EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0470

Zaak T-470/20: Beroep ingesteld op 23 juli 2020 — DD/FRA

PB C 339 van 12.10.2020, p. 22–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 339/22


Beroep ingesteld op 23 juli 2020 — DD/FRA

(Zaak T-470/20)

(2020/C 339/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DD (vertegenwoordigers: A. Blot en L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA)

Conclusies

het besluit van de directeur van het FRA van 11 november 2019 houdende het tuchtrechtelijk ontslag met ingang van 15 november 2019, nietig verklaren;

indien nodig het besluit van de directeur van het FRA van 15 april 2020, dat op diezelfde dag is ontvangen, houdende afwijzing van verzoekers klacht van 16 december 2019 tegen bovengenoemd besluit, nietig verklaren;

verzoekers materiële en immateriële schade vergoeden;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee groepen middelen aan met betrekking tot, respectievelijk, materiële en procedurele kwesties, alsmede een middel inzake het evenredigheidsbeginsel.

Met betrekking tot materiële kwesties:

1.

Onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout — Schending van het rechtszekerheidsbeginsel — Schending van artikel 7, lid 1, van de Oostenrijkse auteurswet — Schending van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten.

2.

Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van het zorgvuldigheidsbeginsel — Schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld — Bewijslast — Geen vaststelling van de echtheid van de feiten — Verplichting om terughoudendheid te tonen bij het doen van uitlatingen.

3.

Gebrek aan onpartijdigheid, neutraliteit en objectiviteit bij de directeur als tot aanstelling bevoegd gezag — Schending van het vermoeden van onschuld — Misbruik van bevoegdheid.

4.

Kennelijke beoordelingsfouten.

i. De stelling dat verzoeker artikel 11 van het Statuut van de ambtenaren zou hebben geschonden mist feitelijke grondslag.

ii. De stelling dat verzoeker artikel 12 van het Statuut van de ambtenaren zou hebben geschonden mist feitelijke grondslag.

iii. De stelling dat verzoeker van artikel 21 van het Statuut van de ambtenaren zou hebben geschonden mist feitelijke grondslag.

Met betrekking tot procedurele kwesties, voert verzoeker de volgende procedurele onregelmatigheden aan:

1.

Ontbreken van elk begin van bewijs bij de instelling van het administratief onderzoek en onregelmatige inleiding van de tuchtprocedure.

2.

Niet-eerbiediging van het mandaat door de onderzoeker — Tevens schending door verweerder van de volgende bepalingen: artikel 4, lid 2, en artikel 7, lid 6, van besluit nr. 2013/01 van het FRA (1), artikel 4, lid 1, onder a), b), c), en d), en artikel 5, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2018/1725 (2), en, voor de periode waarin verordening 2018/1725 niet van toepassing was, artikel 4, lid 1, onder a), b), c), en d), en artikel 5, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 45/2001 (3) — Voorts schending van de gevolgen van een arrest tot nietigverklaring.

3.

Gebrek aan onpartijdigheid, neutraliteit en objectiviteit bij de onderzoeker.

4.

Schending van de rechten van de verdediging, in het bijzonder van het recht om te worden gehoord — Voorts schending door verweerder van de artikelen 1 en 2 van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren en van artikel 12 daarvan.

5.

Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de zorgplicht — Voorts schending door verweerder van de redelijke termijn en van artikel 22 van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren.

Hiernaast beroept verzoeker zich subsidiair op schending van het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Besluit 2013/01 van het dagelijks bestuur betreffende de uitvoering van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures.

(2)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39).

(3)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).


Top