Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31989D0456

    89/456/EEG: Beschikking van de Commissie van 8 maart 1989 inzake het voornemen van de Franse Regering om steun te verlenen aan Caulliez Frères, een fabrikant van katoengaren te Prouvy, Frankrijk (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

    PB L 223 van 2.8.1989, p. 22–26 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1989/456/oj

    31989D0456

    89/456/EEG: Beschikking van de Commissie van 8 maart 1989 inzake het voornemen van de Franse Regering om steun te verlenen aan Caulliez Frères, een fabrikant van katoengaren te Prouvy, Frankrijk (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

    Publicatieblad Nr. L 223 van 02/08/1989 blz. 0022 - 0026


    *****

    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 8 maart 1989

    inzake het voornemen van de Franse Regering om steun te verlenen aan Caulliez Frères, een fabrikant van katoengaren te Prouvy, Frankrijk

    (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

    (89/456/EEG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

    Na overeenkomstig genoemd artikel 93 belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken, en gezien deze opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I

    Bij brief van 3 maart 1988, onder referte aan de gemeenschappelijke beleidslijnen ten aanzien van steunmaatregelen voor de textiel- en kledingindustrie van 1971 en 1977, meegedeeld aan de Lid-Staten bij brieven van 30 juli 1971 en 4 februari 1977, heeft de Franse Regering de Commissie in kennis gesteld van een voornemen om financiële steun te verlenen aan Caulliez Frères, een producent van katoengaren te Prouvy.

    De steun zou worden verleend op grond van de steunregeling onder de naam Prime d'aménagement du territoire (ruimtelijke ordeningspremie) (hierna: PAT-regeling) en de vorm krijgen van een subsidie van 5,3 miljoen Ffr. Het is de bedoeling de investeringen ten bedrage van 77,6 miljoen Ffr. voor de oprichting van een nieuwe spinnerij voor katoengaren te vergemakkelijken.

    Na een eerste onderzoek was de Commissie van mening dat de voorgenomen steunverlening niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toepassing van een van de uitzonderingen van artikel 92, leden 2 en 3, EEG-Verdrag, en in het bijzonder, dat zij niet in overeenstemming was met de communautaire richtsnoeren voor steunverlening aan de textiel- en kledingindustrie, en de omstandigheden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt veranderde in een mate die in strijd was met het gemeenschappelijk belang.

    Derhalve heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea, EEG-Verdrag ingeleid.

    Bij brief van 20 april 1988 maande zij de Franse Regering aan, haar opmerkingen kenbaar te maken. De andere Lid-Staten werden geïnformeerd op 11 augustus, derden op 18 augustus 1988.

    II

    Bij brief van 29 juni 1988 diende de Franse Regering in deze procedure haar opmerkingen in. Zij wijst erop dat de steun zou worden toegekend op grond van de PAT-regeling welke de Commissie bij Beschikking 85/18/EEG (1) had goedgekeurd. Zij is dan ook van oordeel dat, wat dit steunproject betreft, in het geheel geen procedure had moeten worden ingeleid.

    Inhoudelijk stelde de Franse Regering dat de betrokken sector (katoenen kamgaren) in de verste verte niet in een situatie van overcapaciteit verkeert en dat de ondernemingen in de andere Lid-Staten hun produktiecapaciteit blijven vergroten, terwijl in Frankrijk de produktie in de loop der jaren sterk is afgenomen. Ook wijst zij erop dat de investering voor de betrokken onderneming van levensbelang is daar de vennootschap alleen via modernisering en rationalisering van de produktie kan voorkomen dat zij technologisch achterop raakt en van de markt zou moeten verdwijnen. Voorts merkte de Franse Regering op dat de nieuwe spinnerij een capaciteit van 1 750 ton katoenen kamgaren moet krijgen, terwijl de huidige capaciteit van Caulliez Frères 2 400 ton bedraagt. Deze nieuwe capaciteit, die naar zeggen van de Franse Regering slechts 0,6 % van de huidige communautaire produktie vertegenwoordigt, kan volgens haar de mededinging niet vervalsen.

    De Franse Regering vervolgde dat de volledige invoer thans ongeveer 60 % van het totale verbruik op de Franse markt uitmaakt. Van deze import is meer dan 50 % afkomstig uit derde landen binnen en buiten Europa.

    Na er de aandacht op te hebben gevestigd dat de geplande investering zeer kapitaalintensief is (9 miljoen Ffr. per arbeidsplaats), wijst de Franse Regering ten slotte op de economische problemen in de betrokken regio en meent zij dat, aangezien de werkloosheid in die streek 17 % bedraagt, het betrokken investeringsproject voor de ontwikkeling ervan van grote betekenis is.

    Een andere Lid-Staat en drie andere belanghebbenden hebben in het kader van deze procedure opmerkingen ingediend.

    Bij brief van 11 november 1988 deelde de Franse Regering de Commissie mee dat zij de aanmelding van 3 maart 1988 wilde intrekken.

    De normale praktijk is dat de Commissie een formele onderzoekprocedure krachtens artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag sluit wanneer zij van de Regering van de betrokken Lid-Staat naast de intrekking ook een formele bevestiging ontvangt volgens welke de betrokken steunverlening niet zal plaatsvinden. In het onderhavige geval is deze formele bevestiging echter uitgebleven.

    De Commissie heeft derhalve op een vergadering op 25 november en bij brief van 1 december 1988 het verzoek van de Franse Regering afgewezen. Volgens haar heeft het verzoek geen invloed op de procedure van artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag, zolang niet wordt bevestigd dat de betrokken steun niet zal worden verleend. De Franse Regering werd uitgenodigd dit uiterlijk op 8 december 1988 te doen. Er is geen antwoord binnengekomen.

    Onder deze omstandigheden voelt de Commissie zich gerechtigd te concluderen dat de Franse Regering niet waarborgt dat deze steunmaatregel niet zal worden uitgevoerd. Zij acht zich dan ook verplicht de procedure voort te zetten en de onderhavige beschikking te geven.

    III

    Er wordt intensief handel gedreven in katoengaren en met name in katoenen kamgaren; nagenoeg 35 % van de totale produktie wordt binnen de Gemeenschap verhandeld. Caulliez Frères, waarvan de produktiecapaciteit als gevolg van het investeringsproject met 72,9 % van 2 400 ton tot 4 150 ton zal stijgen, neemt actief deel aan deze intracommunautaire handel daar zij ongeveer 25 % van haar produktie naar andere Lid-Staten exporteert. Caulliez Frères neemt momenteel 13,9 % van de totale Franse produktie van katoenen kamgaren voor haar rekening en 0,9 % van de totale communautaire produktie. De uitvoering van het project zou deze aandelen respectievelijk tot 24 % en tot 1,6 % doen stijgen. Voorts is de onderneming met een omzet van zowat 230 miljoen Ffr. en met 430 personeelsleden reeds aanzienlijk groter dan de gemiddelde producent van katoenen kamgaren in Frankrijk en de Gemeenschap.

    Katoenen kamgaren vertegenwoordigt circa 30 % van de totale katoengarenproduktie; het restant bestaat uit gekaard en »open-end" gekaard garen. Al deze garens worden door de textiel- en kledingindustrie gebruikt.

    Katoenen kamgaren wordt voornamelijk gebruikt voor gebreide kleding. De drie subgroepen katoengarens te zamen vormen de produkten van categorie 1 van het Multivezelakkoord, een van de meest gevoelige produktgroepen in de textiel- en kledingindustrie. Deze bijzondere gevoeligheid is het gevolg van een aanzienlijke druk uit derde landen. Ook de teruggang bij geweven en gebreide produkten in de Gemeenschap heeft in de afgelopen jaren de vraag naar gesponnen garens van communautaire herkomst doen dalen. Daarbij komt dat het gebruik van filamentgaren uit synthetische vezel in kousen, sokken, andere kledingstukken en - bovenal - in tapijten en industriële textiel is toegenomen, hetgeen eveneens de vraag naar gesponnen garens heeft doen afnemen.

    Een gevolg daarvan is dat er een zeer scherpe mededinging bestaat tussen de zowat 90 producenten van katoenen kamgarens in de Gemeenschap. De prijzen zijn sterk gedaald en begin 1988 is de produktie nog eens met 5 % gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 1987. Dit heeft geleid tot een capaciteitsbenutting die onvoldoende wordt geacht, met name gezien de aanzienlijke en nog steeds toenemende druk uit derde landen.

    De geplande steunverlening ten bedrage van 5,3 miljoen Ffr. in het kader van de PAT-regeling is een staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag. Dit bedrag is misschien betrekkelijk gering in absolute termen, maar verleent een aanzienlijk voordeel omdat de steun de investeringskosten met 3,96 % netto subsidie-equivalent verlaagt en de onderneming in staat stelt haar capaciteit met 72,9 % te vergroten zonder dat zij alle kosten in verband met deze vergroting moet dragen zoals haar concurrenten die geen steun ontvangen bij een dergelijke investering zouden moeten doen. De steun versterkt derhalve de positie van de onderneming ten opzichte van haar concurrenten in de intracommunautaire handel, die door deze steunverlening ongunstig wordt beïnvloed. Aangezien katoenen kamgaren in de Gemeenschap intensief wordt verhandeld, de mededinging uiterst scherp is en de onderneming actief aan de intracommunautaire handel participeert, kan de voorgenomen steunverlening het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen in de zin van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag.

    IV

    Volgens artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag is steun met de in dat artikel beschreven kenmerken in beginsel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    De in artikel 92, lid 2, EEG-Verdrag bedoelde uitzonderingen op dit beginsel zijn in casu niet van toepassing gezien de aard van de steun en het feit dat de wet krachtens welke de steun moet worden toegekend de in dat artikel genoemde doelstellingen niet beoogt.

    Artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag noemt de steunmaatregelen welke als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. De verenigbaarheid met het Verdrag moet in Gemeenschapsverband en niet in het licht van de situatie in een enkele Lid-Staat worden beoordeeld. Om de goede werking van de gemeenschappelijke markt te waarborgen en rekening te houden met de in artikel 3, onder f), EEG-Verdrag vervatte beginselen moeten de uitzonderingen op het beginsel van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag die zijn opgesomd in artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag bij het onderzoek van een steunregeling of een individuele steunverlening strikt worden uitgelegd.

    Met name mogen zij enkel toepassing vinden wanneer de Commissie tot de overtuiging is gekomen dat het vrije spel van de krachten op de markt alleen, zonder de steun, de eventuele ontvanger van de steun er niet toe zal bewegen te handelen op een wijze die bijdraagt tot het verwezenlijken van een van de genoemde doelstellingen.

    De toepassing van de uitzonderingen op gevallen die niet tot een dergelijk doel bijdragen of die daartoe steun behoeven komt neer op het verschaffen van oneerlijke voordelen aan industrieën of ondernemingen van bepaalde Lid-Staten welker financiële positie gewoon wordt versterkt, en staat toe dat de omstandigheden van het handelsverkeer tussen Lid-Staten wordt beïnvloed en de mededinging wordt vervalst zonder dat ter rechtvaardiging communautaire belangen in de zin van artikel 92, lid 3, kunnen worden aangevoerd.

    V

    De Franse Regering heeft niet kunnen aantonen dat de voorgenomen steunverlening onder een van de categorieën uitzonderingen van artikel 92, lid 3, valt. De Commissie heeft evenmin zulk een rechtvaardiging kunnen ontwaren.

    De produktie van katoenen kamgarens is een subsector van de textielindustrie. Het voornemen om financiële steun te verlenen aan Caulliez Frères moet dan ook voldoen aan de voorwaarden voor steun aan de textiel- en kledingindustrie. Mede daarom refereerde de Franse Regering in haar aanmelding van het steunproject van 3 maart 1988 uitdrukkelijk aan de richtsnoeren van de Gemeenschap ter zake.

    Zij bevatten een aantal criteria welke door de Commissie met steun van nationale deskundigen zijn opgesteld om de Regeringen van de Lid-Staten te leiden bij interventies welke zij in deze sector zouden willen ondernemen. In de richtsnoeren van 1971 wijst de Commissie erop dat steun in de textiel- en kledingsector, die wordt gekenmerkt door een zeer hoge graad van mededinging op communautair vlak, het risico met zich meebrengt van een vervalsing van de mededinging die onaanvaardbaar is voor concurrenten die van dergelijke maatregelen niet profiteren. Steunverlening, die in het algemeen zeer sterke repercussies heeft in deze bedrijfstak, kan krachtens deze richtsnoeren gerechtvaardigd zijn indien zij de structuur van de textielindustrie verbetert. Zulk een steunverlening moet volgens de richtsnoeren betrekking hebben op steun aan textielondernemingen welke inter alia beoogt het wegwerken van overcapaciteit te vergemakkelijken in branches of subbranches waar deze aanwezig is, en de omschakeling van marginale activiteiten naar andere activiteiten buiten de textielsector aan te moedigen. Steun van deze aard moet echter voldoen aan bepaalde condities die zijn aangegeven in de richtsnoeren van 1971; hij mag met name niet leiden tot vergroting van capaciteit.

    Latere ontwikkelingen, met name een aantal steunregelingen en individuele gevallen van steunverlening als gevolg van de druk die uitging van de economische situatie en van overwegingen van werkgelegenheid, en die op een aantal punten in strijd bleken te zijn met het belang van de Gemeenschap, hebben de Commissie in haar bezorgdheid versterkt, weshalve zij in 1977 de richtsnoeren heeft gepreciseerd. Met het oog op de oplossing van structurele en overcapaciteitsproblemen herhaalde de Commissie met nadruk dat »steun aan de schepping van nieuwe capaciteit in deze sectoren van de textiel- en kledingindustrie waar reeds overcapaciteit bestaat of de markt blijft stagneren, dient te worden vermeden". Zij wees erop dat in dergelijke sectoren alleen steun aan ondernemingen die omschakelen op activiteiten buiten de industrie of de sector a priori op een gunstige beoordeling kan rekenen.

    Katoenen kamgaren is een textielprodukt dat, zoals hierboven en hieronder wordt uiteengezet, wordt gekenmerkt door stilstand en zelfs teruggang van de vraag, en waar de capaciteitsbenutting eveneens ontoereikend is.

    De gehele communautaire textiel- en kledingindustrie heeft in de afgelopen tien jaar een uiterst snelle verandering ondergaan. De produktie is gedaald onder druk van mededinging van derde landen zowel op de traditionele exportmarkten als op de communautaire markt. Tussen 1975 en 1985 zijn één miljoen banen verloren gegaan, hetgeen bijna 40 % van de totale werkgelegenheid in deze industriëen vertegenwoordigt. Zowel de ernst als de duur van de crisis hebben de ondernemingen in deze sector gedwongen tot grote inspanningen tot herstructurering en modernisering van hun produktiebedrijven. Een gevolg daarvan is dat de industrie haar concurrentievermogen en rentabiliteit geleidelijk heeft kunnen aanpassen en herstellen. De belangrijke rol welke de communautaire richtsnoeren voor steun aan deze sector hebben gespeeld bij het herstel van een zeker evenwicht en de handhaving of het herstel van een echte markteconomie, heeft alom erkenning ondervonden. Daar die industrietak echter zeer kwetsbaar blijft, niet in het minst omdat zij blijft blootstaan aan buitengewoon sterke internationale concurrentie, is de Commissie van oordeel dat ongecooerdineerde staatsinterventie in strijd is met het belang van de Gemeenschap, met name omdat zij vroegere en huidige inspanningen van de textiel- en kledingfabrikanten in de Gemeenschap om zich aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden, ernstig in gevaar zou brengen. De Commissie blijft dan ook het grootste belang hechten aan de naleving van de genoemde richtsnoeren door de Lid-Staten.

    In een situatie waarin de produktie van katoenen kamgarens in de Gemeenschap aan zware druk blootstaat van de zijde zowel van de import als van een moeilijke marktsituatie die zelf mede wordt veroorzaakt door een toenemende invoer van weefsels, kleding en huishoudtextiel, zodat de capaciteit de vraag overtreft en de druk op de marges groot is en de mededinging intens, verzwakt de kunstmatige verlaging van de expansiekosten van een producent van katoenen kamgaren de concurrentiepositie van andere fabrikanten en leidt zulks tot een vermindering van de capaciteitsbenutting en een daling van de prijzen ten detrimente van fabrikanten die tot dusver overleefden dank zij uit eigen middelen gefinancierde herstructureringen en produktiviteitsverbeteringen, en die zo wellicht van de markt worden verdreven. Ondanks het bovengenoemde, weinig bemoedigende economische klimaat zijn elders in de Gemeenschap en ook in Frankrijk ondernemingen zonder steun blijven investeren in de modernisering en vervanging van spinnerijcapaciteit voor katoenen kamgaren. De voordelen van dergelijke investeringen zijn echter fragiel en zouden door gesubsidieerde capaciteitsvergroting ongunstig worden beïnvloed. De capaciteitsvergroting met 72,9 % die met de steun mogelijk wordt en die van Caulliez Frères de belangrijkste Franse producent van katoenen kamgaren zou maken, creëert dus uiterst ingrijpende gevolgen, vooral omdat de kwantitatieve stijging van de vraag naar textielprodukten op lange termijn in de Gemeenschap minder dan 1 % per jaar bedraagt. Als gevolg van de geplande investering zou de vennootschap een plaats krijgen onder de 15 belangrijkste en grootste fabrikanten van dit garen in de Gemeenschap. Het betoog van de Franse Regering dat de geplande capaciteitsvergroting onbeduidend is, moet derhalve worden verworpen.

    Bovendien moet erop worden gewezen dat - in strijd met de bewering van de Franse Regering dat het Franse aandeel in de Gemeenschapsproduktie van dit type produkten voortdurend daalt - het Franse aandeel in de totale communautaire produktie in feite sinds het begin van de jaren 80 praktisch ongewijzigd is gebleven. Het is recent zelfs toegenomen na een stijging van de produktie met 20,3 % in 1987, terwijl bij voorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hun marktaandelen zagen dalen (respectievelijk van 5,4 % tot 4,9 % en van 28,4 % tot 27 %). Daarbij komt dat de katoenspinnerij in het Verenigd Koninkrijk in zulk een depressie verkeert dat een groot aantal spinnerijen maar een beperkte tijd werkt terwijl andere in 1988 hun vakantiesluiting hebben moeten verlengen om de produktie te reduceren. De Duitse produktie van katoenen kamgaren daalde in de eerste helft van 1988 met 8 %. Uit deze feiten blijkt niet alleen dat de situatie van de Franse industrie betrekkelijk goed is, zij onderstrepen tevens hoe gevoelig de sector is. In dit opzicht dient tevens te worden opgemerkt dat de Franse katoengarenexport binnen de Gemeenschap in de afgelopen jaren aanzienlijk is gestegen, nog het spectaculairst in 1987 met 15 %, waardoor Frankrijk één van de voornaamste landen in deze handel werd.

    Wat voorts de opmerking van de Franse Regering in deze procedure over de noodzaak om de produktie bij Caulliez Frères te moderniseren en te rationaliseren om technologisch te kunnen overleven betreft, herinnert de Commissie eraan, dat zij altijd van oordeel is geweest dat, met name in de textiel- en kledingindustrie, investeringen van een onderneming met dit oogmerk, die geen fundamentele verandering teweegbrengen, niet voor steunverlening in aanmerking komen. Integendeel, in de textielindustrie is steun voor de modernisering, de rationalisering en de uitbreiding van de capaciteit in subsectoren die met de vorenomschreven problemen te kampen hebben, steeds terecht beschouwd als steun die geen duurzame verbetering in de industrie op nationaal of communautair vlak teweegbrengt. In plaats daarvan beïnvloedt hij de mededingingsomstandigheden op de gemeenschappelijke markt ongunstig, zonder bij te dragen tot een verbetering in de concurrentiepositie van de industrie, een eerste vereiste voor haar herstel en haar welslagen op de internationale textielmarkt.

    Ten slotte dient erop te worden gewezen dat het toestaan van dit steunproject een precedent zou opleveren voor de toekomst en zou kunnen leiden tot een sterke toename van staatssteun in deze hoogst gevoelige sector van de textielindustrie en derhalve tot zeer ernstige vervalsingen van de mededinging.

    Gelet op wat voorafgaat is de geplande steunverlening niet in overeenstemming met de communautaire richtsnoeren voor steun aan de textiel- en kledingindustrie. De voorgenomen steunverlening aan Caulliez Frères door het begunstigen van een project om de bestaande capaciteit in een sector die in de gehele Gemeenschap met ernstige problemen heeft te kampen, met 72,9 % te vergroten, moet worden geacht de omstandigheden van het handelsverkeer ongunstig te beïnvloeden in een mate die in strijd is met het gemeenschappelijk belang. De steun komt derhalve niet in aanmerking voor een sectoriële uitzondering in de zin van artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag.

    Ten aanzien van de uitzondering bedoeld in artikel 92, lid 3, onder a), EEG-Verdrag betreffende steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van bepaalde streken moet worden opgemerkt dat de levensstandaard in de betrokken streek, Prouvy (Nord), niet abnormaal laag is en dat er geen ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van de genoemde uitzondering.

    Ten aanzien van de uitzondering bedoeld in artikel 92, lid 3, onder c), EEG-Verdrag, voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, moet worden opgemerkt dat uit de communautaire richtsnoeren voor steun aan de textiel- en kledingindustrie een communautair beleid naar voren komt dat uitdrukkelijk door alle Lid-Staten wordt gesteund.

    In de zin van dit beleid en in de situatie waarin de industrie van katoenen kamgaren zich thans bevindt, vergemakkelijken investeringen voor de creatie van nieuwe garencapaciteit waarvoor steun wordt toegekend, niet de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën, daar zij een produktie-eenheid financieel noch economisch, op middellange noch lange termijn levensvatbaar maken noch voor banen zorgen. Zo wordt de 17 % werkloosheid waarop de Franse Regering wees, niet duurzaam verminderd en worden de doelstellingen van artikel 92, lid 3, onder c), EEG-Verdrag niet verwezenlijkt. Hierbij wijst de Commissie er ook op, dat het project met 9 miljoen Ffr. per werknemer zeer kapitaalintensief is. Hoewel het de bedoeling is in een periode van drie jaar in totaal 53 nieuwe banen te creëren, weegt dit niet op tegen de nega tieve werking van het project zoals die hierboven is omschreven en waarmee ook rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de afwijking van artikel 92, lid 3, onder c), EEG-Verdrag op een regio kan worden toegepast.

    Daarbij komt dat het spinnen van katoengaren het eerste echt industriële textielprocédé was en dat het overgrote deel van de sector is geconcentreerd in gebieden in de Gemeenschap die momenteel te kampen hebben met problemen van industriële teruggang. In een dergelijke situatie wordt de regionale ontwikkeling op communautair vlak door de betrokken steunverlening niet vergemakkelijkt. Gelet op de situatie in de betrokken industrie kan verder de steun ten behoeve van een capaciteitsvergroting met 72,9 % de omstandigheden van het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden in een mate die in strijd is met het gemeenschappelijk belang. De voorgenomen steunverlening komt derhalve niet in aanmerking voor toepassing van de regionale uitzondering van artikel 92, lid 3, onder c), EEG-Verdrag.

    Deze conclusie kan niet anders luiden nu wordt voorgesteld de steun toe te kennen op grond van de PAT-regeling welke, zoals de Franse Regering in de loop van de procedure heeft opgemerkt, is goedgekeurd door de Commissie. Ook al komt de regio Prouvy (Nord) in beginsel in aanmerking voor steun uit hoofde van deze regeling, dient te worden opgemerkt dat de Commissie in artikel 7 van haar finale Beschikking 85/18/EEG tot goedkeuring van de PAT-regeling uitdrukkelijk heeft gesteld dat in bepaalde sectoren specifieke regels in acht moeten worden genomen. Een van deze sectoren is de textiel- en kledingindustrie waarin de richtsnoeren, zoals reeds eerder is opgemerkt, dienen te worden nageleefd, wat verklaart waarom de Franse Regering het nodig heeft geacht haar plannen aan te melden. Zoals hierboven is uiteengezet, is in de onderhavige zaak niet voldaan aan de voorwaarden van deze richtsnoeren en kan het steunplan dus niet vallen onder de globale goedkeuring van de PAT-regeling. In dit verband wijst de Commissie met name op het feit dat volgens de richtsnoeren het regionale aspect van de steunverlening moet worden beoordeeld in het licht van haar gevolgen voor de betrokken sector uit het oogpunt van de mededinging en de intracommunautaire handel, ten einde de sectoriële gevolgen van regionale steun zelfs in achtergebleven gebieden onder controle te houden.

    Ten aanzien van de uitzonderingen in artikel 92, lid 3, onder b), EEG-Verdrag moet worden opgemerkt dat de steun duidelijk niet is bedoeld om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring van de economie van Frankrijk op te heffen. Een specifieke steunmaatregel ten behoeve van één enkele producent van katoengaren is niet geschikt om een situatie als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder b), EEG-Verdrag te verhelpen.

    Ten slotte wijst de Commissie erop dat zij om dezelfde of soortgelijke redenen in het verleden voorgenomen of toegekende steun aan andere textiel- en kledingmaatschappijen of aan de sector als zodanig, heeft moeten afwijzen. Zij verwijst uitdrukkelijk naar haar beschikkingen. Inzake Boussac Saint Frères (87/585/EEG) (1), ENI-Lanerossi (89/43/EEG) (2), Van den Berghe (88/173/EEG) (3), de Franse parafiscale heffing (85/380/EEG) (4), de textielsteunregeling van het Verenigd Koninkrijk (85/305/EEG) (5) en de Belgische textielsteunregeling uit 1984 (84/564/EEG) (6).

    VI

    Gezien het voorafgaande moet worden vastgesteld dat de voorgenomen steunverlening aan Caulliez Frères, als aangemeld bij de Commissie bij brief van 3 maart 1988, niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toepassing van een van de uitzonderingen van artikel 92, leden 2 en 3, EEG-Verdrag,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De voorgenomen steunverlening ten bedrage van 5,3 miljoen Ffr. aan Caulliez Frères, als aangemeld bij de Commissie bij brief van 3 maart 1988, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EEG-Verdrag.

    Frankrijk moet zich derhalve onthouden van de uitvoering van dit voornemen.

    Artikel 2

    De Franse Regering moet de Commissie binnen twee maanden na datum van de kennisgeving van deze beschikking meedelen welke maatregelen zij heeft genomen om daaraan gevolg te geven.

    Artikel 3

    Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

    Gedaan te Brussel, 8 maart 1989.

    Voor de Commissie

    Sir Leon BRITTAN

    Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. L 11 van 12. 1. 1985, blz. 28.

    (1) PB nr. L 352 van 15. 12. 1987, blz. 42.

    (2) PB nr. L 16 van 20. 1. 1989, blz. 52.

    (3) PB nr. L 78 van 23. 3. 1988, blz. 44.

    (4) PB nr. L 217 van 14. 8. 1985, blz. 20.

    (5) PB nr. L 155 van 14. 6. 1985, blz. 55.

    (6) PB nr. L 312 van 30. 11. 1984, blz. 27.

    Top