Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0265

    Zaak C-265/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n° 17 de Palma de Mallorca (Spanje) op 20 april 2022 — ZR en PI / Banco Santander, S. A.

    PB C 326 van 29.8.2022, p. 4–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.8.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 326/4


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 17 de Palma de Mallorca (Spanje) op 20 april 2022 — ZR en PI / Banco Santander, S. A.

    (Zaak C-265/22)

    (2022/C 326/06)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Juzgado de Primera Instancia no 17 de Palma de Mallorca

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: ZR en PI

    Verwerende partij: Banco Santander, S. A.

    Prejudiciële vragen

    1)

    Wanneer bij de berekening van de variabele rente-index “Gemiddelde rente van hypothecaire leningen met een looptijd van langer dan drie jaar bij alle [financiële] instellingen” de gehanteerde provisies en renteverschillen worden opgenomen in de rente, waardoor die voor de consument duurder uitvalt dan de overige jaarlijkse kostenpercentages op de markt, en er voorts in circulaire 5/1994 van de Banco de España [(centrale bank van Spanje)] — het normatieve criterium van de toezichthoudende instantie — is bepaald dat renteverschillen negatief moeten zijn, maar dat vereiste door de financiële instellingen in de regel niet is meegedeeld en niet is nageleefd, is het dan in strijd met de artikelen 5 en 7 van richtlijn 2005/29/EG (1) dat er volledig wordt afgeweken van het normatieve criterium van de toezichthoudende instantie?

    2)

    Indien dat het geval is, vormt die oneerlijke praktijk volgens de rechtspraak van het Hof [die wordt aangehaald] in zaak C-689/20 (2) dan een aanwijzing bij de toetsing en beoordeling of het desbetreffende beding oneerlijk is, en is er dan sprake van strijdigheid met de artikelen 3 en 4 van richtlijn [93/13/EEG] (3)?

    3)

    Indien er geenszins rekening is gehouden met circulaire 5/1994 van de Banco de España, die specifiek is voor de financiële sector, maar niet algemeen bekend is bij het publiek, en de omstandigheid dat er geen rekening mee is gehouden in strijd is met artikel 7 van richtlijn 2005/29, vormt het dan een aanwijzing bij de toetsing van het oneerlijke karakter aan artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 dat nagegaan moet worden of de genoemde index, die bestaat uit “referentierente en renteverschil”, de transparantietoets doorstaat?

    4)

    Staan artikel 3, lid 1, artikel 4 en artikel 5 van richtlijn 93/13 in de weg aan nationale rechtspraak met betrekking tot de specifieke regeling van de IRPH [Índice de Referencia de Préstamos Hipotecarios (referentie-index voor hypothecaire leningen)] volgens welke het niet hanteren van een negatief renteverschil [niet] oneerlijk is, ondanks het feit dat dit krachtens de preambule van de circulaire van de Banco de España vereist is en dat de IRPH minder voordelig is dan alle bestaande jaarlijkse kostenpercentages en wordt aangeboden als een product dat even voordelig is als de Euribor, ook al wordt het genoemde vereiste niet in acht genomen, en is het bijgevolg mogelijk om de gevolgen van de overeenkomst niet in stand te laten omdat de bedingen die in de toepassing van de IRPH voorzien nietig zijn, ervoor te zorgen dat banken er in de toekomst geen gebruik meer van maken, aangezien het aanbieden van deze dienst aan kwetsbare consumenten invloed kan hebben op hun economische gedrag, en vast te stellen dat die bedingen vanwege het oneerlijke karakter niet in overeenkomsten mogen worden opgenomen, aangezien de IRPH in strijd met richtlijn 2005/29 in het rentebedrag is verwerkt?

    5)

    Is het in strijd met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 dat er met betrekking tot een heimelijk gehanteerd renteverschil geen toetsing van de opneming en het oneerlijke karakter van het desbetreffende beding plaatsvindt wanneer dat renteverschil in het aanbod van een bank negatief moet zijn, en dat de consument in de precontractuele fase niet wordt geïnformeerd over hoe de op zijn lening toegepaste rente zich economisch gezien zal ontwikkelen, aangezien er sprake is van strijdigheid met richtlijn 2005/29?


    (1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

    (2)  ECLI:EU:C:2021:791.

    (3)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


    Top