Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0600

    Zaak C-600/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2022 door Carles Puigdemont i Casamajó en Antoni Comín i Oliveres tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 6 juli 2022 in zaak T-388/19, Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement

    PB C 441 van 21.11.2022, p. 17–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.11.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 441/17


    Hogere voorziening ingesteld op 16 september 2022 door Carles Puigdemont i Casamajó en Antoni Comín i Oliveres tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 6 juli 2022 in zaak T-388/19, Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement

    (Zaak C-600/22 P)

    (2022/C 441/25)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwiranten: Carles Puigdemont i Casamajó en Antoni Comín i Oliveres (vertegenwoordigers: P. Bekaert en S. Bekaert, advocaten, en G. Boye, abogado)

    Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Koninkrijk Spanje

    Conclusies

    het bestreden arrest vernietigen;

    de zaak terugverwijzen naar het Gerecht of, subsidiair, de litigieuze handelingen nietig verklaren, en

    het Parlement en het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten of, subsidiair, de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren rekwiranten de volgende vier middelen aan:

    Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en inbreuk gemaakt op artikel 263 VWEU, en derhalve op artikel 47 van het Handvest, door tot de slotsom te komen dat het feit dat het Parlement rekwiranten niet heeft toegestaan om vanaf 2 juli 2019 hun ambt te bekleden, hun mandaat uit te oefenen en zitting te nemen in het Parlement, niet voortvloeide uit de weigering van het Parlement om de status van rekwiranten als leden van het Europees Parlement te erkennen, zoals blijkt uit de instructie van 29 mei 2019 en de brief van 27 juni 2019, en dat de litigieuze handelingen de rechtspositie van rekwiranten dus niet hadden gewijzigd.

    Overeenkomstig artikel 12 van de akte van 1976 (1) staat het aan het Parlement om geschillen die voortvloeien uit de bepalingen van de akte van 1976 — waarvan artikel 1, lid 3, een essentiële bepaling is — te beslechten. In het arrest Donnici (2) is, wat de aan het Parlement toegekende bevoegdheden betreft, een verkeerde uitlegging gegeven aan de in artikel 12 van de akte van 1976 vastgestelde bevoegdheidsverdeling tussen nationale autoriteiten en het Parlement. Rekwiranten zouden hoe dan ook in staat zijn geweest om hun zetel in te nemen in afwachting van de beslissing op het geschil dat zij aan het Parlement hadden voorgelegd. Derhalve geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de litigieuze handelingen de situatie van rekwiranten niet hebben gewijzigd.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat het besluit om geen initiatief te nemen om, overeenkomstig artikel 8 van het Reglement van het Europees Parlement, de voorrechten en immuniteiten van het betrokken lid te bevestigen, geen voor beroep vatbare handeling is.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat rekwiranten het Parlement niet hadden verzocht om verdediging van hun voorrechten en immuniteiten overeenkomstig de artikelen 7 en 9 van het Reglement van het Europees Parlement.


    (1)  Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd bij besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en van 23 september 2002 (PB 2002, L 283, blz. 1).

    (2)  Arrest van 30 april 2009, Italië en Donnici/Parlement, C-393/07 en C-9/08, EU:C:2009:275.


    Top