EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0071

Zaak T-71/22: Beroep ingesteld op 27 januari 2022 — BNP Paribas/GAR

PB C 165 van 19.4.2022, p. 34–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
PB C 165 van 19.4.2022, p. 29–30 (GA)

19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 165/34


Beroep ingesteld op 27 januari 2022 — BNP Paribas/GAR

(Zaak T-71/22)

(2022/C 165/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BNP Paribas (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Champsaur en A. Delors, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

de GAR gelasten om het bij het afwikkelingsbesluit (1) goedgekeurde volledige afwikkelingsplan over te leggen;

verklaren dat de bestreden bepalingen van het MREL-beleid buiten toepassing moeten worden gelaten;

het afwikkelingsbesluit nietig verklaren;

het MREL-besluit (2) nietig verklaren;

de GAR verwijzen in verzoeksters gerechts- en andere kosten en uitgaven die verband houden met de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert vijf middelen aan ter ondersteuning van haar beroep tegen het afwikkelingsbesluit en acht middelen ter ondersteuning van haar beroep tegen het MREL-besluit.

1.

Eerste middel betreffende het afwikkelingsbesluit: de GAR heeft het recht onjuist toegepast. Verzoekster stelt dat het afwikkelingsbesluit verordening (EU) nr. 806/2014 van 15 juli 2014 (3) en gedelegeerde verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 (4) schendt alsook indruist tegen het evenredigheidsbeginsel.

2.

Tweede middel betreffende het afwikkelingsbesluit: de GAR heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.

Ter ondersteuning van dit middel voert verzoekster aan dat de GAR een uniforme “bail-in only”-strategie heeft vastgesteld voor alle mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s), waarbij hij reële afwikkelingsgevallen buiten beschouwing heeft gelaten, en dat hij bij zijn keuze voor een afwikkelingsstrategie heeft nagelaten om alle door verzoekster aangedragen feitelijk gestaafde en beargumenteerde elementen zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken.

3.

Derde middel betreffende het afwikkelingsbesluit: de GAR neemt een standpunt in waarmee uiting wordt gegeven aan een normatieve keuze en heeft aldus de bevoegdheden overschreden waarover hij krachtens verordening (EU) nr. 806/2014 beschikt.

4.

Vierde middel betreffende het afwikkelingsbesluit: het afwikkelingsbesluit is vastgesteld zonder dat verzoeksters recht om te worden gehoord is geëerbiedigd en de GAR is in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten doordat hij zijn keuze van een afwikkelingsstrategie voor verzoekster niet heeft gemotiveerd.

5.

Vijfde middel betreffende het afwikkelingsbesluit: sommige bepalingen van verordening (EU) nr. 806/2014 die de GAR heeft toegepast bij de vaststelling van dat besluit, zijn in strijd met de grondrechten en met het VWEU.

6.

Eerste middel betreffende het MREL-besluit: dit besluit is gebaseerd op en houdt intrinsiek verband met het afwikkelingsbesluit. Derhalve zou het zijn geldigheid verliezen indien het afwikkelingsbesluit nietig zou worden verklaard.

7.

Tweede middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en de toepassing van verordening (EU) nr. 806/2014.

Ter ondersteuning van dit middel voert verzoekster aan dat de GAR bij de vaststelling van het MREL geen rekening heeft gehouden met de bankgroep na afwikkeling, bij de bepaling van de marktvertrouwenbuffer het gecombineerde buffervereiste na afwikkeling niet in aanmerking heeft genomen, geen volledige beoordeling van alle voor de berekening van het MREL relevante factoren heeft verricht en zijn berekening van het MREL niet heeft onderbouwd.

8.

Derde middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de vaststelling van het MREL en heeft het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden door de BNP Paribas-groep na afwikkeling niet aan een zorgvuldige en onpartijdige beoordeling te onderwerpen, en meer bepaald doordat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de afwikkeling voor de omvang en het bedrijfsmodel van de BNP Paribas-groep.

9.

Vierde middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft het vertrouwensbeginsel geschonden door verschillende bepalingen van zijn eigen MREL-beleid met betrekking tot aanpassingen van het MREL niet toe te passen.

10.

Vijfde middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft het evenredigheidsbeginsel, het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemerschap geschonden door een MREL-bedrag vast te stellen dat in het licht van de afwikkelingsdoelstellingen onevenredig is.

11.

Zesde middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft dit besluit niet toereikend gemotiveerd, doordat hij er niet alle elementen in heeft opgenomen die verzoekster nodig heeft om te begrijpen op welke grondslag en volgens welke methode het MREL is vastgesteld, alsmede waarom deze methode afwijkt van de algemene methode die is vastgelegd in het MREL-beleid.

12.

Zevende middel betreffende het MREL-besluit: de GAR heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters recht om te worden gehoord, doordat hij principieel heeft geweigerd om rekening te houden met bepaalde opmerkingen.

13.

Achtste middel betreffende het MREL-besluit: het MREL-beleid, waarop het MREL-besluit gebaseerd is, schendt verordening (EU) nr. 806/2014 en levert misbruik van bevoegdheid door de GAR op omdat dit beleid wijst op een normatieve keuze op het gebied van afwikkeling en inbreuk maakt op de bevoegdheden van de wetgever.


(1)  Het afwikkelingsbesluit waarnaar wordt verwezen is het Gezamenlijk besluit over het groepsafwikkelingsplan en de beoordeling van de afwikkelbaarheid voor BNP Paribas en haar dochterondernemingen, zoals overeengekomen door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, Magyar Nemzeti Bank, Finanstilsynet en Bankowy Fundusz Gwarancyjny op 4 november 2021, referentienr. RC/JD/2020/52.

(2)  Het MREL-besluit waarnaar wordt verwezen is het Gezamenlijk besluit tot vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor BNP Paribas en sommige met haar verbonden entiteiten, zoals overeengekomen door de GAR, Magyar Nemzeti Bank, Finanstilsynet en Bankowy Fundusz Gwarancyjny op 4 november 2021, referentienr. RC/JD/2020/53.

(3)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 houdende aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen ter specificatie van de inhoud van herstelplannen, afwikkelingsplannen en groepsafwikkelingsplannen, de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moeten beoordelen met betrekking tot herstelplannen en groepsherstelplannen, de voorwaarden voor financiële steun binnen de groep, de voorwaarden voor onafhankelijke taxateurs, de contractuele erkenning van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, de procedures en de inhoud van de kennisgevingsvereisten en van de kennisgeving van opschorting en de operationele werking van de afwikkelingscolleges (PB 2016, L 184, blz. 1).


Top