Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31969D0243

69/243/EEG: Beschikking van de Commissie van 24 juli 1969 over een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/26.267 - Kleurstoffen) (Slechts de teksten in de Duitse, Franse en de Italiaanse taal zijn authentiek)

PB L 195 van 7.8.1969, p. 11–17 (DE, FR, IT, NL)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1969/243/oj

31969D0243

69/243/EEG: Beschikking van de Commissie van 24 juli 1969 over een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag (IV/26.267 - Kleurstoffen) (Slechts de teksten in de Duitse, Franse en de Italiaanse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. L 195 van 07/08/1969 blz. 0011 - 0017


++++

( 1 ) PB nr . 13 van 21 . 2 . 1962 , 204/62 .

( 2 ) PB nr . 127 van 20 . 8 . 1963 , blz . 2268/63 .

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 juli 1969

over een procedure op grond van artikel 85 van het E.E.G.-Verdrag

( IV/26.267 _ Kleurstoffen )

( Slechts de teksten in de Duitse , de Franse en de Italiaanse taal zijn authentiek )

( 69/243/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , en met name op artikel 85 ,

Gelet op Verordening nr . 17 van de Raad van 6 februari 1962 ( 1 ) en met name op de artikelen 3 en 15 ,

Gelet op het besluit van de Commissie van 31 mei 1967 om met toepassing van artikel 3 van Verordening nr . 17 ambtshalve een procedure in te leiden tegen verschillende fabrikanten van kleurstoffen , wegens te hunnen aanzien geconstateerde gelijktijdige prijsverhogingen en identieke toepassingsvoorwaarden binnen de gemeenschappelijke markt ,

Gehoord de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 19 , lid 1 , van Verordening nr . 17 en overeenkomstig Verordening nr . 99/63/EEG ( 2 ) ,

Geraadpleegd het Adviescomité voor Mededingingsregelingen en Economische machtsposities overeenkomstig artikel 10 van Verordening nr . 17 op 8 en 9 juli 1969 .

I

Overwegende dat de Commissie , naar aanleiding van aanwijzingen van beroepsorganisaties in de lederindustrie , de textielindustrie , het ververijbedrijf en het drukkerijbedrijf in een aantal landen van de gemeenschappelijke markt betreffende het bestaan van gelijktijdige prijsverhogingen door verschillende fabrikanten van kleurstoffen , met toepassing van artikel 14 van Verordening nr . 17 in de zes Lid-Staten is overgegaan tot het verrichten van een reeks verificaties met betrekking tot de op elkaar volgende prijsverhogingen van 1964 , 1965 en 1967 ;

dat zij daarbij de volgende feiten heeft vastgesteld :

a ) tussen 7 en 20 januari 1964 heeft een uniforme verhoging met 15 % van de prijzen van de meeste anilinekleurstoffen met uitsluiting van bepaalde categorieën _ ( zoals pigment en pigmentpreparaten , zwavelzwart en kleurstoffen voor levensmiddelen , voor biologisch gebruik en voor de fabricage van cosmetica ) plaatsgehad in Italië , Nederland , België en Luxemburg ;

b ) op 1 januari 1965 is deze verhoging van 15 % uitgebreid tot Duitsland ; op dezelfde dag hebben bijna alle fabrikanten in dit land en in de reeds door de prijsverhoging van 1964 getroffen landen een uniforme verhoging van 10 % toegepast op de prijs van kleurstoffen en pigment die niet onder de eerste verhoging vielen ;

c ) op 16 oktober 1967 is een verhoging met 8 % van alle kleurstoffen toegepast door alle fabrikanten in Duitsland , Nederland , België en Luxemburg ; deze verhoging bedroeg in Frankrijk 12 % , zij heeft niet plaatsgevonden in Italië ;

Overwegende , onder de hieronder nader te omschrijven omstandigheden , dat deze drie verhogingen zijn toegepast door de volgende fabrikanten :

_ Badische Anilin - und Soda-Fabrik AG ( B.A.S.F . ) te Ludwigshafen ( Duitsland ) ,

_ Cassella Farbwerke Mainkur AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) ,

_ Farbenfabriken Bayer AG te Leverkusen ( Duitsland ) ,

_ Farbwerke Hoechts AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) ,

_ Francaise des matières colorantes S.A . ( Francolor ) te Parijs ( Frankrijk ) ,

_ Aziende Colori Nazionali Affini S.p.A . ( A.C.N.A . ) te Milaan ( Italië ) ,

_ S.A . Ciba te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ J . R . Geigy S.A . te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ Sandoz S.A . te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ Imperial Chemical Industries Ltd . ( I.C.I . ) te Manchester ( Groot-Brittannië ) ;

II

Overwegende dat volgens artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen , alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beinvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd , beperkt of vervalst ;

Overwegende dat de in januari 1964 , januari 1965 en oktober 1967 in de bedrijfstak kleurstoffen toegepaste prijsverhogingen aan deze voorwaarden voldoen ;

dat zij namelijk het resultaat zijn van onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen de hierboven onder paragraaf I opgesomde ondernemingen voor de vaststelling van het percentage van verhoging van de prijzen van bepaalde kleurstoffen , en van de voorwaarden voor de toepassing van deze verhogingen binnen de gemeenschappelijke markt ;

Overwegende dat de betrokken ondernemingen in hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en gedurende de hearing , hebben ontkend dat de geconstateerde prijsverhogingen in 1964 , 1965 en 1967 het gevolg waren van onderling afgestemde feitelijke gedragingen ; dat zij met name volhouden dat daar slechts sprake was van een parallel gedrag , waarbij elke onderneming op elk der markten haar gedrag afstemt op het voorbeeld van de fabrikant die de verhoging invoert , hetgeen een volkomen normale gedraging zou vormen op een oligopolistische markt , waar alle fabrikanten elkaar kennen , de door ieder van hun concurrenten berekende prijzen kennen en waar , wanneer na een permanente erosie van de prijzen ten gevolge van een serie kleine individuele prijsconcessies die na iedere verhoging aan de clientèle worden toegekend omdat deze gunstigere offerten ontvangt van concurrerende fabrikanten , deze prijzen zijn gedaald tot een peil dat naar de zin van de ondernemingen te laag ligt , zodat één van hen , dat wil bijna altijd zeggen degene die op deze markt de sterkste positie inneemt , besluit zijn prijzen te verhogen en de anderen zich daarbij onmiddellijk aansluiten ; dat het niet in het belang zou zijn van deze ondernemingen anders te handelen , omdat zij niet in staat zouden zijn hun produktie zo snel te vergroten als nodig zou zijn om het hoofd te bieden aan de plotselinge toeneming van de vraag die hun besluit om de oude prijzen te handhaven zou veroorzaken , en omdat zij anderzijds , gezien het lage prijspeil , geen voordeel zouden hebben bij het ontketenen van een levendige prijzenconcurrentie met de andere fabrikanten ;

Overwegende dat uit de verificaties van de Commissie is gebleken dat de opeenvolgende prijsverhogingen en de omstandigheden waaronder deze tot stand gekomen zijn niet louter uit de oligopolistische structuur van de markt kunnen worden verklaard , maar het gevolg zijn van een onderling afgestemde feitelijke gedraging ;

Overwegende dat een eerste bewijs van het onderling afgestemd karakter van deze prijsverhogingen voor de verhoging van januari 1964 gelegen is in de identiteit van de percentages die in ieder der landen bij de verschillende verhogingen zijn toegepast en , op enkele zeer zeldzame uitzonderingen na , in de identiteit van de kleurstoffen die daaronder vielen ; dat dit karakter nog wordt bevestigd door het zeer dicht bijeenliggen , ja zelfs het samenvallen van de data van de invoering der prijsverhogingen door de betrokken fabrikanten in de verschillende landen van de gemeenschappelijke markt waar zij golden ; dat het ongeloofwaardig is dat de voornaamste fabrikanten die de gemeenschappelijke markt bevoorraden zonder een minutieus voorafgaand overleg bij herhaling de prijs van een zelfde belangrijke serie produkten praktisch op hetzelfde moment met identieke percentages zouden hebben verhoogd , en dit in verschillende landen waar de voorwaarden op de kleurstoffenmarkt niet dezelfde zijn ;

dat de verhoging van januari 1964 werd aangekondigd en onmiddellijk daarna ingevoerd ; in Italië op 7 januari door Ciba , in Nederland op de 9e door I.C.I . ; in België op de 10e door Bayer , waarbij de andere betrokken fabrikanten zich telkens binnen twee of drie dagen aansloten ;

Overwegende dat _ Ciba die reeds v}}r 7 januari zijn Italiaanse filiaal bevel had gegeven zijn prijzen te verhogen terzijde gelaten _ de overige fabrikanten door deze verhoging in Italië , met uitzondering van A.C.N.A . , voor wie dit zijn nationale markt was , alleen per telex of telegram uit hun respectievelijke hoofdkantoren , die hun zetel hebben in onderling zeer ver uiteenliggende gebieden , hun instructies voor prijsverhoging tot hun filialen of vertegenwoordigers hebben gericht op de avond van 9 januari , te weten Sandoz 17.05 uur , Hoechst om 17.09 uur , Bayer om 17.38 uur , Francolor om 17.57 uur , B.A.S.F . om 18.55 uur , Geigy om 19.45 uur en I.C.I . op een uur dat niet kon worden vastgesteld omdat de mededeling van de instructies van deze vennootschap plaatsvond per telefoon ;

dat de verhoging van januari 1965 op verschillende data werd aangekondigd , maar uniform werd ingevoerd op 1 januari , zowel voor de vloeibare kleurstoffen in Duitsland als voor pigment in Italië , België , Nederland en Duitsland ;

dat de verhoging van oktober 1967 , die in de loop van september is aangekondigd , in bijna alle gevallen in Nederland , België , Duitsland en Frankrijk op dezelfde datum , 16 oktober , door alle fabrikanten werd ingevoerd , waarbij alleen A.C.N.A . die haar op de 6e in Frankrijk en de 30e in België invoerde , Sandoz die haar op de 14e en de 15e in Duitsland en de 15e in België invoerde en Hoechst die haar in Duitsland op de 16e en de 17e heeft ingevoerd , een uitzondering vormden ,

dat opgemerkt dient te worden dat A.C.N.A . niet heeft deelgenomen aan de prijsverhoging op de Italiaanse markt in 1965 en door haar gedrag heeft verhinderd dat de in 1967 door de andere producenten beoogde prijsstijging zich op deze markt verwezenlijkt heeft ,

Overwegende dat een ander bewijs van het onderling afgestemd karakter van deze prijsverhogingen ligt in de gelijke inhoud van de bevelen tot prijsverhoging die door de fabrikanten aan hun filialen of vertegenwoordigers op de verschillende markten zijn gegeven , in het bijzonder gedurende de prijsverhoging van januari 1964 ; dat het met name opmerking verdient dat men in een aantal van deze instructies de formele verplichting terugvindt die door de fabrikanten aan hun filialen of vertegenwoordigers werd opgelegd om de prijsverhoging onmiddellijk in te voeren , te weigeren geantidateerde rekeningen af te geven en alle hangende offerten te annuleren ;

dat het bestaan van een overeenstemming temeer zeker is omdat de fabrikanten , al hebben zij allen de wederverkoopprijzen voor de gebruikers een verhoging van 15 % doen ondergaan , niettemin niet steeds met dit percentage hun eigen prijzen voor hun filialen of vertegenwoordigers hebben verhoogd ;

dat de bevelen die bij de prijsverhoging van januari 1964 door een aantal fabrikanten tot hun filialen of vertegenwoordigers zijn gericht redactioneel zeer grote gelijkenis vertonen , zo zelfs dat zij volledig identieke zinnen bevatten ( een identiteit die haar hoogste graad bereikt in de telexberichten die op 9 januari 1964 door Geigy en Hoechst aan hun Italiaanse vertegenwoordigers werden gezonden ) , hetgeen evenmin kan worden verklaard zonder een voorafgaande overeenstemming tussen de betrokken ondernemingen , omdat zij dikwijls op dezelfde datum , en zelfs op hetzelfde uur zijn verzonden , hetgeen de bewering van partijen dat de redactionele overeenkomsten slechts het gevolg zouden zijn van het feit dat zij gemakshalve van elkaar hadden overgeschreven onaanvaardbaar maakt ;

Overwegende dat er herhaaldelijk geregelde informatieve contacten tussen de fabrikanten hebben plaatsgevonden , met name in vergaderzalen te Bazel of te Londen ;

dat uit de notulen van een van deze vergaderingen , gehouden te Bazel op 18 augustus 1967 , waaraan werd deelgenomen door alle betrokken fabrikanten met uitzondering van A.C.N.A . , blijkt dat niet alleen het vraagstuk van de prijzen der kleurstoffen daar is besproken , maar dat de vennootschap J . R . Geigy S.A . daar volgens deze notulen heeft verklaard " serieus voornemens te zijn haar verkoopprijzen voor de consumenten reeds v}}r het einde van het jaar te verhogen " en dat " zij " , zoals blijkt uit de uitspraak van het Bundeskartellamt van 28 november 1967 , " daar zelfs zou hebben verklaard dat zij de prijs van haar kleurstoffen vanaf 16 oktober 1967 met 8 % zou verhogen " ;

Overwegende dat onder deze verschillende omstandigheden blijkt dat althans de door de Commissie geconstateerde prijsverhogingen het gevolg zijn van onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85 , lid 1 ; dat dus niet behoeft te worden onderzocht of de geconstateerde prijsverhogingen voortvloeien uit een overeenkomst ;

Overwegende dat de bewijzen van het bestaan van onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn geleverd tegen de verschillende fabrikanten , onverschillig of zij gevestigd waren binnen of buiten de gemeenschappelijke markt en niet tegen hun filialen of vertegenwoordigers ; dat de bevelen tot prijsverhoging die tot deze laatsten zijn gericht een dwingend karakter hadden ; dat het hun , zelfs indien zij vrij hun prijzen hadden kunnen bepalen , onmogelijk zou zijn geweest een verhoging van 12 tot 18 % van de prijzen die hun werden berekend te dragen , zonder dat zij althans een aanzienlijk deel van deze verhoging in hun eigen verkoopprijzen doorberekenden ; dat de onderling afgestemde gedragingen derhalve wel degelijk aan de fabrikanten en niet aan hun filialen of vertegenwoordigers moeten worden toegerekend ;

Overwegende dat deze onderling afgestemde gedragingen de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt beperken ; dat zij namelijk ten doel hebben de toepassing door alle betrokken ondernemingen op bijna identieke data en voor dezelfde categorieën produkten van identieke percentages van prijsverhoging en zodoende rechtstreeks de verkoopprijzen van de verschillende kleurstoffen die door ieder van deze ondernemingen binnen de gemeenschappelijke markt in de handel worden gebracht , fixeren ;

dat in het onderhavige geval , in de sector kleurstoffen , de prijsverhogingen door de fabrikant de verkoopprijs voor alle gebruikers hebben beinvloed , omdat de verdeling der produkten hetzij door de commerciële diensten van de fabrikant zelf wordt verzorgd wanneer het gaat om leveranties op zijn eigen nationale markt , hetzij door tussenkomst van zijn exclusieve wederverkopers , die strikt gebonden zijn aan de instructies van de fabrikant , wanneer het gaat om verkopen op buitenlandse markten ; dat een dergelijke prijsverhoging derhalve de mededinging beperkt omdat deze nog slechts op het gebied van de kwaliteit of dat van de service aan de clientèle kan plaatsvinden ;

dat deze beperking van de mededinging zich bij de verhogingen van 1964 en 1965 des te meer deed gevoelen omdat de gekozen percentages voor alle ondernemingen en voor alle onder de verhoging vallende landen , d.w.z . alle Lid-Staten met uitzondering van Frankrijk , identiek waren per produktencategorie ; dat de identiteit van de percentages in deze landen nl . ten gevolge had dat ondanks de prijsverhoging de prijzen van de verschillende ondernemingen binnen iedere nationale markt , op hetzelfde relatieve niveau werden gehandhaafd ; dat hetzelfde het geval was in Frankrijk waar de prijzen ongewijzigd bleven ; dat deze identiteit in de gekozen tarieven bij de verhoging van 1967 eveneens van land tot land is gebleken , omdat de prijzen van alle produkten met 12 % in Frankrijk en met 8 % in de overige landen van de gemeenschappelijke markt met uitzondering van Italië waar zij niet gewijzigd zijn , zijn verhoogd ;

Overwegende dat de gevolgen van deze identiteit van de tijdstippen van de verhogingen en de daarvoor gekozen tarieven , gezien de aanwezigheid onder de aan de onderling afgestemde gedragingen deelnemende vennootschappen van bijna alle ondernemingen die binnen de E.E.G . kleurstoffen verkopen , waar zij meer dan 80 % van de leveranties voor hun rekening nemen , zich bijzonder scherp hebben doen gevoelen voor de gebruikers ; dat dezen namelijk niet de mogelijkheid hebben gehad zich geheel of gedeeltelijk tegen de oude prijzen bij een andere fabrikant te bevoorraden die aan de prijsverhoging niet had deelgenomen , om de weerslag daarvan op de exploitatie van hun eigen onderneming te verminderen , omdat de overige fabrikanten allen vroeger of later hun prijzen aanpasten aan die van de fabrikanten die hadden deelgenomen aan de onderling afgestemde gedraging ;

dat deze situatie dus niet alleen ten gevolge heeft gehad dat de positie van de fabrikanten , maar ook , en wel in ongunstige zin , die van derden , in casu de gebruikers , op de markt van de betrokken produkten gevoelig is gewijzigd ;

Overwegende dat partijen hebben betoogd dat , vooral op een oligopolistische markt , de mededinging die plaatsvindt tussen de fabrikanten zich niet uitsluitend of zelfs voornamelijk op het gebied van de prijzen afspeelt , maar op dat van de kwaliteit der produkten en de technische service aan de clientèle ; dat bovendien de handhaving van de prijzen van alle fabrikanten op hetzelfde relatieve peil op iedere markt , ongeacht of deze door partijen al dan niet zijn verhoogd , niet ten gevolge kan hebben dat de mededinging wordt beperkt , maar alleen dat zij wordt verplaatst van het terrein van de prijzen naar dat van de kwaliteit en de technische service ;

Overwegende dat deze argumenten niet weerleggen dat de mededinging door de betrokken afgestemde gedragingen is verhinderd , beperkt of vervalst ; dat de mededinging tussen de fabrikanten nl . eveneens , en zelfs voornamelijk , plaatsvindt op het gebied van de prijzen ; dat de betrokkenen zelf verklaren dat tussen hen , buiten perioden van hoogconjunctuur , een levendige prijzenconcurrentie heerst die tot uiting komt in individuele concessies aan de kopers en die de neiging heeft de prijzen te doen dalen ; dat de concurrentie zich dus niet alleen afspeelt op het gebied van de kwaliteit der produkten en de technische service aan de clientèle en dat de kunstmatige handhaving van de prijzen op hetzelfde relatieve peil derhalve ten gevolge heeft gehad dat de mededinging werd beperkt door haar uitsluitend tot deze twee aspecten te beperken ; dat overigens weliswaar zou kunnen blijken dat het voor iedere fabrikant onmogelijk is om individueel op doeltreffende en duurzame wijze invloed uit te oefenen op zijn prijspeil , maar dat niettemin vaststaat dat ieder collectief handelen van deze aard de mededinging verhindert , beperkt of vervalst ;

Overwegende dat de betrokken onderling afgestemde gedragingen op het gebied van de prijzen , welker invloed zich uitstrekt tot meer dan een land van de gemeenschappelijke markt , de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beinvloeden ; dat de betrokken onderling afgestemde feitelijke gedragingen niet slechts hun invloed uitoefenen op de nationale produkten die worden verkocht op ieder der markten waar zij plaatsvinden , maar ook op alle produkten uit het buitenland en met name uit de Gemeenschap , die op deze markt door de filialen of vertegenwoordigers van de aan de onderling afgestemde gedraging deelnemende fabrikanten worden geimporteerd en verkocht ; dat deze produkten te zamen in feite bijna het totaal vormen van het assortiment produkten dat op deze markt wordt aangeboden ;

Overwegende dat bovendien deze onderling afgestemde gedragingen de handel binnen de Gemeenschap ongunstig kunnen beinvloeden door de wijze waarop de prijsverhogingen zijn ingevoerd ;

dat de betrekken ondernemingen namelijk hebben willen verhinderen dat de invoering van deze prijsverhogingen de gebruikers ertoe zou brengen hun toevlucht te zoeken tot rechtstreekse invoer uit andere Lid-Staten , welke invoer door de prijsverhoging op hun eigen markt rendabel zou zijn geworden en die respectievelijk de positie van de verschillende ondernemingen op hun nationale markten of die van de verchillende groepen op de Europese markt had kunnen veranderen ; dat de prijsverhogingen , om het gewenste resultaat te bereiken , praktisch op hetzelfde moment in verschillende Lid-Staten , en gelijktijdig voor de ondernemingen in een zelfde Lid-Staat , met identieke percentages tot stand zijn gebracht ;

Overwegende dat de argumenten van partijen om de onmogelijkheid van intracommunautaire handel in de sector kleurstoffen aan te tonen , namelijk de hoge transportkosten , de vertraging bij de douane , de taalkundige moeilijkheden , de noodzaak van een permanente technische service van de fabrikant aan de gebruiker en de noodzaak van snelle en frequente leveranties van kleine hoeveelheden , niet de mogelijkheid van intracommunautaire import door gebruikers kunnen uitsluiten , voor zover er voldoende ongelijkheid zou blijken te bestaan in het prijspeil voor kleurstoffen in de verschillende landen , en ook omdat de aankoop in een andere Lid-Staat van identieke of vervangbare kleurstoffen , vooral indien zij behoren tot een soort die de gebruiker reeds kent en indien zij in grote hoeveelheden worden besteld , niet a priori als onrendabel kan worden beschouwd ; dat de onderling afgestemde gedraging trouwens aantoont dat , al blijven de gebruikers van kleurstoffen in beginsel , met name om technische redenen , trouw aan een gegeven leverancier voor de levering van een bepaalde kleurstof , deze trouw verre van volstrekt is en dat het geenszins is uitgesloten dat de gebruikers van leverancier veranderen ingeval deze hun een te grote prijsverhoging zou opleggen ;

Overwegende dat de Commissie niet behoeft in te gaan op een eventuele toepassing van artikel 85 , lid 3 , van het Verdrag betreffende de vrijstelling van het verbod , omdat de betrokken onderling afgestemde gedragingen niet zijn aangemeld , hoewel zij , op grond van artikel 4 , lid 1 , van Verordening nr . 17 behoren tot de overeenkomsten waarvoor aanmeldingsplicht bestaat . Volgens artikel 6 van Verordening nr . 17 is zulk een aanmelding voorwaarde voor een beschikking waarbij het verbod van artikel 85 , lid 1 , met terugwerkende kracht buiten toepassing wordt verklaard ;

Overwegende dat de Commissie krachtens artikel 15 , lid 2 , van Verordening nr . 17 bij beschikking de ondernemingen geldboeten kan opleggen van ten minste duizend en ten hoogste een miljoen rekeneenheden , of tot een bedrag van ten hoogste 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar , indien zij opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag ;

Overwegende dat de ondernemingen waartegen de onderhavige beschikking is gericht , door deel te nemen aan de betrokken onderling afgestemde feitelijke gedragingen , althans uit grove onachtzaamheid inbreuken hebben gemaakt op de bepalingen van artikel 85 , lid 1 ; dat deze ondernemingen wisten of er in elk geval niet onbekend mede konden zijn dat dergelijke gedragingen inbreuken vormden op artikel 85 en vielen onder artikel 15 , lid 2 , van Verordening nr . 17 inzake geldboeten ; dat aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 15 , lid 2 , dus is voldaan ; dat de Commissie de betrokken ondernemingen dus geldboeten kan opleggen en dat zij het gewenst acht zulks te doen , gezien de omvang der geconstateerde inbreuken en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd ;

Overwegende dat de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van de boete overeenkomstig artikel 15 , lid 2 , van Verordening nr . 17 rekening moet houden met de zwaarte en de duur van de inbreuken ;

dat de inbreuken waarvoor de betrokken ondernemingen aansprakelijk zijn stellig van ernstige aard zijn , omdat deze ondernemingen door de onderling afgestemde gedragingen , bestaande in de verhoging van de prijzen waartoe zij overgingen , de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt op zeer ingrijpende wijze hebben beperkt ;

dat de zwaarte van de gepleegde inbreuken namelijk blijkt uit het feit dat deze ondernemingen , die trouwens allen van aanzienlijke omvang zijn , alleen reeds meer dan 80 % van de leveranties aan kleurstoffen binnen de E.E.G . verzorgen en anderzijds uit het feit , dat de door hen gefabriceerde produkten worden gebruikt door talrijke andere industrieën ;

Overwegende dat voor de vaststelling van het bedrag der boeten rekening dient te worden gehouden met het feit dat de betrokken ondernemingen allen in gelijke mate aan de verschillende onderling afgestemde gedragingen hebben deelgenomen en dat anderzijds de deelneming van elk van hen van hetzelfde belang was voor het slagen van deze gedragingen ;

Overwegende dat de betrokken ondernemingen binnen de gemeenschappelijke markt van vergelijkbaar belang zijn , zelfs al komt dit niet voor allen op dezelfde wijze tot uiting en al bestaat het niet in alle Lid-Staten in dezelfde omvang ;

...

Overwegende dat de mate van verantwoordelijkheid die , gezien haar deelneming aan de voorbereiding en toepassing van de verschillende prijsverhogingen aan ieder van de betrokken ondernemingen moet worden toegerekend gelijk is , met uitzondering van die van A.C.N.A . , die niet heeft deelgenomen aan de verhoging van 1965 op de Italiaanse markt en daar , door te weigeren zich daarbij aan te sluiten , de doorvoering van de verhoging van 1967 heeft verhinderd ;

Overwegende dat alle voornoemde gegevens op de juiste wijze worden geapprecieerd indien aan elk der betrokken produktie-ondernemingen , met uitzondering van A.C.N.A . , een geldboete van vijftigduizend rekeneenheden wordt opgelegd ; dat de boete t.a.v . A.C.N.A . moet worden vastgesteld op veertigduizend rekeneenheden ;

Overwegende dat ten aanzien van de Duitse ondernemingen B.A.S.F . , Cassella , Bayer en Hoechst , het feit dat voor de Duitse autoriteiten tegen hen een boeteprocedure wordt gevoerd krachtens het Duitse recht omdat zij in gezamenlijk overleg gelijktijdig de prijsverhoging van 1967 in Duitsland hebben toegepast , conform de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van geen invloed is op het recht van de Commissie , hun harerzijds boeten op te leggen overeenkomstig Verordening nr . 17 ;

Overwegende dat deze beschikking van toepassing is op alle ondernemingen die hebben deelgenomen aan de onderling afgestemde gedragingen , ongeacht of zij binnen de gemeenschappelijke markt dan wel daarbuiten gevestigd zijn ; dat volgens artikel 85 , lid 1 , van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten , alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beinvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd , beperkt of vervalst ; dat het mededingingsrecht van het Verdrag dus van toepassing is op alle beperkingen van de concurrentie welke binnen de gemeenschappelijke markt gevolgen in het leven roepen als bedoeld in artikel 85 , lid 1 ; dat daarom niet behoeft te worden onderzocht of de ondernemingen die deze concurrentiebeperkingen hebben veroorzaakt hun zetel binnen de gemeenschappelijke markt hebben dan wel daarbuiten ;

Overwegende dat de beschikking , overeenkomstig artikel 191 , lid 2 , van het Verdrag van Rome , van kracht wordt op het moment van de kennisgeving ervan aan degenen tot wie zij is gericht ;

dat deze kennisgeving heeft plaatsgevonden zodra de beschikking op regelmatige wijze " binnen het bereik " van de geadresseerde is gekomen ( zie het arrest van het Hof in zaak nr . 8-56 van 10 december 1957 ) ;

dat de filialen van de ondernemingen Ciba , Geigy , Sandoz en I.C.I . binnen de gemeenschappelijke markt , die geheel worden beheerst door hun moedermaatschappijen , deel uitmaken van " het bereik " van de vier bovengenoemde ondernemingen ; dat de kennisgeving aan deze ondernemingen derhalve rechtsgeldig kan plaatsvinden aan de zetel van een van deze filialen ,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :

Artikel 1

De onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande in de vaststelling van het percentage van prijsverhogingen en van de voorwaarden voor de toepassing van deze verhogingen in de sector kleurstoffen , welke prijsverhogingen ten gevolge hebben gehad in 1964 , 1965 en 1967 en welke zijn geconstateerd bij de volgende ondernemingen :

_ Badische Anilin - und Soda-Fabrik AG ( B.A.S.F . ) te Ludwigshafen ( Duitsland ) ,

_ Cassella Farbwerke Mainkur AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) ,

_ Farbenfabriken Bayer AG te Leverkusen ( Duitsland ) ,

_ Farbwerke Hoechst AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) ,

_ Francaise des matières colorantes S.A . ( Francolor ) te Parijs ( Frankrijk ) ,

_ Aziende Colori Nazionali Affini S.p.A . ( A.C.N.A . ) te Milaan ( Italië ) ,

_ S.A . Ciba te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ J . R . Geigy S.A . te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ Sandoz S.A . te Bazel ( Zwitserland ) ,

_ Imperial Chemical Industries Ltd . ( I.C.I . ) te Manchester ( Groot-Brittannië ) ,

vormen inbreuken op de bepalingen van artikel 85 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap .

Artikel 2

De Commissie legt op :

_ aan de Badische Anilin - und Soda-Fabrik AG ( B.A.S.F . ) te Ludwigshafen ( Duitsland ) een boete van vijftigduizend rekeneenheden ( 1 ) ,

_ aan de Cassella Farbwerke Mainkur AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan de Farbenfabriken Bayer AG te Leverkusen ( Duitsland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan de Farbwerke Hoechst AG te Frankfurt a / Main ( Duitsland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan de Francaise des matières colorantes S.A . ( Francolor ) te Parijs ( Frankrijk ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan de Aziende Colori Nazionali Affini S.p.A . ( A.C.N.A . ) te Milaan ( Italië ) , een boete van veertigduizend rekeneenheden ,

_ aan de S.A . Ciba te Bazel ( Zwitserland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan de J . R . Geigy S.A . te Bazel ( Zwitserland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

_ aan Sandoz S.A . te Bazel ( Zwitserland ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden ,

( 1 ) De waarde van 1 rekeneenheid bedraagt volgens artikel 18 van Verordening nr . 17 juncto artikel 17 , lid 1 , van het financiële reglement der Gemeenschappen van 30 . 7 . 1968 ( PB L 199 van 10 . 8 . 1968 ) 0,88867088 gr fijn goud , hetgeen momenteel overeenkomt met een tegenwaarde van 4 DM , 50 Bfr . , 4,93706 FF , 625 lire of 3,62 Fl . ( PB C 65 van 2 . 6 . 1969 ) .

_ aan de Imperial Chemical Industries Ltd . ( I.C.I . ) te Manchester ( Groot-Brittannië ) , een boete van vijftigduizend rekeneenheden .

Deze bedragen moeten door de ondernemingen binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving van deze beschikking aan de Commissie worden betaald .

Artikel 3

Deze beschikking vormt met betrekking tot artikel 2 tegen de daar genoemde ondernemingen een executoriale titel in de zin van artikel 192 van het Verdrag .

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de in artikel 1 genoemde ondernemingen . Ten aanzien van de vennootschappen S.A . Ciba , J . R . Geigy S.A . , Sandoz S.A . en Imperial Chemical Industries Ltd . kan de kennisgeving ervan eveneens plaatsvinden aan de zetel van een van hun filialen binnen de gemeenschappelijke markt .

Brussel , 24 juli 1969 .

Voor de Commissie

De Voorzitter

Jean REY

Top