EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0028

Zaak C-28/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 12 januari 2022 — TL, WE / Getin Noble Bank S.A.

PB C 284 van 25.7.2022, p. 12–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 12 januari 2022 — TL, WE / Getin Noble Bank S.A.

(Zaak C-28/22)

(2022/C 284/12)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: TL, WE

Verwerende partij: Getin Noble Bank S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), het nationale recht aldus uit te leggen dat, wanneer een overeenkomst na de schrapping van oneerlijk bedingen niet kan voortbestaan, het ingaan van de verjaringstermijn voor restitutievorderingen van de ondernemer afhankelijk wordt gesteld van een van de volgende gebeurtenissen:

a)

de consument stelt een vordering in of maakt bezwaar tegen de ondernemer op grond van het onrechtmatige karakter van bedingen in de overeenkomst of de rechter geeft ambtshalve kennis van de mogelijkheid dat bedingen in de overeenkomst onrechtmatig worden verklaard, of

b)

de consument legt een verklaring af dat hij volledig is ingelicht over de effecten (rechtsgevolgen) van het feit dat de overeenkomst niet kan voortbestaan, met inbegrip van informatie over de mogelijkheid voor de ondernemer om een restitutievordering in te stellen alsook over de omvang van die vordering, of

c)

in de gerechtelijke procedure blijkt de kennis (het bewustzijn) van de consument omtrent de effecten (rechtsgevolgen) van het feit dat de overeenkomst niet kan voortbestaan, of de rechter waarschuwt voor dergelijke effecten, of

d)

de rechter geeft een definitieve beslissing waarmee het geschil tussen de ondernemer en de consument wordt beslecht?

2)

Is het verenigbaar met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, het nationale recht aldus uit te leggen dat het, wanneer een overeenkomst na de schrapping van oneerlijk bedingen niet kan voortbestaan, een ondernemer tegen wie een consument een vordering heeft ingesteld op grond van het bestaan van onrechtmatige bedingen in de overeenkomst, niet verplicht om zelf maatregelen te treffen om na te gaan of de consument zich bewust is van de gevolgen van de schrapping van de oneerlijke bedingen uit de overeenkomst of van de onmogelijkheid om de overeenkomst voort te zetten?

3)

Is het verenigbaar met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, het nationale recht aldus uit te leggen dat het, wanneer een overeenkomst na de schrapping van oneerlijk bedingen niet kan voortbestaan, bepaalt dat de verjaringstermijn voor de restitutievordering van de consument een aanvang neemt vooraleer de verjaringstermijn voor de restitutievordering van de ondernemer een aanvang neemt?

4)

Is het verenigbaar met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, het nationale recht aldus uit te leggen dat het, wanneer een overeenkomst na de schrapping van oneerlijk bedingen niet kan voortbestaan, de ondernemer het recht geeft de terugbetaling van de door de consument betaalde bedragen afhankelijk te stellen van het gelijktijdig aanbieden door de consument van de terugbetaling van de bedragen die deze van de ondernemer had ontvangen, dan wel van het stellen van een zekerheid voor die terugbetaling, zonder bij de vaststelling van het bedrag van de door de consument verschuldigde betaling rekening te houden met de bedragen waarvoor de restitutievordering verjaard is?

5)

Is het verenigbaar met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, het nationale recht aldus uit te leggen dat het, wanneer een overeenkomst na de schrapping van oneerlijk bedingen niet kan voortbestaan, de consument geheel noch gedeeltelijk recht geeft op vertragingsrente met betrekking tot de periode vanaf de ontvangst door de ondernemer van het verzoek om terugbetaling, in het geval dat de ondernemer het in de vierde vraag bedoelde recht uitoefent?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.


Top