Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0906

Zaak C-906/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen FO [Prejudiciële verwijzing – Wegvervoer – Harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard – Verordening (EG) nr. 561/2006 – Artikel 3, onder a) – Niet-toepassing van de verordening op wegvervoer door voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km – Voertuig voor gemengd gebruik – Artikel 19, lid 2 – Extraterritoriale sanctie – Vaststelling op het grondgebied van een lidstaat van een inbreuk die is begaan op het grondgebied van een andere lidstaat – Legaliteitsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen – Verordening (EEG) nr. 3821/85 – Controleapparaat voor het wegvervoer – Artikel 15, lid 2 – Verplichting om de bestuurderskaart te plaatsen – Artikel 15, lid 7 – Verplichting om de bestuurderskaart op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren te tonen – Bestuurderskaart die gedurende meerdere van de 28 dagen voorafgaand aan de dag van de controle niet in het controleapparaat is geplaatst]

PB C 462 van 15.11.2021, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 462/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen FO

(Zaak C-906/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard - Verordening (EG) nr. 561/2006 - Artikel 3, onder a) - Niet-toepassing van de verordening op wegvervoer door voertuigen die gebruikt worden voor geregelde diensten van personenvervoer over een traject van niet meer dan 50 km - Voertuig voor gemengd gebruik - Artikel 19, lid 2 - Extraterritoriale sanctie - Vaststelling op het grondgebied van een lidstaat van een inbreuk die is begaan op het grondgebied van een andere lidstaat - Legaliteitsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen - Verordening (EEG) nr. 3821/85 - Controleapparaat voor het wegvervoer - Artikel 15, lid 2 - Verplichting om de bestuurderskaart te plaatsen - Artikel 15, lid 7 - Verplichting om de bestuurderskaart op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren te tonen - Bestuurderskaart die gedurende meerdere van de 28 dagen voorafgaand aan de dag van de controle niet in het controleapparaat is geplaatst)

(2021/C 462/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partij in de strafzaak

FO

Dictum

1)

Artikel 3, onder a), van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een bestuurder die wegvervoer verricht dat binnen de werkingssfeer van deze verordening valt verplicht is om op verzoek van de met de controle belaste ambtenaar de bestuurderskaart, de registratiebladen en alle gegevens over de periode tussen de dag van de controle en de 28 voorafgaande dagen te tonen, overeenkomstig artikel 15, leden 2, 3 en 7, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, zoals gewijzigd bij verordening nr. 561/2006, zelfs wanneer die bestuurder gedurende die periode met hetzelfde voertuig ook personen heeft vervoerd in het kader van geregelde diensten over een traject van niet meer dan 50 km.

2)

Artikel 19, lid 2, van verordening nr. 561/2006 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een sanctie kunnen opleggen aan de bestuurder van een voertuig of aan een vervoersonderneming voor een inbreuk op verordening nr. 3821/85, zoals gewijzigd bij verordening nr. 561/2006, die op het grondgebied van een andere lidstaat of een derde land is begaan, maar die op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat is vastgesteld en waarvoor nog geen sanctie is opgelegd.


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.


Top