Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31987R0374

    Verordening (EEG) nr. 374/87 van de Raad van 5 februari 1987 houdende definitieve inning van de bedragen die werden gestort als waarborg voor het voorlopige recht en houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van lagereenheden in kussenblokken van oorsprong uit Japan

    PB L 35 van 6.2.1987, p. 32–35 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/02/1992

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1987/374/oj

    31987R0374

    Verordening (EEG) nr. 374/87 van de Raad van 5 februari 1987 houdende definitieve inning van de bedragen die werden gestort als waarborg voor het voorlopige recht en houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van lagereenheden in kussenblokken van oorsprong uit Japan

    Publicatieblad Nr. L 035 van 06/02/1987 blz. 0032 - 0035


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 374/87 VAN DE RAAD

    van 5 februari 1987

    houdende definitieve inning van de bedragen die werden gestort als waarborg voor het voorlopige recht en houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van lagereenheden in kussenblokken van oorsprong uit Japan

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12,

    Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het Raadgevend Comité overeenkomstig genoemde verordening,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

    (1) De Commissie heeft bij Verordening (EEG) nr. 2516/86 (2) een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van lagereenheden in kussenblokken van oorsprong uit Japan ingesteld. Dit recht is bij Verordening (EEG) nr. 3662/86 van de Raad (3) voor een tijdsduur van twee maanden verlengd.

    B. VERDERE PROCEDURE

    (2) Na de instelling van het voorlopige recht hebben de producenten/exporteurs ten aanzien van wie een voorlopig recht was ingesteld, alsmede bepaalde klagende producenten op hun verzoek gelegenheid gekregen door de Commissie te worden gehoord. Deze laatste heeft hen in bijzonderheden in kennis gesteld van de feiten en overwegingen waarop zij haar voorlopige bevindingen had gebaseerd en waarop zij de instelling van een definitief recht, alsmede de inning van de bedragen die waren gestort als waarborg voor het voorlopige anti-dumpingrecht, beoogde voor te stellen. Alle partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt omtrent deze bevindingen binnen een bepaalde termijn kenbaar te maken. Sommigen hunner hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en met hun opmerkingen is rekening gehouden.

    (3) Zoals bij punt C II is aangegeven, heeft de Commissie voor de producenten/exporteurs die verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde dochterbedrijven de definitieve dumpingmarge vastgesteld op de grondslag van een vergelijking tussen de normale waarde en de samengestelde prijzen bij uitvoer.

    Hiertoe is de Commissie tot aanvullende verificaties bij de volgende ondernemingen overgegaan:

    - Deutsche Koyo Waelzlager Verkaufsgesellschaft mbH,

    - Nachi Funjikoshi (Europe) GmbH,

    - NSK Kugellager GmbH,

    - NTN France SA.

    (4) De producenten/exporteurs ten aanzien van wie de prijzen bij uitvoer werden samengesteld en die daarom verzocht hebben, zijn vervolgens van de uitkomsten in kennis gesteld en hebben de mogelijkheid gekregen hun standpunt hieromtrent binnen een bepaalde tijd kenbaar te maken. De Commissie heeft met hun opmerkingen rekening gehouden.

    C. DUMPING

    I. Asahi Seiko Co. Ltd, Nippon Pillow Block Sales Co. Ltd, Showa Pillow Block Mfg Co. Ltd (hierna aangeduid als producenten/exporteurs die niet verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen)

    (5) Wat betreft de producenten/exporteurs die niet verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen, geen hunner heeft, behalve op detailpunten, nieuwe gegevens medegedeeld of voldoende overtuigende argumenten aangedragen om de in Verordening (EEG) nr. 2516/86 vervatte constateringen van de Commissie met betrekking tot de dumping in het geding te brengen.

    (6) De definitieve totale dumpingmarges van deze producenten/exporteurs, op passende wijze gecorrigeerd om rekening te houden met de bovengenoemde detailpunten, bedragen derhalve als gewogen gemiddelde voor:

    - Asahi Seiko Co. Ltd: 4,58 %,

    - Nippon Pillow Block Sales Co. Ltd: 3,77 %,

    - Showa Pillow Block Mfg Co. Ltd: 3,99 %.

    II. Koyo Seiko Co. Ltd, Nachi Fujikoshi Corporation, Nippon Seiko KK, NTN Toyo Bearing Ltd (hierna aangeduid als producenten/exporteurs die verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen)

    1. Normale waarde

    (7) Zoals vermeld in Verordening (EEG) nr. 2516/86, heeft de Commissie bij het vaststellen van de normale waarde van de lagereenheden in kussenblokken die zijn inbegrepen in de representatieve steekproef voor de producenten/exporteurs die verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen, waar nodig rekening gehouden met de door hun binnenlandse dochterbedrijven toegepaste verkoopprijzen.

    (8) Het bedrijf Nippon Seiko KK (hierna NSK te noemen) heeft wederom de door de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde van haar lagereenheden in kussenblokken aangewende methode bestreden.

    (9) De Raad stelt zich evenwel achter de conclusie van de Commissie volgens welke eveneens rekening gehouden dient te worden met de verkoopprijzen die worden gehanteerd door de binnenlandse verkoopmaatschappijen van deze firma, in zoverre de firma NSK en haar verkoopmaatschappijen - die zoals in Verordening (EEG) nr. 2516/86 is vermeld, volledig ondergeschikt zijn aan NSK en taken vervullen die in wezen overeenkomen met die van een verkoopkantoor of van een verkoopdienst - een en dezelfde economische eenheid vormen.

    (10) Anders dan met name door deze onderneming wordt gesteld meent de Raad in navolging van de Commissie dat er geen aanleiding is om van de door de verkoopkantoren gehanteerde prijzen een redelijke winstmarge alsmede alle door hen gemaakte onkosten af te trekken.

    2. Prijs bij uitvoer

    (11) Zoals in Verordening (EEG) nr. 2516/86 voor de producenten/exporteurs die verbonden zijn met in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen werd beoogd, is de Commissie voor de vaststelling van de definitieve dumpingmarge overgegaan tot reconstructie van de prijzen bij uitvoer voor de eerste onafhankelijke koper.

    (12) Overeenkomstig artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 werden in deze gevallen correcties toegepast voor alle tussen de binnenkomst op het grondgebied van de Gemeenschap en de wederverkoop gemaakte kosten en voor een winstmarge van 6 %; deze marge werd redelijk geacht in het licht van de winstmarges van de onafhankelijke importeurs van de betrokken produkten ten aanzien waarvan de Commissie over voldoende gegevens beschikte.

    (13) De firma Koyo heeft de aftrek van een marge van 6 % bestreden, stellende dat deze aftrek de Koyogroep verhinderde om, zoals het haar het beste uitkwam, te bepalen of zij haar winstmarge op de Japanse markt of op de buitenlandse markten moest maken. In verband met het globale beleid van de groep zou volgens deze onderneming alleen de aftrek van een marge van 2 % als redelijk dienen te worden beschouwd.

    (14) De Raad meent, evenals de Commissie, dat dit argument gezien de doelstelling van het mechanisme van samenstelling van de prijzen bij uitvoer van artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 niet ter zake doet. Er zij aan herinnerd dat dit mechanisme, dat met name van toepassing is wanneer de exporteur en de importeur met elkaar verbonden zijn, ten doel heeft tot een prijs grens Gemeenschap te kunnen komen die niet onder invloed staat van de bestaande relatie tussen de producent/exporteur en zijn verbonden importeur. Dit verklaart waarom voor de vaststelling van een redelijke winstmarge de algemeen aangelegde maatstaf niet de winstmarge is die een groep zoals die van Koyo heeft behaald dan wel zou willen behalen, doch die welke onafhankelijke importeurs bij de wederverkoop van de betrokken produkten in de Gemeenschap realiseren.

    3. Vergelijking

    (15) De correcties op de normale waarde en op de prijzen bij uitvoer, met het oog op de totstandbrenging van een bruikbare vergelijking tussen de prijzen bij uitvoer en de normale waarde, zijn de onder de punten 19 en volgende van Verordening (EEG) nr. 2516/86 genoemde correcties.

    (16) De firma NSK heeft de verschillende verzoeken om correctie vermeld in de punten 23 tot en met 32 van die verordening gehandhaafd.

    (17) De Raad meent in navolging van de Commissie dat deze verzoeken om de door de Commissie in genoemde verordening uiteengezette redenen dienen te worden verworpen.

    4. Dumpingmarge

    (18) Rekening houdende met de wijziging die in de vaststelling van de prijzen bij uitvoer van de verbonden producenten/exporteurs is aangebracht, bedraagt de definitieve dumpingmarge, vastgesteld als in de punten 33 en volgende van Verordening (EEG) nr. 2516/86 is aangegeven, als gewogen gemiddelde, voor:

    - Koyo Seiko Co. Ltd: 7,33 %,

    - Nachi Fujikoshi Corporation: 2,24 %,

    - Nippon Seiko KK: 13,39 %,

    - NTN Toyo Bearing Ltd: 11,22 %.

    (19) De firma Koyo heeft de voor de vaststelling van de dumpingmarge gebruikte methode bestreden en stelde dat deze marge had moeten worden vastgesteld door een vergelijking tussen de normale waarde en het gewogen gemiddelde van de samengestelde prijzen bij uitvoer van de lagereenheden in kussenblokken die in de representatieve steekproef zijn opgenomen. Volgens Koyo dient het gebruik van de methode van vergelijking per transactie verworpen te worden, aangezien deze ten opzichte van de producenten/exporteurs die zich tot onafhankelijke importeurs richten, zou leiden tot benadeling van de producenten/exporteurs die via dochterbedrijven hun produkten op het grondgebied van de Gemeenschap verkopen.

    (20) Zoals de Commissie reeds in andere toepassingsverordeningen van de dumping-basisverordening heeft benadrukt, gebruikt de Commissie in bepaalde gevallen de methode van transactiegewijze vergelijking omdat alleen door de toepassing van deze methode het mogelijk is het compenserende effect op te heffen van de samengestelde prijzen bij uitvoer die hoger zijn dan de normale waarde en derhalve vanuit het oogpunt van het eigenlijke begrip dumping, zoals dit volgt uit artikel 2, lid 2, van de dumping-basisverordening, nauwkeuriger de werkelijke omvang van de dumpingpraktijken vast te stellen en selectieve dumping voor bepaalde door de exporteur gekozen bestemmingen te vermijden.

    III. Andere producenten/exporteurs

    (21) De Commissie heeft gemeend dat, zoals zij ook bij het voorlopige anti-dumpingrecht had gedaan, voor de andere producenten/exporteurs dan waarvan sprake is bij de punten I en II, de dumping vastgesteld diende te worden op de grondslag van de bekende feiten en dat de definitieve uitkomsten van het onderzoek wat dit aangaat de meest geschikte grondslag vormden om de dumpingmarge vast te stellen.

    (22) De Raad deelt deze opvatting en meent dat, zoals de Commissie in punt 37 van Verordening (EEG) nr. 2516/86 heeft gesteld, het een beloning voor niet-samenwerking, of het bieden van gelegenheid zich aan het recht te onttrekken zou zijn, wanneer zou worden toegestaan dat de marge van deze producenten/exporteurs lager zou mogen zijn dan de hoogste voor de andere producenten/exporteurs vastgestelde dumpingmarge (13,39 %).

    D. SCHADE

    (23) Geen der betrokken producenten/exporteurs heeft de Commissie voldoende overtuigende argumenten voorgelegd om af te doen aan de gevolgtrekking volgens welke de lagereenheden in kussenblokken uit Japan de oorzaak van belangrijke schade voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap vormen.

    (24) De redenen die de Commissie gebracht hebben tot de conclusie van het bestaan van schade, zoals deze voorkomen in punt 42 en volgende van Verordening (EEG) nr. 2516/86, zijn door haar derhalve bekrachtigd.

    (25) Niettegenstaande de argumenten van de firma NSK, deelt de Raad de analyse van de Commissie. Hij is in het bijzonder van oordeel dat de vastgestelde niveaus van prijsonderbieding, de verhouding tussen het marktaandeel van de lagereenheden in kussenblokken uit Japan en dat van de communautaire producenten in kwestie, en de doorwerking daarvan voor de bedrijfstak van de Gemeenschap met betrekking tot de verkoopprijzen (geringere verhoging dan die van de produktiekosten en de inflatie), het gebruik van de capaciteiten (minder dan 75 %), de winsten en het investeringsrendement van d communautaire producenten in de sector lagereenheden in kussenblokken (over het algemeen negatieve saldo's, behalve voor de firma RHP die een bijzondere positie inneemt), voldoende duidelijk het bestaan op het niveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap aantonen van een belangrijke schade in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2176/84.

    (26) De firma Koyo heeft zonder echter haar standpunt nader te preciseren gesteld dat de Commissie in Verordening (EEG) nr. 2516/86 het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de gedumpte Japanse kussenblokken en de door de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet had vastgesteld.

    (27) De Raad bevestigt de vaststellingen van de Commissie zoals die in de punten 57, 58 en 59 van Verordening (EEG) nr. 2516/86 zijn uiteengezet. De Raad meent evenals de Commissie dat het aan de betrokken ondernemingen is om de Instellingen van de Gemeenschap de nauwkeurige gegevens te verschaffen die in voorkomend geval deze Instellingen in staat zouden stellen om wanneer zoals in het onderhavige geval uit het gevoerde onderzoek geen duidelijke tekenen ter zake zijn gekomen, tot de gevolgtrekking te komen dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten is aan andere factoren dan de met dumping ingevoerde lagereenheden in kussenblokken.

    E. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (28) De Raad is van mening dat de moeilijkheden die de communautaire bedrijfstak als gevolg van de invoer tegen dumpingprijzen van lagereenheden in kussenblokken uit Japan blijft ondervinden, en/of de dreiging van schade die deze oneerlijke praktijken voor de betrokken bedrijfstak betekenen, het rechtvaardigen dat in het belang van de Gemeenschap te dien aanzien handelsbeschermende maatregelen genomen worden.

    F. VERBINTENIS

    (29) Enkele producenten/exporteurs hebben de Commissie aangeboden verbintenissen betreffende hun toekomstige uitvoer naar de Gemeenschap te aanvaarden.

    (30) De Gemeenschap heeft deze verbintenissen niet aanvaard. Zij heeft de betrokken producenten/exporteurs van de beweegredenen van deze beslissing in kennis gesteld.

    G. DEFINITIEVE INNING VAN DE UIT HOOFDE VAN HET VOORLOPIGE RECHT ALS WAARBORG GESTORTE BEDRAGEN EN INSTELLING VAN EEN DEFINITIEF RECHT (percentages en vorm)

    (31) De Raad meent, gelet op het voorgaande, dat de bescherming van de belangen van de Gemeenschap de instelling vergt van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van de betrokken produkten uit Japan alsmede de inning van de als waarborg voor het bij Verordening (EEG) nr. 2516/86 ingestelde voorlopige anti-dumpingrecht gestorte bedragen. (32) De Raad acht het met name gelet op de vastgestelde marges van prijsonderbieding en de prijzen die nodig werden geacht om de kostprijzen van de communautaire producenten te dekken en hen van een passende winstmarge te verzekeren, dienstig de anti-dumpingrechten vast te stellen op het niveau van de globale dumpingmarges zoals die definitief zijn geconstateerd; deze marges zijn zonder uitzondering aanzienlijk geringer dan de geconstateerde marges van onderbieding.

    (33) Als gevolg van de verschillen in prijs tussen de diverse ingevoerde lagereenheden in kussenblokken, dient het anti-dumpingrecht te worden vastgesteld in de vorm van een ad valorempercentage,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van lagereenheden in kussenblokken vallende onder post ex 84.63 B I van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code ex 84.63-12, van oorsprong uit Japan.

    2. De in lid 1 bedoelde lagereenheden in kussenblokken zijn hulzen van gietijzer of van gedreven staalplaat waarin zich kogellagers bevinden.

    3. De hoogte van het anti-dumpingrecht, uitgedrukt als percentage van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard, wordt als volgt vastgesteld:

    1.2.3.4 // // // // // Exporteurs // Produkten vervaardigd door: // Fabrieksmerk of handelsmerk // Percentages // // // // // 1. Asahi Seiko Co. Ltd // Asahi Seiko Co. Ltd // ASAHI // 4,58 // 2. Koyo Seiko Co. // Nippon Pillow Block Manufacturing Co. // KOYO // 7,33 // 3. Nachi Fujikoshi Corp. // Asahi Seiko Co. Ltd // NACHI // 2,24 // 4. Nippon Pillow Block Sales Co. Ltd // Nippon Pillow Block Manufacturing Co. // FYH // 3,77 // 5. Nippon Seiko KK // Nippon Seiko KK // NSK // 13,39 // 6. NTN Toyo Bearing Ltd // NTN Toyo Bearing Ltd // NTN // 11,22 // 7. Showa Pillow Block Mfg. Co. Ltd // Showa Pillow Block Mfg. Co. Ltd // NBR // 3,99 // 8. Andere // // // 13,39 // // // //

    4. De voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen zijn op dit recht van toepassing.

    Artikel 2

    De bedragen die krachtens Verordening (EEG) nr. 2516/86 van de Commissie als waarborg voor het voorlopige anti-dumpingrecht waren gestort, worden geïnd voor de bij genoemde verordening vastgestelde percentages, behalve voor wat betreft de door de firma Nippon Seiko KK uitgevoerde produkten, waarop het in artikel 1, lid 3, vastgestelde percentage dient te worden toegepast.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 5 februari 1987.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    L. TINDEMANS

    (1) PB nr. L 201 van 30. 7. 1984, blz. 1.

    (2) PB nr. L 221 van 4. 8. 1986, blz. 16.

    (3) PB nr. L 339 van 2. 12. 1986, blz. 4.

    Top