Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022IE2145

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een verbetering van de arbeidsmobiliteit ter ondersteuning van het economisch herstel (initiatiefadvies)

EESC 2022/02145

PB C 75 van 28.2.2023, p. 50–55 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 75/50


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een verbetering van de arbeidsmobiliteit ter ondersteuning van het economisch herstel

(initiatiefadvies)

(2023/C 75/08)

Rapporteur:

Philip VON BROCKDORFF

Besluit van de voltallige vergadering

20.1.2022

Rechtsgrond

Artikel 52, lid 2, van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

29.9.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

26.10.2022

Zitting nr.

573

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

101/0/0

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

In een aantal adviezen heeft het EESC gewezen op het belang van arbeidsmobiliteit en vastgesteld dat de arbeidsmobiliteit binnen de EU in de loop der jaren weliswaar is toegenomen, maar slechts in een matig tempo.

1.2.

Het EESC is van mening dat grondiger moet worden geanalyseerd waarom — afgezien van de door de pandemie veroorzaakte beperkingen — het bestand van EU-migranten in de werkende leeftijd procentueel minder toeneemt dan in voorgaande jaren. Het EESC dringt ook aan op een studie om de economische kosten van de huidige situatie op de arbeidsmarkt te bepalen.

1.3.

Het EESC bepleit doeltreffender nationale maatregelen, met de nadruk op actief arbeidsmarktbeleid, zoals inkomensondersteuning voor werkenden uit de EU en uit derde landen.

1.4.

Het EESC verzoekt de Europese Commissie om in het kader van de landspecifieke aanbevelingen in het Europees Semester indicatoren op te nemen voor het toezicht op nationaal beleid dat de mobiliteit van werknemers in de EU op de een of andere manier beperkt.

1.5.

Voorts verzoekt het EESC de Europese Commissie de negatieve ontwikkelingen in verband met de arbeidsmobiliteit te analyseren, met name de braindrain in bepaalde sectoren en regio’s. Tegelijkertijd moeten maatregelen om de braindrain tegen te gaan, gepaard gaan met maatregelen om opwaartse sociale en economische convergentie te bevorderen.

1.6.

Het EESC beveelt de lidstaten ook aan om hun portaalsites verder te verbeteren en daarin de minimumarbeidsvoorwaarden op te nemen die de nationale wetgeving vereist om misbruik te voorkomen. Het EESC dringt ook aan op verdere inspanningen om de talenkennis te verbeteren.

1.7.

Het EESC verzoekt de lidstaten om de mobiliteit van personen met een handicap te vergemakkelijken.

1.8.

Gendergelijkheid beschouwt het EESC eveneens als een belangrijke factor voor het vergroten van de arbeidsmobiliteit in de EU, zoals vermeld in SOC/731 (1).

1.9.

Het EESC verzoekt de Europese Commissie om de coördinatie van de sociale zekerheid voortdurend in het oog te houden en te zorgen voor gemeenschappelijke oplossingen voor nieuw ontstane situaties, zoals telewerken vanuit het buitenland. Bovendien dringt het EESC aan op meer inspanningen om een Europees socialezekerheidsnummer in te voeren als mogelijkheid om belemmeringen voor de toegang tot sociale zekerheid in grensoverschrijdende situaties uit de weg te ruimen.

1.10.

Het EESC wijst erop dat goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, alsook aspecten inzake de levenskwaliteit, zoals de beschikbaarheid van goede scholen en recreatieve voorzieningen, voor bedrijven noodzakelijk zijn om een concurrentievoordeel te behouden en geschoolde werknemers aan te trekken.

1.11.

Het EESC stelt verder vast dat de COVID-19-pandemie de mogelijkheden voor telewerken duidelijk heeft vergroot. Steeds meer werknemers zijn geïnteresseerd om voor een korte periode of tijdelijk vanuit het buitenland op afstand te werken. Het EESC kijkt uit naar de komende onderhandelingen met de sociale partners over een richtlijn ter zake.

1.12.

Het EESC zou graag zien dat er in de hele EU een netwerk van informatiepunten komt, met online, maar ook fysieke en telefonische diensten, om werknemers en werkgevers te helpen met vragen over bijvoorbeeld bank- en verzekeringsdiensten.

1.13.

Het EESC benadrukt tot slot het belang van de lopende statistische analyse van de arbeidsmobiliteitsstromen om de niet op elkaar aansluitende vaardigheden op de arbeidsmarkten van de EU te helpen aanpakken en de impact van ontwikkelingen zoals de oorlog in Oekraïne en de bewegingen van personen in de werkende leeftijd binnen en tussen de lidstaten van de EU te beoordelen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

In een tijd van grote economische onzekerheid, met naar beneden bijgestelde economische prognoses en met binnenkort waarschijnlijk een verhoging van de rentevoet in de eurozone om de hoge inflatiecijfers tegen te gaan, zou arbeidsmobiliteit in de EU een cruciale rol kunnen spelen in het economische herstel en de groeiperspectieven van de EU. Algemeen wordt erkend dat het vrije verkeer van werknemers en diensten bijdraagt tot economische groei en cohesie in de Unie en werkgelegenheid creëert op de eengemaakte markt. Het effect is duidelijk: een grotere mobiliteit om bestaande vacatures te vervullen, verbetert de toewijzing van arbeidskrachten en verhoogt de economische productie en de welvaart, vooral als de aangeboden arbeidsvoorwaarden billijk zijn. De arbeidsmarkt van de EU is ook gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling, zoals verankerd in artikel 45 VWEU en nader uitgewerkt in een aantal secundaire wetgevingsbesluiten. In het algemeen zal de economie van de EU baat hebben bij een grotere arbeidsmobiliteit. Voor afzonderlijke lidstaten kunnen er echter winsten en verliezen zijn, afhankelijk van de langetermijneffecten van de richting van de mobiliteitsstromen. Op korte termijn zou arbeidsmobiliteit gunstig zijn voor landen van herkomst die worden gekenmerkt door structurele werkloosheid. De netto-effecten voor de ontvangende landen zouden echter grotendeels afhangen van onder meer de aan de werknemers geboden arbeidsvoorwaarden.

2.2.

Het EESC heeft in een aantal adviezen gewezen op het belang van arbeidsmobiliteit en heeft vastgesteld dat de arbeidsmobiliteit binnen de EU in de loop der jaren is toegenomen, zij het in een matig tempo en al blijft zij procentueel gezien nog steeds achter bij de arbeidsmobiliteit in de VS. Volgens een studie van het directoraat-generaal Regionaal Beleid van de Europese Commissie maakt de bevolking van de VS die naar een andere staat is verhuisd ongeveer 2,8 % uit van de totale bevolking in de werkende leeftijd, terwijl dit aandeel in de EU ongeveer 1,2 % bedraagt (2).

2.3.

Volgens de bevolkingsstatistieken van Eurostat voor 2019 waren er 13 miljoen EU-burgers in de werkende leeftijd (20-64 jaar) die van de ene lidstaat naar een andere verhuisden. Het aantal EU-migranten in de werkende leeftijd is echter procentueel minder sterk gestegen dan in de voorgaande jaren, en de pandemie heeft niet bijgedragen tot een toename van deze aantallen.

2.4.

De arbeidskrachtenenquête van de EU in 2019 vermeldde een aantal van 11,9 miljoen EU-migranten in de werkende leeftijd (gedefinieerd als EU-burgers die in een andere lidstaat verblijven dan het land van hun nationaliteit), van wie 9,9 miljoen actieve migranten (gedefinieerd als EU-burgers die in een andere lidstaat gaan werken zonder een werkvergunning nodig te hebben). Dit komt neer op 4,2 % van de totale beroepsbevolking in de toen 28 lidstaten. Het vertrek van het VK uit de EU heeft de arbeidsmogelijkheden voor EU-burgers duidelijk verminderd en de belangrijkste landen van bestemming zijn nu Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.

2.5.

Roemenië en Polen zijn de belangrijkste landen van herkomst van actieve migranten, met als belangrijkste sectoren van economische activiteit voor EU-migranten de be- en verwerkende industrie en de groot- en detailhandel. Andere relatief belangrijke sectoren zijn de bouw en het vervoer, de sociale zorg en huishoudelijke dienstverlening, het toerisme en de landbouw.

2.6.

Het aantal grensarbeiders in de EU-28 bedroeg 1,5 miljoen en ook hier is het aantal gedaald met het vertrek van het VK uit de EU; de belangrijkste landen van verblijf van grensarbeiders zijn nu Frankrijk, Duitsland en Polen, terwijl er verder opmerkelijke stromen plaatsvinden tussen Slowakije, Hongarije en Oostenrijk. Arbeidsmobiliteit binnen de EU wordt ingegeven door uiteenlopende redenen, afhankelijk van de persoonlijke situatie, waaronder beloningsverschillen tussen het gastland en het land van verblijf van de grensarbeider. De beslissing om in het buitenland te gaan werken kan immers op een combinatie van verschillende redenen zijn gebaseerd, waaronder seizoensarbeid in sectoren als de landbouw en het toerisme. De verslechterende koopkracht waarmee burgers in de hele EU recentelijk te maken krijgen, kan de arbeidsmobiliteit ontmoedigen, vooral als de stijgende prijzen ook gevolgen hebben voor de kosten van huurwoningen.

2.7.

De laatste jaren is de mobiliteit onder hoogopgeleide migranten toegenomen: meer dan een derde van de EU-migranten behoort tot deze categorie. Omgekeerd is het aandeel laaggeschoolde migranten met hetzelfde percentage gedaald als de toename van het aantal hooggeschoolde migranten. Het is relevant op te merken dat de mobiliteit van hooggeschoolde migranten in belangrijke mate bijdraagt aan de ontwikkeling van de kenniseconomie. De belangrijkste EU-landen van bestemming voor hoogopgeleide migranten zijn Duitsland, Spanje, Frankrijk, België en Oostenrijk. Terwijl hooggeschoolde migranten meestal werkzaam zijn in het bedrijfsleven, het onderwijs, de wetenschap en de techniek, blijkt overkwalificering vrij veel voor te komen. Geschat wordt dat 55 % van de hooggekwalificeerde migranten vrouwen zijn.

2.8.

Volgens de demografische prognoses van Eurostat zal de gemiddelde leeftijd van de EU-burgers naar verwachting stijgen. Belangrijk is ook dat het aandeel van de bevolking in de werkende leeftijd in de totale bevolking naar verwachting zal dalen, met name in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 39 jaar. In de oudere leeftijdsgroepen daarentegen zullen zich grote proportionele stijgingen voordoen. Deze demografische ontwikkelingen zullen een aanzienlijke invloed hebben op het potentiële aantal EU-migranten in de komende jaren, aangezien mensen het meest geneigd zijn te verhuizen aan het begin van hun beroepsleven en minder naarmate ze ouder worden. Dit wordt bevestigd door gegevens waaruit blijkt dat personen in de leeftijdsgroepen van 20 tot en met 29 jaar en van 30 tot en met 39 jaar jaarlijks meer uitstromen dan andere leeftijdsgroepen.

2.9.

Aangezien het aantal personen in jongere leeftijdscohorten ook daalt in de landen van herkomst, zal dit naar verwachting resulteren in dalende aantallen mobiele werknemers in de EU. Deze verwachte daling van de mobiliteitsstromen kan echter worden tegengegaan door de vergrijzing van de bevolking in de EU, met een grotere vraag naar gespecialiseerde gezondheidszorg en sociale zorg, waardoor de aanwerving van mobiele werknemers moet toenemen.

2.10.

Uit het bovenstaande blijkt dat de mobiliteitsstromen in de EU een uitdaging blijven die het aanbod beperkt en in de meeste sectoren, waaronder de IT- en hightechindustrie, tot mismatches leidt. Deze situatie is er niet beter op geworden door de pandemie, waarbij de mobiliteit binnen de EU werd beperkt door lockdowns en andere beperkende maatregelen zoals grenssluitingen en reisverboden. Vóór de pandemie overheerste de arbeidsmobiliteit tussen oost en west de stromen tussen zuid en noord, en verwacht wordt dat dit met de instroom van vluchtelingen uit het door oorlog geteisterde Oekraïne zo zal blijven. Hoe dan ook: hoe sneller de mobiliteit van de EU-burgers terugkeert naar het niveau van vóór de pandemie, hoe beter. Het aantal actieve arbeidsmarktmigranten is tussen 2019 en 2020 met 4 % gedaald (3).

2.11.

De wederzijdse erkenning van diploma’s en kwalificaties is van essentieel belang om vacatures te vervullen in beroepen met een tekort aan arbeidskrachten en om mobiliteit te vergemakkelijken. Het erkenningssysteem moet echter worden versterkt om doeltreffend te werken en de arbeidsmobiliteit te ondersteunen. Het probleem doet zich vooral voor bij de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en niet zozeer op academisch of professioneel niveau. Dit gezegd zijnde, is het van belang te erkennen dat er een verschil in aanpak bestaat voor de wederzijdse erkenning van academische kwalificaties en beroepskwalificaties. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat de EU overeenkomstig artikel 166 VWEU de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding ten volle moet eerbiedigen en het optreden van de lidstaten moet ondersteunen en aanvullen.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

Het EESC is van mening dat grondiger moet worden geanalyseerd waarom — afgezien van de door de pandemie veroorzaakte beperkingen — het bestand van EU-migranten in de werkende leeftijd procentueel minder toeneemt dan in voorgaande jaren. Het EESC pleit tevens voor een studie om de economische kosten te bepalen van de huidige staat van de arbeidsmarkt, die wordt gekenmerkt door fragmentatie langs de lijnen van de lidstaten: “de kosten van een niet-eengemaakte EU-arbeidsmarkt”.

3.2.

Het EESC bepleit doeltreffender nationaal beleid zoals mobiliteitsprikkels, waaronder circulaire mobiliteit (door in de landen van herkomst te investeren via uitwisselingsprogramma’s en wederzijdse leerprocessen), met de nadruk op actief arbeidsmarktbeleid van de lidstaten, zoals inkomensondersteuning voor werkenden uit de EU en uit derde landen. In dit verband is het EESC van mening dat het aanbieden van financiële steun aan werkzoekenden, zoals het dekken van de kosten van verhuizing om in een andere lidstaat of regio te gaan werken, de mobiliteit verder zou bevorderen. Daarnaast zijn er meer inspanningen nodig om de voorlichting over banen in andere EU-landen te verbeteren en moet er logistieke hulp worden geboden bij de internationale verhuizing, bijvoorbeeld het vinden van huisvesting, registratie voor belastingdoeleinden, het vinden van een school voor de kinderen, mogelijke hulp bij het vinden van een baan voor de partner enz. Het EESC adviseert om gebruik te maken van AI-instrumenten in een gemeenschappelijk EU-breed web dat alle vacatures in de EU-lidstaten centraliseert, zodat profielen en functievereisten beter op elkaar kunnen worden afgestemd. In dezelfde geest moeten meer gerichte stimuleringsmaatregelen worden genomen om werklozen aan te moedigen naar lidstaten met een lage werkloosheid te verhuizen. Het gebrek aan geschoolde arbeidskrachten is het dringendste probleem voor Europese bedrijven, zoals blijkt uit het Safe-verslag dat op 1 juni 2022 door de ECB is gepubliceerd.

3.3.

Het EESC betreurt dat de arbeidsmarkt in de EU nog steeds gefragmenteerd is. De arbeidsmobiliteit is het slachtoffer geworden van de fragmentarische aanpak die tot dusver is gevolgd. Verder onsamenhangend beleid, met name op nationaal niveau, moet worden vermeden. Aangezien de gelijke behandeling van lokale en mobiele werknemers moet worden gewaarborgd, verzoekt het EESC de Europese Commissie om in het kader van de landspecifieke aanbevelingen in het Europees Semester indicatoren op te nemen voor het toezicht op nationaal beleid dat de mobiliteit van werknemers in de EU op de een of andere manier beperkt.

3.4.

De mobiliteit van werknemers en beroepsbeoefenaren in de EU kan alleen toenemen met een betere handhaving van de bestaande regels, een betere toegang tot informatie en een betere samenwerking tussen de lidstaten. Het EESC acht de rol van de Europese Commissie in dit alles van cruciaal belang. Het EESC merkt op dat afzonderlijke lidstaten soms terughoudend zijn om verdere hervormingen van de eengemaakte markt door te voeren uit vrees dat die op korte termijn leiden tot banenverlies, met name in landen die al een achterstand hebben en in landen/sectoren met een lage productiviteit. In theorie helpt het vrije verkeer van werknemers om dit probleem op te lossen, maar vanuit nationaal perspectief zou dat in de tussentijd kunnen leiden tot een verlies van middelen en een potentiële kennis- en vaardighedenvlucht. Derhalve kan het nodig zijn dat de Europese Commissie de negatieve ontwikkelingen in verband met de arbeidsmobiliteit analyseert, met name de braindrain in bepaalde sectoren en regio’s. Tegelijkertijd moeten maatregelen om de braindrain tegen te gaan, gepaard gaan met maatregelen om opwaartse sociale en economische convergentie te bevorderen. Het EESC erkent dat er een aantal variabelen in het spel kan zijn, waaronder de demografische vooruitzichten en het effect daarvan op de omvang en samenstelling van de bevolking in de werkende leeftijd in zowel de landen van herkomst als van bestemming.

3.5.

Hoewel de onderwijs- en validatienormen te allen tijde moeten worden gehandhaafd, verzoekt het EESC de lidstaten om de bureaucratie te verminderen en zich te houden aan het grondbeginsel van gelijke behandeling. In dit verband worden verdere verbeteringen van de mechanismen voor wederzijdse erkenning en van de portalen voor beroepsmobiliteit noodzakelijk geacht. Het EESC neemt kennis van belangrijke verbeteringen aan het Eures-portaal voor beroepsmobiliteit, het Europass-onlineplatform en de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) en verzoekt de lidstaten om hun desbetreffende portaalsites verder te verbeteren door er de door de nationale wetgeving vereiste minimumarbeidsvoorwaarden in op te nemen. Dit laatste wordt van bijzonder belang geacht om misbruik van arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers in grensoverschrijdende regio’s en voor werknemers uit derde landen te voorkomen. Het EESC dringt ook aan op verdere inspanningen om de talenkennis te verbeteren, aangezien een gebrek aan talenkennis een belangrijke belemmering vormt voor het vrije verkeer in de EU.

3.6.

Het EESC verzoekt de lidstaten om de mobiliteit van personen met een handicap te vergemakkelijken. Relevant in dit verband is de goedkeuring van een gemeenschappelijke Europese definitie van de gehandicaptenstatus, in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de wederzijdse erkenning van de gehandicaptenstatus door de lidstaten.

3.7.

Gendergelijkheid beschouwt het EESC als een belangrijke factor voor het vergroten van de arbeidsmobiliteit in de EU, zoals vermeld in SOC/731. Dit moet deel uitmaken van een breder engagement om de normen van democratie en gelijkheid voor iedereen na te leven als middel om de arbeidsmobiliteit te vergroten.

3.8.

Het EESC adviseert de ontvangende lidstaten om personen die in het ontvangende land werken, aan het begin van hun beroepservaring toegang te bieden tot opleidingen, zoals taalprogramma’s, en indien nodig in een later stadium omscholing, om het tekort aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren aan te pakken en digitale transities en maatregelen ten behoeve van een klimaatneutrale economie te ondersteunen.

3.9.

Het EESC merkt ook op dat Erasmus+ de arbeidsmobiliteit in de EU zou kunnen vergroten en wijst op een in 2011 uitgevoerde studie (4) waarin wordt geanalyseerd hoe studeren in het buitenland de mobiliteit op de arbeidsmarkt later in het leven beïnvloedt, waarbij de blootstelling aan Erasmus wordt gebruikt als een onafhankelijke bron van variatie om in het buitenland te studeren. Uit de studie bleek dat studeren in het buitenland de kans aanzienlijk vergroot dat iemand na het behalen van een academische kwalificatie in het buitenland gaat werken. Afgestudeerden die in het buitenland hebben gestudeerd, hebben ongeveer 15 procentpunten meer kans om na hun afstuderen in het buitenland te gaan werken.

3.10.

Het EESC is ingenomen met de verbeterde coördinatie van de sociale zekerheid in de EU, maar stelt met enige bezorgdheid vast dat mobiele werknemers, en met name grensarbeiders, nog steeds moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot socialebeschermingsstelsels. Het EESC verzoekt de Europese Commissie dan ook om de coördinatie van de sociale zekerheid voortdurend in het oog te houden en te zorgen voor gemeenschappelijke oplossingen voor nieuw ontstane situaties, zoals telewerken vanuit het buitenland. Het belang van een gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie kan niet genoeg worden benadrukt. De lidstaten moeten de sociale rechten van mobiele werknemers te allen tijde waarborgen, ook in crisissituaties. Het EESC erkent de bestaande verschillen in pensioenregelingen in de EU, maar het dringt ook aan op meer inspanningen om de pensioenrechten van mobiele werknemers in de hele EU beter te coördineren en te handhaven, eventueel via gerichte landspecifieke aanbevelingen binnen het Europees Semester. Bovendien dringt het EESC aan op meer inspanningen om een Europees socialezekerheidsnummer in te voeren als mogelijkheid om belemmeringen voor de toegang tot sociale zekerheid in grensoverschrijdende situaties uit de weg te ruimen.

3.10.1.

Opgemerkt zij dat het pan-Europese persoonlijke pensioenproduct (PEPP) (5) bijzonder aantrekkelijk zou moeten zijn voor zelfstandigen en voor mobiele werknemers die gedurende hun gehele beroepsleven in verschillende landen werken. De mogelijkheid om grensoverschrijdend van aanbieder van PEPP’s te veranderen, zal ongetwijfeld bijdragen tot de arbeidsmobiliteit, hoewel niet duidelijk is in hoeverre dit het geval zal zijn, aangezien er nog geen PEPP’s beschikbaar zijn.

3.10.2.

Bij de invoering verwelkomde het EESC het PEPP-concept als een cruciale stap om EU-burgers aan te moedigen adequate voorzieningen voor hun pensionering te treffen en als een essentiële bouwsteen van de kapitaalmarktenunie (CMU). Aangezien het aanbod van PEPP’s echter nog moet worden gerealiseerd, acht het EESC het noodzakelijk om in het kader van het actieplan van de CMU (6), uit hoofde van actie 9, meer te doen om de deelname aan bedrijfspensioenregelingen te stimuleren.

3.11.

Het EESC stelt vast dat de COVID-19-pandemie de mogelijkheden voor telewerken duidelijk heeft vergroot (7). Steeds meer werknemers hebben er belang bij om voor een korte periode of tijdelijk vanuit het buitenland op afstand te werken. Het EESC kijkt uit naar de komende onderhandelingen tussen de sociale partners over de herziening en actualisering van de autonome overeenkomst inzake telewerken van 2002, die ter goedkeuring zal worden voorgelegd in de vorm van een wettelijk bindende overeenkomst die via een richtlijn ten uitvoer zal worden gelegd.

3.12.

Het EESC wijst erop dat goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, alsook aspecten inzake de levenskwaliteit, zoals de beschikbaarheid van goede scholen en voorzieningen die aan strenge en duurzame normen voldoen, voor bedrijven noodzakelijk zijn om een concurrentievoordeel te behouden en geschoolde werknemers aan te trekken. Het EESC benadrukt verder het belang van voortdurende investeringen in formele en informele scholing en een leven lang leren, ter ondersteuning van de transitie naar de digitale en koolstofneutrale economie. In een dynamische en snel veranderende omgeving is het van cruciaal belang snel en doeltreffend in te spelen op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, waarbij de gevolgen van de tekorten aan arbeidskrachten voor de bestaande beroepsbevolking worden erkend. Relevant in dit verband is de raamovereenkomst inzake digitalisering van de Europese sociale partners, waarin staat dat beide partijen zich ertoe verbinden bij- of omscholing te bieden om de digitale uitdagingen van ondernemingen aan te gaan.

3.13.

Het EESC wijst erop dat de procedures voor arbeidsmobiliteit en de detachering van werknemers gedigitaliseerd moeten worden teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten te verbeteren en onevenredige belemmeringen weg te nemen. Dit zal ook helpen om de regels correct te controleren en te handhaven. Het EESC stemt in met het voorstel in de resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 — Gevolgen van de EU-regelgeving voor het vrije verkeer van werknemers en diensten: arbeidsmobiliteit binnen de EU als instrument om de behoeften van en vaardigheden voor de arbeidsmarkt op elkaar af te stemmen (2020/2007(INI)) (8) — waarin wordt gepleit voor de oprichting van een centrale helpdesk over de geldende Unieregels voor werknemers en toekomstige werkgevers, die zowel digitaal als fysiek wordt ondergebracht bij de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Zoals bepaald in artikel 5 van de ELA-verordening, moet de ELA de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van informatie over arbeidsmobiliteit verbeteren, onder meer door middel van één website voor de hele Unie, die fungeert als enig portaal dat toegang verschaft tot informatiebronnen en -diensten op Unie- en nationaal niveau in alle officiële talen van de Unie. Voorts moet de ELA de lidstaten ondersteunen bij het actualiseren van hun nationale websites.

3.14.

Tegelijkertijd verzoekt het EESC de lidstaten om overheidsdiensten te digitaliseren, met name de relevante socialezekerheidsdiensten, teneinde de mobiliteit van Europese werknemers in de hele EU te vergemakkelijken en tegelijkertijd de overdraagbaarheid van rechten en de naleving van verplichtingen met betrekking tot de mobiliteit van werknemers en beroepsbeoefenaars te garanderen.

3.15.

Tegelijkertijd zou het EESC graag zien dat er in de hele EU een netwerk van informatiepunten komt, met online, maar ook fysieke en telefonische diensten, om werknemers en werkgevers te helpen met vragen over bijvoorbeeld bank- en verzekeringsdiensten.

3.16.

Het EESC benadrukt het belang van de lopende statistische analyse van de arbeidsmobiliteitsstromen om de niet op elkaar aansluitende vaardigheden op de arbeidsmarkten van de EU te helpen aanpakken en de impact van ontwikkelingen zoals de oorlog in Oekraïne en de bewegingen van personen in de werkende leeftijd binnen en tussen de lidstaten van de EU te beoordelen. Het EESC erkent dat afstemming op Europees niveau veel moeilijker is dan op nationaal of regionaal niveau. Niettemin is het EESC van mening dat de Eures-adviseurs een cruciale rol spelen bij het verlenen van weloverwogen steun aan mobiele werknemers.

3.17.

Ook relevant is onderzoek naar de mobiliteit van werknemers uit derde landen en hun arbeidsomstandigheden. Het EESC maakt zich zorgen over de onzekere arbeidsomstandigheden van werknemers uit derde landen in de lidstaten en dringt aan op strengere handhaving van de regels. Het EESC wijst er ook op dat arbeidsmobiliteit vanuit de EU-lidstaten niet voldoende zal zijn om de tekorten aan vakkrachten op te vangen. Ook de arbeidsmigratie vanuit derde landen zal moeten worden vergemakkelijkt en versterkt. In dit verband is het EESC ingenomen met het recente pakket inzake migratiebeleid, maar herhaalt het zijn standpunt dat doeltreffende maatregelen moeten worden genomen om werkloze EU-burgers in staat te stellen de arbeidsmarkt te betreden.

Brussel, 26 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 443 van 22.11.2022, blz. 63.

(2)  https://epc2010.princeton.edu/papers/100976

(3)  Jaarverslag over de arbeidsmobiliteit binnen de EU (2021).

(4)  Parey and Waldinger (2011). Studying abroad and the effect on international labour market mobility; evidence from the introduction of Erasmus.

(5)  EESC-advies: Pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 139).

(6)  Zie het EESC-advies “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan” (PB C 155 van 30.4.2021, blz. 20.).

(7)  PB C 220 van 9.6.2021, blz. 13; PB C 220 van 9.6.2021, blz. 106.

(8)  PB C 15 van 12.1.2022, blz. 137.


Top