EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CA0143

Gevoegde zaken C-143/20 en C-213/20: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 februari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie — Polen) — A/O (C-143/20), G. W., E. S./A. Towarzystwo Ubezpieczeń Życie S.A. (C-213/20) [Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Directe levensverzekering – Levensverzekeringsovereenkomsten in de vorm van fractieverzekeringen (unit-linkedverzekeringen) – Richtlijn 2002/83/EG – Artikel 36 – Richtlijn 2002/92/EG – Artikel 12, lid 3 – Verplichting tot het verstrekken van precontractuele informatie – Gegevens over de aard van de onderliggende activa in geval van fractieverzekeringsovereenkomsten – Werkingssfeer – Omvang – Richtlijn 2005/29/EG – Artikel 7 – Oneerlijke handelspraktijken – Misleidende omissie]

PB C 165 van 19.4.2022, p. 2–2 (GA)
PB C 165 van 19.4.2022, p. 2–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 165/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 februari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie — Polen) — A/O (C-143/20), G. W., E. S./A. Towarzystwo Ubezpieczeń Życie S.A. (C-213/20)

(Gevoegde zaken C-143/20 en C-213/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Directe levensverzekering - Levensverzekeringsovereenkomsten in de vorm van fractieverzekeringen (unit-linkedverzekeringen) - Richtlijn 2002/83/EG - Artikel 36 - Richtlijn 2002/92/EG - Artikel 12, lid 3 - Verplichting tot het verstrekken van precontractuele informatie - Gegevens over de aard van de onderliggende activa in geval van fractieverzekeringsovereenkomsten - Werkingssfeer - Omvang - Richtlijn 2005/29/EG - Artikel 7 - Oneerlijke handelspraktijken - Misleidende omissie)

(2022/C 165/02)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Warszawy-Woli w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: A (C-143/20), G. W., E. S. (C-213/20)

Verwerende partijen: O (C-143/20), A. Towarzystwo Ubezpieczeń Życie S.A. (C-213/20)

Dictum

1)

Artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering moet aldus worden uitgelegd dat de daarin vermelde informatie moet worden verstrekt aan de consument die als verzekerde toetreedt tot een tussen een verzekeringsmaatschappij en een verzekeringnemende onderneming gesloten collectieve levensverzekeringsovereenkomst in de vorm van een fractieverzekering. De verzekeringsmaatschappij moet deze informatie verstrekken aan de verzekeringnemende onderneming, die deze moet doorgeven aan de consument voordat hij tot deze overeenkomst toetreedt, samen met alle andere preciseringen die in het licht van de verlangens en behoeften van de consument overeenkomstig die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 3, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling, noodzakelijk blijken.

2)

Artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83, gelezen in samenhang met bijlage III, onder A, punt a.12, daarbij, moet aldus worden uitgelegd dat de gegevens over de aard van de onderliggende activa die aan een consument moeten worden meegedeeld voordat hij toetreedt tot een collectieve levensverzekeringsovereenkomst in de vorm van een fractieverzekering, gegevens moeten bevatten over de wezenlijke kenmerken van die onderliggende activa. Deze gegevens:

moeten duidelijke, nauwkeurige en begrijpelijke informatie bevatten over de economische en juridische aard van die onderliggende activa en over de daaraan verbonden structurele risico’s, en

hoeven geen uitputtende informatie te bevatten over de aard en omvang van alle risico’s die verbonden zijn aan de belegging in die onderliggende activa, noch dezelfde informatie als de emittent van de financiële instrumenten van de onderliggende activa overeenkomstig artikel 19, lid 3, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad aan de verzekeringsmaatschappij heeft verstrekt.

3)

Artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83 moet aldus worden uitgelegd dat de in bijlage III, onder A, punt a.12, bij deze richtlijn vermelde informatie niet noodzakelijkerwijs aan een consument die als verzekerde toetreedt tot een collectieve levensverzekeringsovereenkomst in de vorm van een fractieverzekering hoeft te worden meegedeeld in het kader van een afzonderlijke precontractuele procedure, en dat deze bepaling zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan het volstaat dat die informatie in die overeenkomst wordt vermeld, mits de overeenkomst hem tijdig vóór de toetreding wordt overhandigd zodat hij met kennis van zaken het verzekeringsproduct kan kiezen dat het beste bij zijn behoeften past.

4)

Artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83 moet aldus worden uitgelegd dat de onjuiste nakoming van de verplichting om de in bijlage III, onder A, punt a.12, bij deze richtlijn vermelde informatie mee te delen, leidt tot nietigheid of ongeldigheid van een collectieve levensverzekeringsovereenkomst in de vorm van een fractieverzekering of van de verklaring van toetreding tot die overeenkomst, zodat de tot deze overeenkomst toegetreden consument recht heeft op terugbetaling van de gestorte verzekeringspremies, mits de in het nationale recht vastgestelde procedurele regelingen voor de uitoefening van het recht om zich op die informatieverplichting te beroepen geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van dit recht doordat zij de consument ervan weerhouden het recht uit te oefenen.

5)

Artikel 7 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat het verzuim om een consument die tot een collectieve levensverzekeringsovereenkomst in de vorm van een fractieverzekering toetreedt de in artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83 juncto bijlage III, onder A, punt a.12, daarbij vermelde informatie mee te delen, een misleidende omissie in de zin van die bepaling vormt.


(1)  PB C 209 van 22.6.2020.

PB C 304 van 14.9.2020


Top