Този документ е извадка от уебсайта EUR-Lex.
Документ 31979D0410
79/410/EEC: Commission Decision of 20 March 1979 authorizing Member States to permit temporarily the marketing of forestry reproductive material not complying with the requirements of Council Directive 66/404/EEC
79/410/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 maart 1979 houdende machtiging van de Lid-Staten om tijdelijk bosbouwkundig teeltmateriaal tot de handel toe te laten dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/404/EEG van de Raad voldoet
79/410/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 maart 1979 houdende machtiging van de Lid-Staten om tijdelijk bosbouwkundig teeltmateriaal tot de handel toe te laten dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/404/EEG van de Raad voldoet
PB L 103 van 25.4.1979г., стр. 19—24
(DA, DE, EN, FR, IT, NL) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(EL)
Вече не е в сила, Дата на изтичане на валидността: 31/12/1982
79/410/EEG: Beschikking van de Commissie van 20 maart 1979 houdende machtiging van de Lid-Staten om tijdelijk bosbouwkundig teeltmateriaal tot de handel toe te laten dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/404/EEG van de Raad voldoet
Publicatieblad Nr. L 103 van 25/04/1979 blz. 0019 - 0024
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 25 blz. 0051
++++ BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 20 maart 1979 houdende machtiging van de Lid-Staten om tijdelijk bosbouwkundig teeltmateriaal tot de handel toe te laten dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/404/EEG van de Raad voldoet ( 79/410/EEG ) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , Gelet op Richtlijn 66/404/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 75/445/EEG ( 2 ) , inzonderheid op artikel 15 , lid 1 , Gezien de door de negen Lid-Staten ingediende verzoeken , Overwegende dat de produktie van teeltmateriaal van de soorten vermeld in de bijlage thans zo gering is in alle Lid-Staten , dat de voorziening met teeltmateriaal , dat beantwordt aan de eisen gesteld door voornoemde richtlijn , in deze landen niet gewaarborgd is ; Overwegende dat de derde landen ook niet in staat zijn een voldoende hoeveelheid teeltmateriaal van de betrokken soorten te leveren , dat dezelfde garanties biedt als het in de Gemeenschap geproduceerde teeltmateriaal en voldoet aan de bepalingen van voornoemde richtlijn ; Overwegende dat daarom de Lid-Staten gemachtigd dienen te worden om voor een beperkte tijd teeltmateriaal van de betrokken soorten , waaraan minder strenge ersen zijn gesteld , tot de handel toe te laten ; Overwegende dat , om genetische redenen , deze zaden op de plaats van oorsprong geoogst moeten worden binnen het gebied van de betreffende soorten en dat het , om de identiteit van deze zaden te verzekeren , nodig is dat zo strikt mogelijke waarborgen worden verschaft ; Overwegende dat bovendien elk van de Lid-Staten gemachtigd dient te worden op zijn grondgebied zaad tot de handel toe te laten , waaraan minder strenge eisen zijn gesteld , evenals het plantgoed dat er uit voortgekomen is , indien ten aanzien daarvan op basis van deze beschikking in de andere Lid-Staten een machtiging tot toelating tot de handel is gegeven ; dat een dergelijke maatregel het intracommunautaire handelsverkeer in het betrokken teeltmateriaal en een meer bevredigende voorziening in de behoeften van de belanghebbende Lid-Staten mogelijk kan maken ; Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land - , tuin - en bosbouw , HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN : Artikel 1 1 . De Lid-Staten worden gemachtigd om zaden , waaraan minder strenge eisen zijn gesteld , op hun grondgebied tot de handel toe te laten overeenkomstig de bijlage en op voorwaarde dat overeenkomstig artikel 2 een bewijs wordt geleverd betreffende de plaats van herkomst en de hoogte waarop de zaden zijn geoogst . 2 . De Lid-Staten worden tevens gemachtigd om zaden op hun grondgebied toe te laten die op basis van de huidige beschikking in de andere Lid-Staten tot de handel werden toegelaten . 3 . De Lid-Staten worden tevens gemachtigd om plantgoed voortgekomen uit bovengenoemd zaad tot de handel op hun grondgebied toe te laten . Artikel 2 1 . Het in artikel 1 , lid 1 , voorgeschreven bewijs wordt geacht geleverd te zijn indien het zaad betreft van de categorië " soureeidentified reproductive material " van " OFCD scheme for the control of forest reproductive material moving in international trade " . 2 . Wordt het in het eerste lid genoemde systeem van de OFCD op de plaats van herkomst met toegepast dan zijn andere officiele bewijsstukken toegestaan . 3 . Bij gebrek aan officiële bewijsstukken voor de soorten Larix leptolepis en Pinus strobus mogen de Lid-Staten andere niet-officiële stukken aanvaarden . Artikel 3 De machtigingen bedoeld in artikel 1 , lid 1 , eindigen voor zover zij de eerste commercialisatie op het grondgebied van verschillende Lid-Staten betreffen op 29 februari 1980 . De machtigingen bedoeld in artikel 1 , lid 1 , voor zover zij niet de eerste commercialisatie betreffen , alsook die bedoeld in artikel 1 , lid 2 , eindigen op 31 december 1982 . Artikel 4 De Lid-Staten delen de Commissie voor 1 april 1980 mee , hoeveel zaad , waaraan minder strenge eisen zijn gesteld , op basis van deze beschikking tot de eerste commercialisatie op hun grondgebied is toegelaten . De Commissie stelt de overige Lid-Staten hiervan in kennis . Artikel 5 Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Brussel , 20 maart 1979 . Voor de Commissie Finn GUNDELACH Vice-Voorzitter ( 1 ) PB nr . 125 van 11 . 7 . 1966 , blz . 2326/66 . ( 2 ) PB nr . L 196 van 26 . 7 . 1975 , blz . 14 .