije verkeer brengen van de goederen en met name het in het raam van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opgestelde invoercertificaat of de in het raam van de gemeenschappelijke handelspolitiek voorgeschreven documenten ter beschikking van het controlekantoor te houden.

    3. De douaneautoriteiten weigeren de toestemming tot gebruikmaking van een van de in lid 1 bedoelde vereenvoudigde procedures wanneer niet alle noodzakelijk geachte garanties worden geboden voor het goede verloop van de verrichtingen.

    De douaneautoriteiten kunnen de toestemming weigeren aan personen die niet regelmatig onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen in het vrije verkeer brengen.

    Artikel 49

    1. De onvolledige aangifte, het handels- of administratief document bedoeld in artikel 48 of de opneming in de voorraadadministratie van goederen waarop de procedure bedoeld in artikel 48, lid 1, onder c), van toepassing is, dienen ten minste de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke vermeldingen te bevatten.

    De aanvaarding van de onvolledige aangifte of van het handels- of administratief document door een douanekantoor of de opneming in de voorraadadministratie hebben juridisch dezelfde geldigheid als de aanvaarding van een aangifte tot in het vrije verkeer brengen.

    Een eventueel onderzoek van de goederen vindt plaats op basis van de vermeldingen welke in de onvolledige aangifte, het handels- of administratief document of de voorraadadministratie voorkomen.

    In het in artikel 48, lid 1, onder c), bedoelde geval geldt de opneming van de goederen in de voorraadadministratie als vrijgave.

    2. Een aanvullende of samenvattende aangifte die betrekking heeft op goederen waarvoor de in artikel 48, lid 1, bedoelde toestemming is verleend, dient binnen de door de douaneautoriteiten vastgestelde termijnen bij het controlekantoor te worden ingediend. De aanvaarding van deze aangifte heeft juridisch niet dezelfde geldigheid als de aanvaarding van een aangifte voor het vrije verkeer.

    Hoofdstuk 3

    Bijzondere bepalingen betreffende de uitvoer

    Afdeling 1: Normale procedure

    Artikel 50

    De in deze afdeling bedoelde procedure is van toepassing op alle douane-entrepots.

    Artikel 51

    1. De aangifte ten uitvoer van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen dient te worden gedaan op een formulier EX als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1900/85.

    Voor goederen met bestemming een EVA-land wordt het formulier van het enig administratief document gebruikt overeenkomstig artikel 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de EVA-landen inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer.

    2. Wanneer een aangifte voor verschillende soorten goederen dient te worden opgesteld, wordt het aanvullend formulier EX/c bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1900/85 gebruikt of, in voorkomend geval, het aanvullend formulier EU/c bedoeld in artikel 1, lid 2, van bijlage II en in bijlage III bij de in lid 1 genoemde Overeenkomst.

    3. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in het kader van andere douanevoorschriften die van toepassing zijn uit hoofde van de uitvoer van de goederen, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde formulieren ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/D.

    Bij de aangifte dienen alle documenten te worden gevoegd die bij uitvoer moeten worden overgelegd.

    4. De stukken waarmee de uitvoer van de goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap wordt aangetoond worden ter beschikking van het controlekantoor gehouden.

    Artikel 52

    De artikelen 15 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de aangiften ten uitvoer.

    Afdeling 2: Vereenvoudigde procedures

    Artikel 53

    1. Onverminderd lid 2 zijn de in deze afdeling bedoelde procedures van toepassing op alle douane-entrepots, met uitzondering van de entrepots van het type F.

    2. Ten aanzien van de entrepots van het type B zijn uitsluitend de in artikel 54, lid 1, onder a) en b), bedoelde procedures van toepassing.

    Artikel 54

    1. Voor zover zulks geen gevolgen heeft voor de regelmatigheid van de handelingen, staan de douaneautoriteiten, op verzoek van de belanghebbende en onder de voorwaarden welke zij vaststellen, toe dat

    a) de aangifte ten uitvoer bepaalde van de in bijlage III/D genoemde vermeldingen niet bevat;

    b)

    in plaats van de aangifte ten uitvoer bedoeld in artikel 51 een handels- of administratief document wordt overgelegd, vergezeld van een door de aangever ondertekend verzoek tot uitvoer;

    c)

    de uitvoer van de goederen plaatsvindt zonder dat deze bij het controlekantoor worden aangebracht en vóór de overlegging van de aangifte, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2.

    2. Wanneer toestemming tot gebruikmaking van de in lid 1, onder c), bedoelde vereenvoudigde procedure wordt verleend, is de belanghebbende verplicht

    a) het controlekantoor, in de vorm en op de wijze welke dit kantoor vaststelt, kennis te geven van het op handen zijnde vertrek van goederen. Het controlekantoor kan evenwel, in bepaalde bijzondere omstandigheden die zijn gerechtvaardigd door de aard van de betrokken goederen en door de snelle opeenvolging van de uitvoerverrichtingen, de belanghebbende ontheffen van de verplichting dit kantoor elk vertrek van goederen te melden, met dien verstande dat hij het genoemde kantoor alle informatie verstrekt die dit noodzakelijk acht om, in voorkomend geval, zijn recht om de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, te kunnen uitoefenen;

    b)

    de aangifte ten uitvoer of het in lid 1, onder b), bedoelde document op te stellen;

    c)

    overeenkomstig artikel 32 de opneming in de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie te verrichten;

    d)

    alle documenten betreffende de uitvoer van de genoemde goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap ter beschikking te houden van het controlekantoor.

    3. De douaneautoriteiten weigeren de toestemming tot gebruikmaking van een van de in lid 1 bedoelde vereenvoudigde procedures wanneer niet alle noodzakelijk geachte garanties worden geboden voor het goede verloop van de verrichtingen.

    De douaneautoriteiten kunnen de toestemming weigeren aan personen die niet regelmatig onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen uitvoeren.

    Artikel 55

    1. De onvolledige aangifte, het handels- of administratief document bedoeld in artikel 54 of de opneming in de voorraadadministratie van goederen waarop de in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde procedure van toepassing is, dienen ten minste de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke vermeldingen te bevatten.

    De aanvaarding van de onvolledige aangifte of van het handels- of administratief document door een douanekantoor of de opneming in de voorraadadministratie hebben juridisch dezelfde geldigheid als de aanvaarding van een aangifte ten uitvoer.

    Een eventueel onderzoek van de goederen vindt plaats op basis van de in de onvolledige aangifte, het handels- of administratief document of de voorraadadministratie voorkomende vermeldingen.

    In het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde geval geldt de opneming van de goederen in de voorraadadministratie als vrijgave.

    2. Een aanvullende of samenvattende aangifte voor goederen waarop de in artikel 54, lid 1, bedoelde toestemming betrekking heeft, dient bij het controlekantoor te worden overgelegd binnen de termijnen welke de douaneautoriteiten vaststellen. De aanvaarding van deze aangifte heeft juridisch niet dezelfde geldigheid als de aanvaarding van een aangifte ten uitvoer.

    TITEL VI

    BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE

    COMMUNAUTAIRE LANDBOUWPRODUKTEN

    Hoofdstuk 1

    Voorafgaande bepaling

    Artikel 56

    De titels I tot en met V zijn van toepassing op goederen met prefinanciering die onder het stelsel van douane-entrepots worden geplaatst overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder b), van de basisverordening, met uitzondering van de artikelen 14, 16, lid 1, 17, 19, 23 tot en met 27, 34, 36 en 44 tot en met 55.

    Hoofdstuk 2

    Plaatsing onder het stelsel

    Artikel 57

    1. De in artikel 13, lid 1, bedoelde aangifte die op goederen met prefinanciering betrekking heeft, dient te worden gesteld op een formulier COM als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 678/85 van de Raad van 18 februari 1985 inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer binnen de Gemeenschap (14).

    2. Wanneer een aangifte dient te worden opgesteld voor diverse soorten goederen, wordt gebruik gemaakt van het aanvullend formulier COM/c bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 679/85.

    3. De "betalingsaangifte" bedoeld in artikel 25, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten (15), bestaat uit een exemplaar van de in deleden 1 en 2 genoemde documenten.

    4. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in het kader van andere douanevoorschriften die van toepassing zijn uit hoofde van de plaatsing van de goederen onder het stelsel van douane-entrepots, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde formulieren ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/E.

    Bij de aangifte dienen alle documenten te worden gevoegd waarvan de overlegging vereist is voor de plaatsing onder het stelsel van goederen met prefinanciering, met name het uitvoer- of voorfixatiecertificaat bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten (16).

    5. Het controlekantoor of het overeenkomstig artikel 13, lid 2, aangewezen douanekantoor kan slechts aangiften aanvaarden die voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 58

    1. Onverminderd lid 2 kan de aanvaarding van de in artikel 57 bedoelde aangifte tot plaatsing van goederen met prefinanciering onder het stelsel van douane-entrepots slechts plaatsvinden nadat een waarborg is gesteld overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 565/80 en artikel 31, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 3665/87. De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwprodukten (17), zijn van toepassing.

    2. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat de in lid 1 bedoelde waarborg wordt gesteld na de aanvaarding van

    de aangifte tot plaatsing onder het stelsel, onder de voorwaarden bedoeld in artikel 31, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

    Hoofdstuk 3

    Behandelingen

    Artikel 59

    Onverminderd de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 815/89 van de Commissie (18) betreffende gekleurde gerst, mogen de onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen met prefinanciering de in artikel 28, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde behandelingen ondergaan waarvan de lijst in bijlage VII is opgenomen.

    Hoofdstuk 4

    Uitvoer

    Artikel 60

    1. Het stelsel van douane-entrepots wordt aangezuiverd door de aanvaarding van een aangifte ten uitvoer.

    2. Na de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer blijven de goederen onder douanetoezicht tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten.

    Gedurende deze periode mogen de goederen in de ruimten van een douane-entrepot worden opgeslagen zonder dat zij onder het stelsel van douane-entrepots worden geplaatst.

    3. De toepassing van dit artikel door het controlekantoor loopt niet vooruit op de verificaties welke door de bevoegde autoriteiten dienen te worden verricht in het kader van de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    Artikel 61

    1. De aangifte ten uitvoer van goederen met prefinanciering die onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst, dient te worden gedaan op een formulier EX bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1900/85.

    Voor goederen met bestemming een EVA-land wordt het formulier van het enig administratief document gebruikt overeenkomstig artikel 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de EVA-landen inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer.

    2. Wanneer een aangifte voor verschillende soorten goederen dient te worden opgesteld, wordt het aanvullend formulier EX/c bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1900/85 gebruikt of, in voorkomend geval, het aanvullend formulier EU/c, bedoeld in artikel 1, lid 2, van bijlage II en in bijlage III bij de in lid 1 genoemde Overeenkomst.

    3. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in het kader van andere douanevoorschriften die van toepassing zijn uit hoofde van de uitvoer van goederen met prefinanciering, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde formulieren ingevuld overeenkomstig het bepaalde in bijlage III/F.

    Bij de aangifte dienen alle bij uitvoer over te leggen documenten te worden gevoegd, inzonderheid het in Verordening (EEG) nr. 3719/88 bedoelde uitvoer- of voorfixatiecertificaat.

    4. De datum waarop de goederen het douanegebied van de Gemeenschap verlaten wordt vermeld op de achterzijde van het in de leden 1 en 2 bedoelde document.

    Wanneer de goederen waarvoor een aangifte ten uitvoer werd aanvaard, door een gedeelte van het douanegebied van de Gemeenschap worden vervoerd alvorens dit gebied te verlaten, zijn de in de artikelen 6, 6 bis en 7 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde procedures van toepassing.

    5. Goederen die een met uitvoer gelijkgestelde bestemming hebben gekregen overeenkomstig de artikelen 34 en 42 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 worden geacht het douanegebied van de Gemeenschap te hebben verlaten.

    Artikel 62

    De artikelen 15, 16, leden 2, 3 en 4, 17, lid 1, en 18 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de aangiften ten uitvoer voor goederen met prefinanciering die onder het stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst.

    TITEL VII

    GEBRUIK VAN HET DOUANE-ENTREPOT ZONDER DAT DE GOEDEREN ONDER HET STELSEL WORDEN

    GEPLAATST

    Hoofdstuk 1

    Communautaire goederen

    Artikel 63

    De verwerking van basisprodukten met prefinanciering in de ruimten van een douane-entrepot vindt plaats overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 565/80.

    Artikel 64

    1. Wanneer de douaneautoriteiten eisen dat in de ruimten van een douane-entrepot opgeslagen communautaire goederen, andere dan die bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), en lid 3 van de basisverordening, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening in de in artikel 14 van de basisverordening bedoelde voorraadadministratie worden opgenomen, dient hun douanestatus duidelijk uit de desbetreffende vermelding te blijken.

    2. Onverminderd artikel 36 kan het controlekantoor specifieke voorschriften voor de identificatie van deze goederen vaststellen, met name ten einde deze te kunnen onderscheiden van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen die in dezelfde ruimte zijn opgeslagen.

    3. De in lid 1 bedoelde goederen mogen gebruikelijke behandelingen, be- of verwerkingen in het raam van de regeling actieve veredeling of behandeling onder douanetoezicht, ondergaan.

    Artikel 65

    In de ruimten van een douane-entrepot mogen worden opgeslagen, zonder plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots:

    - goederen die overeenkomstig artikel 3, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 onder douanecontrole dienen te blijven;

    - goederen die in het douanegebied van de Gemeenschap verblijven met het oog op overlading op grond van artikel 6 bis van de genoemde verordening.

    Artikel 64, leden 1 en 2, is op deze goederen van toepassing.

    Hoofdstuk 2

    Niet-communautaire goederen

    Artikel 66

    Wanneer niet-communautaire goederen in de ruimten van het douane-entrepot onder de regeling actieve veredeling of

    behandeling onder douanetoezicht worden geplaatst, zijn respectievelijk van toepassing, de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1999/85 van de Raad van 16 juli 1985 betreffende de regeling actieve veredeling (19) en van Verordening (EEG) nr. 2763/83 van de Raad van 26 september 1983 inzake de regeling volgens welke goederen onder douanetoezicht kunnen worden behandeld alvorens zij in het vrije verkeer worden gebracht (20), alsmede de bepalingen die overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b) en c), van de basisverordening worden vastgesteld.

    TITEL VIII

    OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 67

    De douane-entrepots van het type A, C, D en E kunnen eveneens worden goedgekeurd als bevoorradingsdepot overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EEG) nr. 3665/87.

    Artikel 68

    Zolang communautaire goederen in het intracommunautair handelsverkeer zijn onderworpen aan heffingen die uit de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

    voortvloeien, is de onderhavige verordening van overeenkomstige toepassing op de plaatsing van deze goederen onder de douaneregeling.

    Artikel 69

    Elke Lid-Staat geeft de Commissie kennis van de maatregelen die hij neemt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en van de basisverordening, inzonderheid wat betreft

    - de aanwijzing van de in artikel 1, lid 4, onder i), van de basisverordening bedoelde douaneautoriteiten,

    - artikel 11 van de basisverordening,

    - artikel 15, lid 3, van de basisverordening,

    - artikel 6, lid 3, van de onderhavige verordening,

    - artikel 13, lid 3, van de onderhavige verordening.

    De Commissie maakt deze informatie in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend.

    Artikel 70

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1991.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1992.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 30 juli 1990.

    Voor de Commissie

    Christiane SCRIVENER

    Lid van de Commissie

    (1) PB nr. L 225 van 15. 8. 1988, blz. 1.

    (2) PB nr. L 350 van 12. 12. 1986, blz. 14.

    (3) PB nr. L 133 van 17. 5. 1989, blz. 6.(4) PB nr. L 62 van 7. 3. 1980, blz. 5.

    (5) PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 1.

    (6) PB nr. L 323 van 29. 11. 1980, blz. 27.(7) PB nr. L 367 van 31. 12. 1988, blz. 1.(8) PB nr. L 179 van 11. 7. 1985, blz. 4.

    (9) PB nr. L 134 van 22. 5. 1987, blz. 1.

    (10) PB nr. L 154 van 21. 6. 1980, blz. 16.(11) PB nr. L 351 van 12. 12. 1986, blz. 1.

    (12) PB nr. L 171 van 29. 6. 1984, blz. 1.(13) PB nr. L 79 van 21. 3. 1985, blz. 7.(14) PB nr. L 79 van 21. 3. 1985, blz. 1.

    (15) PB nr. L 351 van 14. 12. 1987, blz. 1.(16) PB nr. L 331 van 2. 12. 1988, blz. 1.

    (17) PB nr. L 205 van 3. 8. 1985, blz. 5.

    (18) PB nr. L 86 van 31. 3. 1989, blz. 34.(19) PB nr. L 188 van 20. 7. 1985, blz. 1.

    (20) PB nr. L 272 van 5. 10. 1983, blz. 1.

    BIJLAGE I MODEL VAN DE AANVRAAG OM EEN VERGUNNING VOOR HET BEHEREN VAN EEN DOUANE-ENTREPOT OF TOT GEBRUIKMAKING VAN HET STELSEL IN EEN ENTREPOT VAN HET TYPE E 1. Naam of firmanaam en adres (;):

    2. Nauwkeurige opgave van de plaats die bestemd is om als douane-entrepot te worden gebruikt of, wanneer de aanvraag betrekking heeft op een entrepot van het type E, opgave van de door de aanvrager gebruikte opslaginrichtingen:

    3. Gewenst type entrepot ($):

    4. Te gebruiken procedures (=):

    a) voor de plaatsing van de goederen onder het stelsel:

    b)

    voor het in het vrije verkeer brengen van de onder het stelsel geplaatste goederen:

    c)

    voor de uitvoer van de onder het stelsel geplaatste goederen:

    d)

    voor de eventuele overbrenging naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd:

    5. Economische rechtvaardiging van de noodzaak tot opslag:

    6. Omschrijving van de gevoerde of geplande voorraadadministratie en de plaats waar deze wordt gevoerd:

    7. Gemiddelde opslagduur (%):

    8. Aard van de goederen die zullen worden opgeslagen:

    9. Voorgenomen gebruikelijke behandelingen waarvoor een algemene toestemming wordt gevraagd:

    10. Voorgenomen tijdelijke uitslagen waarvoor een algemene toestemming wordt gevraagd:

    11. In het entrepot te verrichten handelingen in verband met:

    a)

    actieve veredeling:

    b)

    behandeling onder douanetoezicht:

    c)

    verwerking van landbouwprodukten voorafgaand aan de uitvoer:

    12. Opslag van niet onder het stelsel geplaatste communautaire goederen:

    13. Voorgenomen gezamenlijke opslag van verschillende categorieën goederen (& ):

    14. Voorstel van het controlekantoor:

    15. Gevraagde toepassing van de procedure bedoeld in artikel 13, lid 2, en voorstel van het aan te wijzen douanekantoor of de aan te wijzen douanekantoren:

    16. In bijlage opgenomen stukken (():

    Datum:

    Handtekening:

    Voetnoten bij bijlage I

    (;) Deze gegevens behoeven niet te worden verstrekt wanneer de aanvraag wordt ingediend op papier met het briefhoofd van de aanvrager dat deze informatie reeds bevat.

    (²) Eventueel, in volgorde van voorkeur, een van de in artikel 2 genoemde entrepots vermelden.

    (=) Al naar gelang van het geval vermelden:

    - normale procedure voor de plaatsing van goederen onder het stelsel,

    - een van de in artikel 24 bedoelde vereenvoudigde procedures voor de plaatsing van goederen onder het stelsel,

    - normale aanzuiveringsprocedure,

    - een van de in de artikelen 48 en 54 bedoelde vereenvoudigde aanzuiveringsprocedures.

    (%) Uitsluitend voor entrepots van het type B, aangezien dit type entrepot bestemd is voor opslag van betrekkelijk korte duur, ten einde de met de controle gepaard gaande administratieve kosten te beperken.

    (& ) Al naar gelang van het geval vermelden:

    - industrieprodukten uit derde landen,

    - landbouwprodukten uit derde landen,

    - communautaire landbouwprodukten,

    - communautaire industrieprodukten,

    met vermelding van de regeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

    (() Bij voorbeeld: plan, gedetailleerde omschrijving van de plaatsen die voor de opslag van goederen zijn bestemd of van de voorraadadministratie.

    BIJLAGE II

    1 Vergunninghouder (naam of firmanaam + adres):

    2 Identificatienummer (¹):

    3 Aanvraag:

    4 Aantal bijlagen:

    5 Volledig adres van het entrepot of van de inrichtingen voor opslag:

    7 Datum van inwerkingtreding:

    VERGUNNING VOOR HET BEHEREN VAN EEN DOUANE-ENTREPOT OF TOT GEBRUIKMAKING VAN HET STELSEL

    Nr.

    ORIGINEEL

    (AFSCHRIFT)

    6 Controlekantoor:

    8 Termijn voor het overleggen

    van de voorraadstaat:

    9 Procedures (²)

    bij inslag:

    bij uitslag:

    10 Zekerheid (³)

    q jaq nee

    Bedrag of wijze waarop dit wordt vastgesteld:

    11 Toegelaten goederen (%):

    12 Toegestane percentage(s) natuurlijk verlies:

    13 Andere goederen (¹):

    ALGEMENE VERGUNNINGEN (³):

    14 q Gebruikelijke behandelingen (():

    15 q Tijdelijke uitslag ((), doel:

    Behandelingen:

    16 q Andere toegestane handelingen ()):

    17 q Toepassing van de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure overeenkomstig de regels vastgesteld in bijlage nr.:

    Aangewezen kantoor of kantoren:

    19 Plaats en datum:

    Handtekening en stempelafdruk:

    18 Andere bepalingen:

    (¹) De letter die het type entrepot aangeeft overeenkomstig artikel 2 en het nummer van het entrepot vermelden.

    (²) Onder verwijzing naar het desbetreffende artikel de te gebruiken procedure aangeven, evenals de termijn voor de overlegging van de eventuele aanvullende of samenvattende aangifte.

    (³) De vermelding aankruisen die van toepassing is.

    (%) Uitsluitend voor particuliere entrepots.

    (¹) In voorkomend geval de goederen (en hun douanestatus) vermelden die in de lokaliteiten van het douane-entrepot mogen worden opgeslagen zonder dat zij onder het stelsel zijn geplaatst.

    (() Vermelden (eventueel in bijlage) in welke vorm het controlekantoor vooraf wordt geînformeerd.

    ()) In voorkomend geval het kenmerk opgeven van de vergunningen tot actieve veredeling, behandeling onder douanetoezicht of verwerking van basisprodukten met prefinanciering, wanneer deze handelingen in de lokaliteiten van het douane-entrepot mogen worden verricht.

    BEPALINGEN BETREFFENDE DE VERGUNNING VOOR HET BEHEREN VAN EEN DOUANE- ENTREPOT OF TOT GEBRUIKMAKING VAN HET STELSEL 1. Het formulier van de vergunning voor het beheren van een douane-entrepot of tot gebruikmaking van het stelsel wordt gedrukt op wit houtvrij papier, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is en dat ten minste 40 en ten hoogste 65 gram per vierkante meter weegt.

    2. Het formaat van het formulier bedraagt 210 × 297 millimeter.

    3. De Lid-Staten dragen zorg voor het drukken van het formulier. Het formulier is voorzien van een volgnummer ter individualisering. Dit nummer wordt voorafgegaan door de hierna volgende letters die de Lid-Staat van afgifte aangeven:

    BE

    voor België,

    DK

    voor Denemarken,

    DE

    voor Duitsland,

    EL

    voor Griekenland,

    ES

    voor Spanje,

    FR

    voor Frankrijk,

    IE

    voor Ierland,

    IT

    voor Italië,

    LU

    voor Luxemburg,

    NL

    voor Nederland,

    PT

    voor Portugal,

    UK

    voor het Verenigd Koninkrijk.

    4. Het formulier wordt gedrukt en de vakken dienen te worden ingevuld in een der officiële talen van de Gemeenschap aangewezen door de Lid-Staat van afgifte van de vergunning.

    BIJLAGE III/A Het in artikel 14 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte tot plaatsing van niet-communautaire goederen onder het stelsel van douane-entrepots dient in de daarvoor bestemde vakken de hiernavolgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte:

    - eerste onderverdeling: al naar gelang van het geval het teken IM of EU,

    - tweede onderverdeling: code 7.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    14. Aangever of vertegenwoordiger van de geadresseerde: voor zover nodig de naam en de voornaam of de firmanaam en het volledige adres vermelden van de betrokkene overeenkomstig de vigerende bepalingen. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    19. Container(s) (CTR): de code vermelden

    0: voor goederen welke niet in containers worden vervoerd,

    1: voor goederen welke in containers worden vervoerd.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de aard van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort".

    Onder "omschrijving van de goederen" wordt verstaan de gebruikelijke handelsbenaming die de voor hun identificatie noodzakelijke vermeldingen bevat. Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak tevens de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5.

    Wanneer de aangifte slechts op een enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    37. Regeling: al naar gelang van het geval een van de hiernavolgende codes vermelden:

    - plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots zonder voorafgaande regeling: 71 00,

    - plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots na plaatsing onder de regeling actieve veredeling - schorsingssysteem: 71 51,

    - plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots na plaatsing onder de regeling tijdelijke invoer: 71 53,

    - plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots na plaatsing onder het stelsel in een ander douane-entrepot: 71 71,

    - plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots na plaatsing onder de regeling behandeling onder douanetoezicht: 71 91.

    38. Nettomassa: de in kilogram uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    49. Identificatie van het entrepot: het identificatienummer van het entrepot aangeven, gevolgd door de letters die aan het nummer van de vergunning voorafgaan en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de belanghebbende persoon voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    BIJLAGE III/B Het in artikel 14 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte tot plaatsing van niet-communautaire goederen onder het stelsel van douane-entrepots in een entrepot van het type D, dient de vermeldingen van deel A te bevatten, evenals de hierna volgende vermeldingen in de overeenkomstige vakken. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    33. Goederencode: het codenummer vermelden dat met het betrokken artikel overeenstemt.

    46. Statistische waarde: het bedrag, uitgedrukt in de valuta die is vastgesteld door de Lid-Staat waar de goederen onder het stelsel worden geplaatst, van de overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (1) bepaalde douanewaarde.

    (1) PB nr. L 134 van 31. 5. 1980, blz. 1.

    BIJLAGE III/C Het in artikel 45 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte tot in het vrije verkeer brengen van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste niet-communautaire goederen dient in de daarvoor bestemde vakken de hierna volgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte:

    - eerste onderverdeling: het teken IM,

    - tweede onderverdeling: code 0 of, wanneer de goederen terzelfder tijd ten verbruike worden aangegeven: code 4.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    8. Geadresseerde: wanneer deze een andere persoon is dan de aangever, zijn naam en voornaam of zijn firmanaam en volledig adres vermelden. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    14. Aangever of vertegenwoordiger van de geadresseerde: voor zover nodig de naam en voornaam of de firmanaam en het volledige adres vermelden van de belanghebbende overeenkomstig de vigerende bepalingen. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    15. Land van verzending/uitvoer: het land van herkomst in de zin van artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 1736/75 vermelden.

    In vak 15 a de te dien einde voor dit land vastgestelde communautaire code vermelden.

    16. Land van oorsprong: het land van oorsprong vermelden in de zin van Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad van 27 juni 1968 betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip "oorsprong van goederen" (1) of, wanneer het goederen betreft waarvoor uit hoofde van hun oorsprong om de toepassing van een preferentiële behandeling is verzocht, in de zin van de communautaire of op overeenkomsten berustende bepalingen welke in een dergelijke preferentiële behandeling voorzien.

    19. Container(s) (CTR): de code vermelden

    0: voor goederen welke niet in containers worden vervoerd,

    1: voor goederen welke in containers worden vervoerd.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de soort van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort", alsmede de voor hun identificatie noodzakelijke vermeldingen.

    Onder omschrijving van de goederen wordt verstaan hun gebruikelijke handelsbenaming in termen die voldoende duidelijk zijn opdat zij onmiddellijk en met zekerheid kunnen worden geïdentificeerd en ingedeeld. In dit vak dienen tevens de door specifieke regelingen voorgeschreven vermeldingen te worden aangebracht (belasting over de toegevoegde waarde, accijnzen, enz.). Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak bovendien de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5.

    Wanneer de aangifte slechts op een enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    33. Goederencode: het met het betrokken artikel overeenstemmende codenummer vermelden.

    34. Code land oorsprong: in vak 34 a de met het in vak 16 genoemde land overeenstemmende communautaire code vermelden.

    37. Regeling: al naar gelang van het geval een van de hierna volgende codes vermelden:

    - uitsluitend in het vrije verkeer brengen: 01 71,

    - in het vrije verkeer brengen met het oog op de toepassing van de regeling actieve veredeling (terugbetalingssysteem): 02 71,

    - in het vrije verkeer brengen en gelijktijdige plaatsing onder een regeling actieve veredeling andere dan die bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1999/85: 05 71,

    - in het vrije verkeer brengen en gelijktijdige plaatsing onder een entrepotregeling: 07 71,

    - aangifte ten verbruike en gelijktijdig in het vrije verkeer brengen: 40 71,

    - aangifte ten verbruike met in het vrije verkeer brengen in het kader van de regeling actieve veredeling - terugbetalingssysteem: 41 71,

    - gedeeltelijke aangifte ten verbruike met gelijktijdig in het vrije verkeer brengen en plaatsing onder een entrepotregeling: 45 71.

    38. Nettomassa: de in kilogram uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    41. Aanvullende eenheden: voor zover nodig vermelden overeenkomstig de bepalingen van de goederennomenclatuur (voor het overeenkomstige artikel de hoeveelheid vermelden uitgedrukt in de eenheid welke in de goederennomenclatuur is vastgesteld).

    44. Bijzondere vermeldingen; overgelegde documenten, certificaten en vergunningen: in dit vak dienen te worden ingevuld, enerzijds, de vermeldingen waarin de specifieke voorschriften voorzien die eventueel van toepassing zijn in de Lid-Staat waar de goederen in het vrije verkeer worden gebracht en, anderzijds, de kenmerken van de tot staving van de aangifte overgelegde documenten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de controle-exemplaren T 5. De rubriek "code bijzondere vermeldingen" (BV) behoeft niet te worden ingevuld.

    46. Statistische waarde: het bedrag van de douanewaarde vermelden, uitgedrukt in de valuta die is vastgesteld door de Lid-Staat waar de goederen in het vrije verkeer worden gebracht, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1224/80.

    49. Identificatie van het entrepot: het identificatienummer van het entrepot aangeven, gevolgd door de letters die aan het nummer van de vergunning voorafgaan en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de belanghebbende persoon voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    (1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 1.

    BIJLAGE III/D Het in artikel 51 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte ten uitvoer van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste niet-communautaire goederen dient in de daarvoor bestemde vakken de hierna volgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte:

    - eerste onderverdeling: al naar gelang van het geval, het teken EX of EU,

    - tweede onderverdeling: code 3.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    14. Aangever of vertegenwoordiger van de geadresseerde: voor zover nodig de naam en de voornaam of de firmanaam en het volledige adres vermelden van de belanghebbende overeenkomstig de vigerende bepalingen. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    19. Container(s) (CTR): de code vermelden

    0: voor goederen welke niet in containers worden vervoerd,

    1: voor goederen welke in containers worden vervoerd.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de aard van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort".

    Onder "omschrijving van de goederen" wordt verstaan de gebruikelijke handelsbenaming die de voor hun identificatie noodzakelijke vermeldingen bevat. Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak tevens de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5.

    Wanneer de aangifte slechts op een enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    37. Regeling: de code 31 71 vermelden.

    38. Nettomassa: de in kilogram uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    49. Identificatie van het entrepot: het identificatienummer van het entrepot aangeven, gevolgd door de letters die aan het nummer van de vergunning voorafgaan en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de belanghebbende persoon voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    BIJLAGE III/E Het in artikel 58 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte tot plaatsing van goederen met prefinanciering onder het stelsel van douane-entrepots dient in de daarvoor bestemde vakken de hierna volgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte:

    - eerste onderverdeling: het teken COM,

    - tweede onderverdeling: code 7.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    14. Aangever of vertegenwoordiger van de geadresseerde: voor zover nodig de naam en de voornaam of de firmanaam en het volledige adres vermelden van de belanghebbende overeenkomstig de vigerende bepalingen. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    17. Land van bestemming: in gevallen waarin zulks is voorgeschreven in de communautaire landbouwwetgeving, het betrokken land of groep van landen vermelden.

    19. Container(s) (CTR): de code vermelden

    0: voor goederen welke niet in containers worden vervoerd,

    1: voor goederen welke in containers worden vervoerd.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de soort van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort".

    Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak tevens de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    Voorts dient de omschrijving van de goederen te worden vermeld overeenkomstig de nomenclaturen die voor de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten worden gebruikt, evenals, voor zover noodzakelijk voor het berekenen van de restitutie, de samenstelling van de goederen of een verwijzing naar deze samenstelling en de eventuele restitutiecode.

    In de in artikel 25, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde gevallen dient het specifieke gebruik te worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5.

    Wanneer de aangifte slechts op een enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    33. Goederencode: de met het betrokken artikel overeenstemmende code en eventuele bijkomende code vermelden.

    37. Regeling: code 76 00 vermelden.

    38. Nettomassa: de in kilogram uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    41. Aanvullende eenheden: in voorkomend geval de hoeveelheid vermelden, uitgedrukt in de voor de berekening van de restitutie in aanmerking te nemen maateenheid.

    44. Bijzondere vermeldingen; overgelegde documenten, certificaten en vergunningen: in dit vak dienen te worden ingevuld, enerzijds, de vermeldingen waarin de specifieke voorschriften voorzien die eventueel van toepassing zijn in de Lid-Staat van verzending en, anderzijds, de kenmerken van de tot staving van de aangifte overgelegde documenten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de controle-exemplaren T 5.

    Vermeld eveneens de restitutiecode en het volgnummer, voorafgegaan door de lettercode die de Lid-Staat van afgifte van het uitvoer- of voorfixatiecertificaat aangeeft.

    49. Identificatie van het entrepot: het identificatienummer van het entrepot aangeven, gevolgd door de letters die aan het nummer van de vergunning voorafgaan en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de belanghebbende persoon voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    BIJLAGE III/F Het in artikel 62 bedoelde formulier dat wordt gebruikt voor de aangifte ten uitvoer van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen met prefinanciering dient in de daarvoor bestemde vakken de hierna volgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte:

    - eerste onderverdeling: al naar gelang van het geval, het teken EX of EU,

    - tweede onderverdeling: code 1.

    2. Afzender/exporteur: Indien deze een andere persoon is dan de aangever, zijn naam en voornaam of zijn firmanaam en volledig adres vermelden.

    De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding dient te worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden. In geval van groepage kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak de vermelding "diverse" dient te worden aangebracht. De lijst van afzenders dient in dergelijk geval bij de aangifte te worden gevoegd.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    14. Aangever of vertegenwoordiger van de afzender: voor zover nodig de naam en de voornaam of de firmanaam en het volledige adres vermelden van de belanghebbende overeenkomstig de vigerende bepalingen. De Lid-Staten kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van het identificatienummer dat door de bevoegde autoriteiten aan de belanghebbende is toegekend voor fiscale, statistische of andere doeleinden.

    17. Land van bestemming: het land van bestemming in de zin van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1736/75 vermelden.

    In vak 17 a de te dien einde voor dit land vastgestelde communautaire code vermelden.

    19. Container(s) (CTR): de code vermelden

    0: voor goederen welke niet in containers worden vervoerd,

    1: voor goederen welke in containers worden vervoerd.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de soort van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort".

    Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak tevens de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    Voorts dient de omschrijving van de goederen te worden vermeld overeenkomstig de nomenclaturen die voor de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten worden gebruikt, evenals, voor zover noodzakelijk voor het berekenen van de restitutie, de samenstelling van de goederen of een verwijzing naar deze samenstelling en de eventuele restitutiecodes.

    In de in artikel 25, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde gevallen dient het specifieke gebruik te worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5.

    Wanneer de aangifte slechts op een enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    33. Goederencode: de met het betrokken artikel overeenstemmende code en eventuele bijkomende code vermelden.

    37. Regeling: code 10 76 vermelden.

    38. Nettomassa: de in kilogram uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    41. Aanvullende eenheden: in voorkomend geval de hoeveelheid vermelden, uitgedrukt in de voor de berekening van de restitutie in aanmerking te nemen maateenheid.

    44. Bijzondere vermeldingen; overgelegde documenten, certificaten en vergunningen: in dit vak dienen te worden ingevuld, enerzijds, de vermeldingen waarin de specifieke voorschriften voorzien die eventueel van toepassing zijn in de Lid-Staat van verzending en, anderzijds, de kenmerken van de tot staving van de aangifte overgelegde documenten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de controle-exemplaren T 5.

    Vermeld eveneens de restitutiecode en het volgnummer, voorafgegaan door de lettercode die de Lid-Staat van afgifte van het uitvoer- of voorfixatiecertificaat aangeeft.

    49. Identificatie van het entrepot: het identificatienummer van het entrepot aangeven, gevolgd door de letters die aan het nummer van de vergunning voorafgaan en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de belanghebbende persoon voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    BIJLAGE IV LIJST VAN GEBRUIKELIJKE BEHANDELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 34 Elke al dan niet handmatige behandeling van onder het stelsel geplaatste goederen met het oog op hun bewaring in goede staat, ter verbetering van hun presentatie of handelskwaliteit of ter voorbereiding van hun distributie of wederverkoop.

    De assemblage en de montage van goederen is slechts toegestaan wanneer het gaat om het aanbrengen, aan een afgewerkt artikel, van toebehoren die niet van wezenlijk belang zijn bij de vervaardiging van de goederen (;).

    (;) Voorbeelden: montage van radio of ruitewisser in voertuig.

    BIJLAGE V 1. Bij de overbrenging van goederen van een douane-entrepot naar een ander douane-entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd, legt de entreposeur van het entrepot waaruit de goederen worden verzonden bij het voor dit entrepot bevoegde controlekantoor de exemplaren nrs. 1, 4, 5 en een met het exemplaar nr. 1 overeenstemmend aanvullend exemplaar over van het in artikel 38 bedoelde formulier. De goederen worden tegelijkertijd aangebracht. De douaneautoriteit kan de entreposeur ontheffen van de verplichting de goederen aan te brengen. In dat geval wordt exemplaar nr. 1 van het formulier door de entreposeur van het entrepot van vertrek aan het controlekantoor gezonden.

    2. Het in lid 1 bedoelde controlekantoor brengt in vak D van het document zijn visum aan ter bevestiging dat het de vermeldingen heeft geverifieerd of goedgekeurd. Het stelt de termijn vast binnen dewelke de goederen dienen te worden aangebracht bij het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot waarnaar de goederen worden overgebracht.

    Het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van vertrek bewaart het exemplaar nr. 1.

    3. Het aanvullend exemplaar en de exemplaren nrs. 4 en 5 van het document vergezellen de goederen en worden te zamen met de goederen aangeboden bij het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van bestemming. De douaneautoriteit kan de entreposeur ontheffen van de verplichting de goederen aan te brengen. In dat geval worden de exemplaren nrs. 4 en 5 van het document van de entreposeur van het entrepot van bestemming aan het controlekantoor gezonden.

    4. Het exemplaar nr. 5 van het document wordt in vak I geviseerd door het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van bestemming en teruggezonden aan het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van vertrek.

    Het exemplaar nr. 4 wordt bewaard door het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van bestemming.

    Het aanvullende exemplaar wordt teruggegeven aan de entreposeur die de goederen in ontvangst neemt.

    5. Het controlekantoor dat bevoegd is voor het entrepot van vertrek gaat na of de procedure op de juiste wijze werd aangezuiverd en vergelijkt te dien einde de exemplaren nrs. 1 en 5 van het document.

    Het exemplaar nr. 5 wordt vervolgens overhandigd aan de entreposeur van het entrepot van vertrek.

    6. De entreposeurs bewaren de hun ter hand gestelde exemplaren bij hun voorraadadministratie.

    Aanhangsel Het COM-formulier dat wordt gebruikt voor het overbrengen van goederen van een douane-entrepot naar een ander douane-entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd dient in de daarvoor bestemde vakken de hierna volgende vermeldingen te bevatten. De overige vakken dienen niet te worden ingevuld.

    1. Aangifte: nummer 2503/88 vermelden.

    2. Afzender: naam en voornaam of firmanaam van de entreposeur van het entrepot van vertrek vermelden, evenals het volledige adres en het identificatienummer van het entrepot, gevolgd door de letters die voorafgaan aan het nummer van de vergunning en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    3. Formulieren: het volgnummer van de set in het totale aantal gebruikte sets vermelden.

    Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft (met andere woorden wanneer één enkel vak "omschrijving van de goederen" moet worden ingevuld) dient in vak 3 niets te worden vermeld. In vak 5 dient dan slechts het cijfer 1 te worden vermeld.

    5. Artikelen: het totale aantal artikelen vermelden dat door de belanghebbende wordt aangegeven op al de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren. Het aantal artikelen stemt overeen met het aantal vakken "omschrijving van de goederen" dat moet worden ingevuld.

    8. Geadresseerde: naam en voornaam of firmanaam van de entreposeur van het entrepot van bestemming vermelden, evenals het volledige adres en het identificatienummer van het entrepot, gevolgd door de letters die voorafgaan aan het nummer van de vergunning en die de Lid-Staat van afgifte aangeven.

    31. Colli en omschrijving van de goederen; merken en nummers - nummer(s) van de container(s) - aantal en soort: de merken, de nummers, het aantal en de soort van de colli vermelden of, wanneer het onverpakte goederen betreft, al naar gelang van het geval, het aantal voorwerpen waarop de aangifte betrekking heeft of de woorden "los gestort" alsmede de voor hun identificatie noodzakelijke vermeldingen.

    Onder omschrijving van de goederen wordt verstaan hun gebruikelijke handelsbenaming die de voor hun identificatie noodzakelijke vermeldingen bevat. Indien containers worden gebruikt, moeten in dit vak bovendien de identificatiemerken daarvan worden vermeld.

    32. Artikelnummer: het volgnummer van het betrokken artikel vermelden in het totale aantal artikelen dat is aangegeven in de gebruikte formulieren of aanvullende formulieren als omschreven in vak 5. Wanneer de aangifte slechts op één enkel artikel betrekking heeft, kunnen de Lid-Staten bepalen dat in dit vak niets wordt vermeld, aangezien het cijfer 1 reeds in vak 5 diende te worden aangebracht.

    38. Nettomassa: de in kilogrammen uitgedrukte nettomassa vermelden van de goederen die in het overeenkomstige vak 31 zijn omschreven. De nettomassa is de eigen massa van de goederen ontdaan van al hun verpakkingen.

    44. Bijzondere vermeldingen; overgelegde documenten, certificaten en vergunningen: de vermelding "Toepassing van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2503/88" aangeven.

    54. Plaats en datum, handtekening en naam van de aangever of van zijn vertegenwoordiger: behoudens nog vast te stellen bijzondere bepalingen ter zake van het gebruik van systemen voor automatische gegevensverwerking, dient op het door het douanekantoor te bewaren exemplaar het origineel van de handgeschreven handtekening van de in vak 2 vermelde entreposeur voor te komen, gevolgd door diens naam en voornaam. Wanneer deze persoon een rechtspersoon is, dient degene die ondertekent zijn handtekening en zijn naam en voornaam door de vermelding van zijn functie te laten volgen.

    In het geval dat de goederen van een entrepot van het type D worden overgebracht naar een ander entrepot van het type D, dienen tevens de volgende vakken te worden ingevuld:

    33. Goederencode: het codenummer vermelden dat met het betrokken artikel overeenstemt.

    46. Statistische waarde: het bedrag, uitgedrukt in de valuta die is vastgesteld door de Lid-Staat waar de goederen onder het stelsel worden geplaatst, van de overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1224/80 bepaalde douanewaarde.

    BIJLAGE VI 1. Voor de overbrenging van goederen van een douane-entrepot naar een ander douane-entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd, onder de voorwaarden bedoeld in artikel 38, lid 2, wordt het in lid 1 van bijlage V genoemde document opgesteld in twee exemplaren.

    2. Voorafgaand aan de overbrenging van de goederen worden de controlekantoren van de entrepots van vertrek en van bestemming, in de door deze kantoren vastgestelde vorm, in kennis gesteld van de voorgenomen overbrenging, ten einde hen in staat te stellen, in voorkomend geval, de noodzakelijk geachte controles uit te voeren.

    3. De entreposeur van het entrepot waaruit de goederen worden verzonden bewaart het exemplaar nr. 1 bij zijn voorraadadministratie.

    4. Het andere exemplaar vergezelt de goederen en wordt door de entreposeur van het entrepot waarnaar de goederen worden overgebracht bij zijn voorraadadministratie bewaard.

    5. De entreposeur van het entrepot van bestemming geeft aan de entreposeur van het entrepot van vertrek een ontvangstbewijs af voor de overgebrachte goederen die hij in zijn entrepot heeft ontvangen. De entreposeur van het entrepot van vertrek voegt dit ontvangstbewijs bij het document in zijn voorraadadministratie.

    BIJLAGE VII LIJST VAN BEHANDELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 59 1. Inventarisatie.

    2. Aanbrengen, op de (produkten of) goederen of hun verpakkingen, van merken, stempelafdrukken, etiketten of andere dergelijke merktekens, op voorwaarde dat zulks er niet toe kan leiden dat de produkten of goederen ogenschijnlijk een andere dan hun werkelijke oorsprong hebben.

    3. Wijziging van merken en nummers van colli, op voorwaarde dat deze wijziging er niet toe kan leiden dat de (produkten of) goederen ogenschijnlijk een andere dan hun werkelijke oorsprong hebben.

    4. Verpakken, ontpakken, wijzigen van de verpakking, herstellen van de verpakking.

    5. Verluchten.

    6. Koelen.

    7. Bevriezen.

    Top