Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IP0239

    Resolutie van het Europees Parlement van 31 mei 2018 over de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk werkdocument (SWD(2015)0182) – Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020 (2017/2012(INI)

    PB C 76 van 9.3.2020, p. 168–179 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.3.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 76/168


    P8_TA(2018)0239

    Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020

    Resolutie van het Europees Parlement van 31 mei 2018 over de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk werkdocument (SWD(2015)0182) – Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020 (2017/2012(INI)

    (2020/C 76/21)

    Het Europees Parlement,

    gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

    gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (ETS nr. 197) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (CETS nr. 201),

    gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 11 mei 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

    gezien het rapport van het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA), getiteld "Marrying Too Young – End Child Marriage", uit 2012,

    gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 zijn voortgekomen, en de resultaten van de toetsingsconferenties,

    gezien het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling en de resultaten van de toetsingsconferenties,

    gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid: nrs. 1325 (2000), 1820 (2009), 1888 (2009), 1889 (2010), 1960 (2011), 2106 (2013), 2122 (2013) en 2242 (2015),

    gezien de actieagenda van Addis Abeba van juli 2015 betreffende de derde internationale conferentie over ontwikkelingsfinanciering,

    gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd aangenomen en die op 1 januari 2016 van kracht werd, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen 1, 5, 8 en 10 daarvan,

    gezien het Spotlight-initiatief van de EU en de VN,

    gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

    gezien de artikelen 8 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

    gezien het genderactieplan 2010-2015 van de EU (GAP I),

    gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) van de Raad van 7 maart 2011,

    gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010, getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),

    gezien de gezamenlijke mededeling van 28 april 2015 aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, getiteld "Actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019): De mensenrechten in de EU centraal blijven stellen", (JOIN(2015)0016),

    gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 inzake gender in ontwikkeling,

    gezien het genderactieplan 2016-2020 van de EU (GAP II), dat op 26 oktober 2015 door de Raad is goedgekeurd, en het bijbehorende jaarlijkse uitvoeringsverslag 2016, dat op 29 augustus 2017 door de Commissie en de hoge vertegenwoordiger werd gepubliceerd,

    gezien de nota Strategische inzet voor gendergelijkheid 2016-2019 van de Europese Commissie van 3 december 2015,

    gezien de integrale strategie van de EU voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,

    gezien artikel 208 van het VWEU waarin het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling is vastgelegd, op grond waarvan bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking,

    gezien de nieuwe Europese consensus over ontwikkelingssamenwerking,

    gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de vernieuwing van het EU-actieplan over gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen in het kader van ontwikkeling (1),

    gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling (2),

    gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van het genderactieplan 2016-2020 van de EU, die in oktober 2017 door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement werd gepubliceerd,

    gezien het verslag van COC Nederland over de tenuitvoerlegging van de LGBTI-richtsnoeren van de EU (3),

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

    gezien het gezamenlijke verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0167/2018),

    A.

    overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen een kernwaarde van de EU is, in de EU-Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerd is en gendermainstreaming uitgevoerd moet worden bij alle activiteiten en beleidsmaatregelen van de EU en daarin geïntegreerd moet worden om in de praktijk gelijkheid en duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen; overwegende dat gelijkheid en de empowerment van vrouwen voorwaarden zijn voor het verwezenlijken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen voor de periode na 2015 en ook een op zichzelf staande mensenrechtenkwestie vormen, die moet worden nagestreefd ongeacht de voordelen ervan voor ontwikkeling en groei;

    B.

    overwegende dat de vijfde duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) gendergelijkheid beoogt en de empowerment van alle vrouwen en meisjes overal ter wereld, en overwegende dat deze vijfde SDG moet worden gemainstreamd in de gehele Agenda 2030 om vooruitgang te boeken bij alle duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en streefcijfers;

    C.

    overwegende dat een ontwikkelingsstrategie alleen maar doeltreffend kan zijn als vrouwen en meisjes daarin een centrale rol vervullen;

    D.

    overwegende dat met het oorspronkelijke genderactieplan I (2010-2015) enige vooruitgang werd geboekt, maar dat dat plan ook gekenmerkt werd door een aantal tekortkomingen: een beperkte reikwijdte, een ontbrekende genderresponsieve begroting, een slecht begrip van het kader voor gendergelijkheid door de EU-delegaties, een gebrek aan engagement onder leidinggevenden binnen de EU en het ontbreken van institutionele architectuur, stimulansen en adequate steun voor personeel;

    E.

    overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 8 oktober 2015 heeft verzocht deze tekortkomingen te verhelpen en een aantal andere wijzigingen door te voeren, waaronder een uitbreiding van de reikwijdte van het GAP en meer verantwoordelijkheid op managementniveau op het gebied van gendergelijkheid;

    F.

    overwegende dat het in 2018 zeventig jaar geleden is dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd aangenomen en overwegende dat het gelijkheidsbeginsel de kern vormt van de mensenrechtenvisie in het in 1945 getekende Handvest van de Verenigde Naties, waarin wordt gesteld dat mensenrechten en fundamentele vrijheden voor ieder mens toegankelijk moeten zijn "zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst";

    G.

    overwegende dat uit deze aanbevelingen het nieuwe genderactieplan II (2016-2020) (GAP II) is voortgekomen, waarin de nadruk wordt gelegd op het bewerkstelligen van verschuivingen binnen de institutionele cultuur van de EU op het niveau van hoofdvestigingen en delegaties om de EU-benadering van gender systemisch te veranderen alsook om het leven van vrouwen en meisjes via vier thematische pijlers te transformeren;

    H.

    overwegende dat in het GAP II vier thematische pijlers werden gecreëerd: waarborging van de lichamelijke en psychische integriteit van vrouwen en meisjes; bevordering van de sociale en economische rechten en de empowerment van vrouwen; versterking van de politieke stem van vrouwen en meisjes en vergroting van hun participatie; een horizontale pijler voor het teweegbrengen van verschuivingen binnen de institutionele cultuur van de diensten van de Commissie en de EDEO om de verbintenissen van de EU doeltreffender na te komen;

    I.

    overwegende dat in de resolutie van het Parlement van 3 oktober 2017 over het aanpakken van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden (4) de nadruk wordt gelegd op het grote belang van de bevordering van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen via de externe betrekkingen van de EU;

    J.

    overwegende dat moeilijk vast te stellen is welk budget aan maatregelen ter bevordering van de gendergelijkheid toegewezen is, aangezien gendermainstreaming nog niet geïnternaliseerd is in alle begrotingstoewijzingen en uitgavebesluiten als onderdeel van een genderbudgetteringsmethodologie; overwegende dat de financiële verbintenissen van de EU ten aanzien van gendergelijkheid volgens de Commissie zijn gestegen, maar dat de capaciteit aan personele middelen van de Commissie en de EDEO om dit stijgende werkvolume aan te kunnen, niet is toegenomen;

    K.

    overwegende dat de participatie van vrouwen aan economische activiteiten van cruciaal belang is voor duurzame ontwikkeling en economische groei;

    L.

    overwegende dat gendergelijkheid doorgaans niet is opgenomen in de monitoringsystemen en evaluatieprocessen voor programma's en projecten en overwegende dat genderanalyse nauwelijks wordt gebruikt om landelijke strategiedoelstellingen, programma's, projecten en dialoog te onderbouwen;

    M.

    overwegende dat het, een jaar na de goedkeuring van het GAP II, nog te vroeg is om het effect van het plan volledig te beoordelen; overwegende dat wordt aanbevolen een EU-maatregel pas te beoordelen nadat een beleidsinterventie of -uitvoering ten minste drie jaar aan de gang is; overwegende dat deze resolutie niet bedoeld is om de doelstellingen van het GAP II ter discussie te stellen, maar om te kijken naar de manier waarop deze doelstellingen in het eerste jaar ten uitvoer zijn gelegd en om aanbevelingen te doen die de toekomstige tenuitvoerlegging ten goede kunnen komen;

    N.

    overwegende dat de Internationale Conventie voor de rechten van het kind door 195 landen is ondertekend, juridisch bindend is en een essentieel instrument vormt waarmee de kwetsbaarheid van meisjes en hun behoefte aan speciale bescherming en zorg kan worden aangepakt;

    O.

    overwegende dat de hernieuwde invoering en uitbreiding van het Mexico City-beleid (de zogenaamde "global gag rule") waarbij de VS niet langer hulpgelden toekennen aan organisaties die in het buitenland actief zijn op het gebied van gezinsplanning en seksuele en reproductieve gezondheidszorg een punt van grote zorg is; overwegende dat programma's in verband met hiv/aids, de gezondheid van moeder en kind, de bestrijding van het zikavirus en andere aangelegenheden in verband met gezondheid en ziekte daardoor getroffen zullen worden, alsook organisaties die hulp en bijstand verlenen in verband met abortus, die doorverwijzen naar abortushulpverlening of die voorstander zijn van dergelijke hulpverlening – zelfs als zij dat doen met hun eigen, niet uit de VS afkomstige middelen, en zelfs als abortus legaal is in hun land;

    P.

    overwegende dat de EU-delegaties en -missies het voortouw nemen bij de tenuitvoerlegging van het GAP II in partnerlanden en overwegende dat het leiderschap en de kennis van de hoofden en het personeel van delegaties en missies een belangrijke rol vervullen voor het welslagen van de tenuitvoerlegging van het GAP II; overwegende dat er nog altijd een genderbarrière bestaat waardoor vrouwen geen toegang hebben tot leidinggevende en managementfuncties in EU-delegaties;

    Q.

    overwegende dat slechts een derde van alle EU-delegaties werken op het gebied van de mensenrechten van LGBTI-personen; overwegende dat de LGBTI-richtsnoeren van de EU niet consistent worden toegepast; overwegende dat de toepassing van deze richtsnoeren sterk afhangt van de kennis en belangstelling van individuele ambassadeurs en niet van een structurele aanpak;

    R.

    overwegende dat vrouwen en mannen anders door conflictsituaties, de nasleep van conflicten en fragiele situaties worden getroffen; overwegende dat vrouwen niet alleen slachtoffers zijn maar ook positieve verandering bewerkstelligen en dat zij kunnen bijdragen tot conflictpreventie en -oplossing, vredesopbouw, vredesonderhandelingen en de wederopbouw na conflicten; overwegende dat vrouwen en meisjes verschillende vormen van discriminatie kunnen ervaren en sterker aan armoede worden blootgesteld; overwegende dat wereldwijd één vrouw op drie het risico loopt vroeg of laat in contact te komen met fysiek en seksueel geweld; overwegende dat jaarlijks 14 miljoen meisjes tot een huwelijk worden gedwongen;

    1.

    neemt nota van de publicatie van het eerste jaarlijkse uitvoeringsverslag 2016 in augustus 2017, waarin een duidelijk momentum te zien is voor de tenuitvoerlegging van het GAP II;

    2.

    benadrukt dat het ernaar uitziet dat het GAP II, ondanks het feit dat het plan nog maar een jaar geleden is goedgekeurd, een algemene koers in de goede richting en een aantal positieve trends laat zien; wijst evenwel op een aantal uitdagingen in verband met de verslaglegging en de tenuitvoerlegging van topprioriteiten en gendergerelateerde SDG's, en in verband met het volgen van de vooruitgang op het vlak van alle doelstellingen en op het vlak van gendermainstreaming in de sectorale beleidsdialoog;

    3.

    merkt op dat het GAP II is opgesteld in de vorm van een gezamenlijk werkdocument; verzoekt de Commissie echter om haar vastberadenheid te tonen door in de toekomst een mededeling over gendergelijkheid op te stellen;

    4.

    is van oordeel dat door middel van geavanceerd beleidsonderzoek en het verzamelen van deugdelijk bewijs kennis vergaard moet worden over gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen om zo beleid en strategieën te ontwikkelen die de Unie kan inzetten om gendergelijkheid te verwezenlijken; verzoekt de EDEO en de Commissie derhalve om er nauwlettend op toe te zien dat er een onafhankelijke evaluatie wordt uitgevoerd van de tenuitvoerlegging van de in bijlage 1 bij het GAP II vastgelegde maatregelen;

    5.

    merkt op dat in het GAP II een uitgebreide agenda is opgenomen die de gehele EU-agenda voor buitenlands beleid omvat en is in dit verband ingenomen met de keuze voor drie thematische pijlers, namelijk de fysieke en psychologische integriteit van meisjes en vrouwen waarborgen, de economische en sociale rechten en de empowerment van meisjes en vrouwen bevorderen en de politieke stem en participatie van meisjes en vrouwen versterken; benadrukt dat deze pijlers bedoeld zijn om de belangrijkste factoren en oorzaken van discriminatie en marginalisering aan te pakken; neemt ook kennis van de horizontale pijler voor het teweegbrengen van verschuivingen binnen de institutionele cultuur van de diensten van de Commissie en de EDEO om de verbintenissen van de EU inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen doeltreffender na te komen via de externe betrekkingen van de EU;

    6.

    wijst erop dat onder meer de volgende factoren en oorzaken in de grootste mate bijdragen tot discriminatie en marginalisering: seksueel en gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes – onder meer schadelijke tradities zoals kindhuwelijken en vrouwelijke genitale verminking (VGV) –, een ontoereikende toegang tot basissectoren en sociale diensten, zoals gezondheid, onderwijs, water, sanitaire voorzieningen en voedsel, een moeilijke toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, en een ongelijke participatie aan openbare en particuliere instellingen, aan de politieke besluitvorming en aan vredesprocessen;

    7.

    merkt op dat de genderkloof andere vormen van ongelijkheid doorkruist en verergert en dat een goed begrip van dat gegeven de leidraad moet vormen bij de selectie van prioriteiten en toezeggingen voor actie;

    8.

    vraagt om bij de tenuitvoerlegging van het GAP II meer aandacht te besteden aan meisjes en vrouwen die nog eens extra worden gediscrimineerd op grond van hun etniciteit, seksuele geaardheid, handicap, kaste of leeftijd en verzoekt de gegevens volgens die categorieën op te splitsen;

    9.

    is ervan overtuigd dat een grotere inclusie van vrouwen in de arbeidsmarkt, betere ondersteuning voor vrouwelijke ondernemers, het waarborgen van gelijke kansen en gelijke betaling voor mannen en vrouwen, en de bevordering van de balans tussen werk en privéleven belangrijke factoren zijn om langdurige inclusieve economische groei te verwezenlijken, ongelijkheid te bestrijden en de financiële onafhankelijkheid van vrouwen aan te moedigen;

    10.

    is ingenomen met het sterke kader voor monitoring en verantwoordingsplicht, dat is opgesteld om de vooruitgang van het GAP II te meten en te volgen, en erkent dat het plan ambitieuzer is, wat de EU een reële kans geeft om gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen, alsmede de positie van meisjes en vrouwen op het gebied van externe betrekkingen te versterken; erkent echter dat een dieper inzicht in dit kader en een sterkere harmonisatie ervan nodig zijn om de effecten van de EU-maatregelen correct te kunnen beoordelen;

    11.

    erkent dat het belangrijk is het beleid en de maatregelen ter bevordering van onderwijs voor meisjes te versterken en erkent het belang van de implicaties daarvan voor de gezondheid en economische empowerment van meisjes; wijst erop dat meisjes en jonge vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn en dat er specifiek op moet worden gelet dat zij toegang hebben tot alle onderwijsniveaus; verzoekt in dit verband een reeks mogelijkheden op het vlak van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM-onderwerpen) in overweging te nemen;

    12.

    wijst erop dat een sterkere betrokkenheid van zowel de openbare als de particuliere sector cruciaal is voor de bevordering van vrouwenrechten en de economische empowerment van vrouwen in uiteenlopende economische sectoren; beklemtoont dat vrouwen moeten worden opgenomen en vertegenwoordigd in opkomende economische domeinen die belangrijk zijn voor duurzame ontwikkeling, waaronder ICT; benadrukt dat het bedrijfsleven een belangrijke rol te vervullen heeft bij de verbetering van de vrouwenrechten; vraagt in dit verband dat meer steun wordt verleend aan plaatselijke kmo's, en vooral aan vrouwelijke ondernemers, zodat zij kunnen profiteren van door de particuliere sector gestuurde groei;

    13.

    beklemtoont dat de empowerment van vrouwen op het platteland moet worden gerealiseerd door hun toegang tot land, water, onderwijs en opleiding, markten en financiële diensten te verbeteren;

    14.

    verzoekt de EU te ijveren voor een grotere participatie van vrouwen in vredeshandhavings- en vredesopbouwprocessen en EU-missies op het gebied van het beheer van militaire en civiele crises;

    Resultaten van GAP II

    15.

    is ingenomen met de opname van alle externe diensten van de EU en alle lidstaten in het genderactieplan en merkt op dat er vooruitgang wordt geboekt in de vorm van verschuivingen binnen de institutionele cultuur van de EU op het niveau van de hoofdvestigingen en delegaties, hetgeen essentieel is voor het versterken van de effectiviteit van EU-initiatieven en hun impact op gendergelijkheid; is ingenomen met de door het GAP II voor alle EU-actoren vastgestelde verplichting om een jaarverslag uit te brengen over de vooruitgang die op ten minste één thematisch gebied is geboekt; herhaalt desalniettemin dat een sterker leiderschap noodzakelijk is en dat het noodzakelijk is om coherentie en coördinatie tussen EU-instellingen en -lidstaten te blijven bevorderen met behulp van reeds bestaande structuren en begrotingen;

    16.

    is ingenomen met het feit dat de diensten van de Commissie en de EDEO, alsmede 81 % van de delegaties van de EU en 22 lidstaten, genderverslagen hebben ingediend voor 2016; hoewel het de delegaties onder buitengewone omstandigheden is toegestaan geen verslag in te dienen, verwacht het Europees Parlement dat delegaties en lidstaten hun inspanningen opvoeren en wenst de komende jaren een stijgende lijn te zien in het aantal verslagen totdat alle verslagen worden ingediend; stelt vast dat er tussen de lidstaten aanmerkelijke verschillen blijven bestaan; herinnert eraan dat volledige naleving van de GAP-verslaglegging en -uitvoering van belang is om het GAP II-streefcijfer te behalen en tegen 2020 in 85 % van alle nieuwe initiatieven genderacties te mainstreamen;

    17.

    is ingenomen met de praktische stappen die worden gezet naar een cultuuromslag en de invoering van een verplichte genderanalyse voor alle toekomstige externe maatregelen, zodat de verantwoordelijkheid voor verslaglegging met betrekking tot het genderactieplan bij het hoofden van de delegaties wordt gelegd, alsook dat hooggeplaatst personeel in toenemende mate wordt betrokken bij de tenuitvoerlegging van het GAP II en er in EU-delegaties steeds meer voorvechters op gendergebied worden benoemd en gendersteunpunten opgezet worden, hoewel tot dusver slechts de helft van de delegaties over een dergelijk steunpunt beschikt; verzoekt om meer aandacht voor genderproblematiek op managementniveau en om instelling van gendersteunpunten door de delegaties die dat tot dusver nog niet hebben gedaan; beklemtoont dat alle gendersteunpunten voldoende tijd en capaciteit tot hun beschikking moeten hebben om hun taken uit te voeren;

    18.

    betreurt dat volgens een EDEO-verslag van november 2016 slechts een paar GVDB-missies opleidingen aanbieden over seksueel of gendergerelateerd geweld en merkt op dat er in 2015 geen melding werd gemaakt van gevallen van seksue(e)l(e) of gendergerelateerd(e) intimidatie, misbruik of geweld tijdens GVDB-missies; benadrukt dat een nultolerantiebeleid moet worden toegepast ten aanzien van gevallen van seksuele of gendergerelateerde intimidatie en van het ondersteunen van institutionele structuren die gericht zijn op het voorkomen van seksueel of gendergerelateerd geweld; verzoekt de EDEO en de lidstaten van de Unie alle inspanningen ter bestrijding van seksueel of gendergerelateerd geweld tijdens internationale vredesoperaties te ondersteunen en een doeltreffende bescherming voor klokkenluiders en slachtoffers te waarborgen;

    19.

    is ingenomen met het toegenomen aantal initiatieven die gericht zijn op gendergelijkheid (G1- en G2-indicatoren) en de verplichting voor delegaties om projecten die daar niet op gericht zijn te verantwoorden; onderstreept dat de toename van dergelijke initiatieven niet ten koste mag gaan van gerichte projecten op het gebied van gender (G2-indicator) en stelt daarom een afzonderlijke doelstelling voor G2-projecten voor; merkt op dat het onduidelijk is hoe gerichte (G2) en gemainstreamde maatregelen (G1) elkaar aanvullen; verlangt meer inspanningen om gendermainstreaming te verduidelijken en het aantal gerichte maatregelen te verhogen;

    20.

    merkt op dat slechts enkele terugkerende aspecten van gendergelijkheid worden toegepast in de programmering en de selectie van projecten; vraagt de uitvoerende actoren om het gehele bereik van gendergelijkheid toe te passen;

    21.

    veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, en alle vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder mensenhandel, seksuele uitbuiting, gedwongen huwelijken, eergerelateerde misdrijven, vrouwelijke genitale verminking en het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen; verzoekt de EU en alle lidstaten het Verdrag van Istanbul, het eerste wettelijk bindende internationale instrument om geweld tegen vrouwen te voorkomen en bestrijden, in al zijn onderdelen te ratificeren;

    22.

    betreurt dat vrouwen die met geweld werden of worden geconfronteerd niet op dezelfde manier worden bijgestaan tegen het geweld van mannen op het vlak van informatie over, toegang tot en de voorziening van vluchthuizen, ondersteuning en rechten, hulplijnen, opvangcentra voor verkrachte vrouwen, enz.; beklemtoont dat het Verdrag van Istanbul het geweld van mannen tegen vrouwen centraal moet stellen, en dat het daarnaast al het gendergerelateerd geweld moet behandelen door geweld dat zijn oorsprong vindt in een combinatie van diverse motieven, waaronder seksuele geaardheid, genderidentiteit en genderexpressie, aan te pakken; onderstreept het belang van strategische maatregelen om genderstereotypen proactief te bestrijden en patronen van patriarchaal denken, racisme, seksisme, homofobie en transfobie alsook gendernormativiteit en heteronormativiteit tegen te gaan;

    23.

    betreurt ten zeerste dat de huidige programmering geen rekening lijkt te houden met de genderdimensie in crisis- of moeilijke conflictsituaties en onder meer ertoe heeft geleid dat veel meisjes en vrouwen die het slachtoffer zijn van verkrachting in oorlogsverband geen toegang hebben tot niet-discriminatoire zorg, met name alomvattende medische zorg; verzoekt de Commissie het GAP II stelselmatig ten uitvoer moet te leggen in humanitaire contexten en te voorzien in niet-discriminatoire toegang tot medische diensten, en haar humanitaire partners er actief van op de hoogte te stellen dat haar beleid erin voorziet dat het aanbieden van een veilige abortus overeenkomstig het internationaal humanitair recht kan worden gerechtvaardigd wanneer de zwangerschap voor de vrouw of het meisje in kwestie levensbedreigend is of lijden veroorzaakt; hamert erop dat het verlenen van humanitaire hulp door de EU en haar lidstaten niet mag worden onderworpen aan door andere partnerdonoren opgelegde beperkingen met betrekking tot noodzakelijke medische behandelingen, waaronder de mogelijkheid van een veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting in gewapende conflicten; is verheugd dat veel EU-delegaties zich hebben gericht op de bestrijding van geweld tegen vrouwen; onderstreept in dit verband dat de bescherming van het recht van vrouwen en meisjes op leven en waardigheid moet worden gewaarborgd door schadelijke praktijken als gendercide actief te bestrijden; onderstreept dat het gebruik van verkrachting als oorlogswapen en middel ter onderdrukking uitgebannen moet worden, en dat de EU druk moet uitoefenen op regeringen van derde landen en op alle betrokken partijen in regio's waar dergelijk gendergerelateerd geweld voorkomt, teneinde deze praktijk een halt toe te roepen, de daders voor het gerecht te brengen en nabestaanden, getroffen vrouwen en gemeenschappen te helpen bij hun genezing en herstel;

    24.

    onderstreept dat de universele eerbiediging van en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten bijdragen tot de verwezenlijking van alle gezondheidgerelateerde duurzameontwikkelingsdoelstellingen, zoals prenatale zorg en maatregelen ter voorkoming van risicovolle geboortes en ter terugdringing van zuigelingen- en kindersterfte; wijst erop dat toegang tot gezinsplanning, gezondheidszorg voor moeders en veilige en legale hulpverlening bij abortus belangrijk zijn om het leven van vrouwen te redden; merkt op dat prioriteiten met betrekking tot gezinsplanning of reproductieve gezondheid zowel in de financiering als in de programma's worden verwaarloosd; is verontrust dat geen enkele EU-delegatie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en de regio's Europa en Centraal-Azië een indicator in verband met seksuele en reproductieve gezondheid en rechten heeft gekozen, ondanks het feit dat er in die regio's grote behoeften bestaan op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; verzoekt de EU-delegaties in die regio's gebruik te maken van de tussentijdse evaluatie van de programmering om deze verontrustende cijfers opnieuw te bekijken en na te gaan of ze wellicht samenhangen met een fout in de verslaglegging dan wel of de huidige programma's moeten worden aangevuld met gerichte acties op het gebied van SRGR; onderstreept dat het speciale hoofdstuk over SRGR in het jaarverslag behouden moet blijven om de hervormende effecten van het GAP II degelijk te beoordelen en ervoor te zorgen dat vooruitgang op SRGR-gebied op passende wijze wordt geregistreerd door de methodologische aanpak van het verslag;

    25.

    merkt op dat uit het verslag blijkt dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) sterker moeten worden gesteund als voorwaarde om te kunnen komen tot gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, en dat er passende instrumenten nodig zijn om de vooruitgang met betrekking tot het waarborgen van universele toegang tot SRGR te meten, zoals overeengekomen in overeenstemming met de verbintenis van de EU tot uitvoering van het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD), het actieprogramma van Peking en de resultaten van de toetsingsconferenties ervan volgens duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 5.6; wijst in dit verband ook op de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen 3.7 en 5.3;

    26.

    betreurt het dat in een context waarin de ruimte voor maatschappelijke organisaties krimpt, weinig aandacht gaat naar doelstelling 18 betreffende vrouwenrechtenorganisaties en voorvechters van de mensenrechten voor vrouwen; is bezorgd dat bij de tenuitvoerlegging van het GAP II weinig nadruk is gelegd op de thematische prioriteit inzake politieke en burgerrechten, en met name de participatie van vrouwen en meisjes aan politieke en burgerrechten;

    Belangrijke aanbevelingen voor de Commissie/de EDEO

    27.

    verzoekt de Commissie en de EDEO verdere stappen te ondernemen om de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van verbetering van gendergelijkheid en gendermainstreaming tussen delegaties en afdelingen te bevorderen, zoals het opzetten en promoten van een netwerk van gendersteunpunten en het delen van meer succesvoorbeelden uit de praktijk, waaronder, maar niet uitsluitend, de opstelling, de uitvoering van programma's en systemische genderanalyse, en ervoor te zorgen dat de genderanalyses daadwerkelijk gevolgen hebben voor de programma's die door de EU-delegaties worden uitgevoerd;

    28.

    wijst erop dat er reeds aanmerkelijke vooruitgang is geboekt op verschillende prioriteitsgebieden, maar dat sommige daarvan trager vorderen dan verwacht; verzoekt de Commissie om aan de hand van een onderzoek na te gaan waarom bepaalde thematische doelstellingen en prioriteitsgebieden door de EU-delegaties vaker in aanmerking worden genomen dan andere zodat daar meer vooruitgang is geboekt;

    29.

    dringt erop aan meer personeel te betrekken bij taken op het gebied van gendermainstreaming binnen de diensten van de Commissie aan de hand van scholing op maat, reorganisatie van de huidige structuren en extra personeel; is van mening dat gendermainstreaming op de afdelingen voor extern beleid kan worden bevorderd door meer personeelsscholing aan te bieden, voornamelijk voor hogere ambtenaren in leidinggevende functies en met specifieke opleiding over de genderproblematiek bij kwetsbaarder groepen, alsook op elke afdeling een gendersteunpunt in het leven te roepen en een gedeelde gendercoördinatiegroep in te stellen voor alle afdelingen in DG DEVCO, DG NEAR, DG ECHO en de EDEO; is van mening dat verbeteringen en verdere specialisatie in de opleiding over de gendergelijkheidsproblematiek ook beschikbaar moeten worden gesteld voor lokale partners op regeringsniveau en bij niet-overheidsactoren, met inbegrip van ngo's;

    30.

    beklemtoont dat er moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit tussen alle bestaande externe instrumenten en beleidsmaatregelen van de EU op het vlak van gendermainstreaming, waaronder de nieuwe consensus inzake ontwikkeling, het "Resource package on gender mainstreaming in development cooperation" van de EU en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie;

    31.

    is ingenomen met de leidraad van 8 maart 2016 voor DG DEVCO en de EDEO waarin de hulpmiddelen en instrumenten voor de tenuitvoerlegging van het GAP II worden geschetst en roept op tot de verstrekking van richtsnoeren voor alle Europese diensten die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van het GAP II;

    32.

    verwelkomt de lancering van het zogenaamde Spotlight-initiatief, een gezamenlijk wereldwijd genderinitiatief van de EU en de VN, dat, in overeenstemming met de doelstelling van het GAP II, seksueel en gendergerelateerd geweld aanpakt en schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking (VGV), gedwongen huwelijken op jonge leeftijd en mensenhandel bestrijdt; merkt echter op dat het Spotlight-initiatief voornamelijk elementen van de agenda behandelt die reeds wereldwijd als zorg worden gedeeld, zoals blijkt uit het uitvoeringsverslag, en onderstreept daarom dat het nodig is gendergelijkheid te bevorderen op een omvattender manier, aan de hand van een passende mix van programma's en modaliteiten; verzoekt om de toekenning van extra middelen aan het Spotlight-initiatief die nog niet voor gendergelijkheid zijn gereserveerd; verzoekt de Commissie de tussentijdse herziening van haar internationale samenwerkingsprogramma's aan te wenden voor het verhogen van de middelen van het pakket middelen voor genderbeleid teneinde de ambitieuze doelstellingen van het GAP II te verwezenlijken, waaronder gendermainstreaming in bilaterale samenwerking en via thematische programma's;

    33.

    beklemtoont dat de EU het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen in haar externe betrekkingen moet bevorderen en mainstreamen; merkt echter op dat er in GAP II niet voldoende aandacht wordt geschonken aan het verband tussen handel en gender en dat, meer in het algemeen, gendermainstreaming een multidimensionale uitdaging blijft; herinnert er in dit verband aan dat onderhandelingen over handelsovereenkomsten, en met name de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling die gaan over arbeidsrechten, een belangrijk instrument zijn om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de empowerment van vrouwen in derde landen, te bevorderen; verzoekt DG Handel derhalve om stappen te ondernemen voor de toepassing van het GAP II in zijn werkzaamheden en vraagt de rechten van meisjes en vrouwen en gendergelijkheid in alle handelsovereenkomsten van de EU op te nemen, als aanjagers van economische groei, de kernverdragen van de IAO inzake gender en arbeidsrechten te eerbiedigen, waaronder die inzake dwangarbeid en kinderarbeid; herinnert eraan dat de gevolgen van het EU-handelsbeleid voor de empowerment van vrouwen en de gendergelijkheid tijdens de uitvoering ervan moeten worden gemonitord;

    34.

    merkt op dat de versterking van de positie van meisjes en vrouwen centraal staat in het externe optreden van de EU en deel uitmaakt van de integrale strategie van de EU voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; merkt op dat de in het GAP II vastgelegde rol van vrouwen in vredesonderhandelingen en -bemiddeling ontoereikend is; onderstreept de belangrijke rol die vrouwen spelen bij het bevorderen van de dialoog, het winnen van vertrouwen, het vormen van vredescoalities en het bieden van verschillende perspectieven op de betekenis van vrede en veiligheid, met name op het gebied van conflictpreventie en -oplossing en heropbouw na conflicten; merkt op dat de bevordering van de rechten van de vrouw in door crisis of conflicten geteisterde landen tot sterkere en veerkrachtigere gemeenschappen leidt; is verheugd dat er binnen de EDEO een hoofdadviseur voor gendervraagstukken en voor de tenuitvoerlegging van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid is benoemd; pleit voor de intensivering van maatregelen van EU-lidstaten en internationale VN-maatregelen om de gevolgen van (post)conflictsituaties voor vrouwen en meisjes op doeltreffendere wijze aan te pakken; verzoekt de Commissie het nieuwe, mondiale netwerk van contactpersonen voor vrouwen, vrede en veiligheid te ondersteunen; wijst op het belang van Resolutie 2250 van de VN-Veiligheidsraad over jeugd, vrede en veiligheid, en vindt het belangrijk dat gezocht wordt naar de beste manier waarop deze resolutie door de EU ten uitvoer kan worden gelegd;

    35.

    herhaalt zijn vraag om, in verband met het handelsoverleg met Chili, een speciaal hoofdstuk over handel, gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen op te nemen; beklemtoont dat het voorstel om een dergelijk speciaal hoofdstuk in een handelsovereenkomst op te nemen nu voor het eerst realiteit wordt; benadrukt de noodzaak om over de inhoud van dit hoofdstuk te worden geïnformeerd en het te beoordelen teneinde daarna algemenere besluiten te kunnen nemen; dringt er bij de EU op aan om horizontale maatregelen in te voeren in handelsovereenkomsten teneinde de gendergelijkheid te bevorderen, beste praktijken uit te wisselen en vrouwen in staat te stellen meer voordeel te halen uit handelsovereenkomsten;

    36.

    verzoekt naar sekse uitgesplitste gegevens te verzamelen in belangrijke sectoren die de meeste gevolgen ondervinden van een handelsovereenkomst teneinde een nuttig instrument te verschaffen om zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen welke gevolgen de handelsovereenkomst in kwestie met zich kan meebrengen voor het leven van vrouwen en op die manier eventuele negatieve gevolgen tegen te gaan; pleit ook voor een mechanisme dat uitdrukkelijk wordt opgezet voor de monitoring en versterking van het genderbeleid uit hoofde van handelsovereenkomsten;

    37.

    verwelkomt de thematische prioriteit inzake economische en sociale empowerment en de analyse van belemmeringen voor de toegang tot productiemiddelen, onder meer land, en de bijbehorende activiteiten; herhaalt dat de EU weliswaar heeft toegezegd om te investeren in gendergelijkheid in de landbouw, maar dat vrouwelijke landbouwers niet de voornaamste doelgroep zijn van agrarische officiële ontwikkelingshulp (ODA) en verzoekt de EU en de lidstaten om meer middelen toe te wijzen aan vrouwelijke landbouwers, in overeenstemming met doelstelling 5 van het GAP II;

    38.

    spoort de instellingen met klem aan om het percentage vrouwen in EU-delegaties, met name als hoofd van die delegaties – momenteel 28 vrouwen voor een totaal van 138 delegaties – substantieel te verhogen, alsook het aantal vrouwen als hoofd van missies (momenteel 5 van in totaal 17); verzoekt daarom de Commissie en de EDEO de doelgerichte beleidsmaatregelen efficiënt ten uitvoer te leggen zodat vrouwen gemakkelijker toegang krijgen tot leiderschap en leidinggevende functies; wijst op de opvallend lage aanwezigheid van vrouwen in de besluitvorming, hetgeen aangeeft dat onzichtbare belemmeringen vrouwen de toegang tot verantwoordelijke functies belemmeren;

    39.

    benadrukt dat het succes van het GAP II uiteindelijk zal afhangen van het langetermijnengagement van hooggeplaatste (politieke) leidinggevenden bij alle EU-actoren, van de beschikbaarheid van voldoende personele en financiële middelen voor de uitvoering ervan en van de aanpassing van de EU-inspanningen aan de lokale realiteit in de ontvangende landen; is in dit verband ingenomen met het positieve engagement van de commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling en spoort andere commissarissen aan zijn voorbeeld te volgen; merkt op dat de hoge vertegenwoordiger en de leidinggevenden meer politiek leiderschap aan de dag moeten leggen om de middelen te verhogen, de verantwoordingsplicht te versterken en om dit engagement in de komende jaren te coördineren en te versterken; vraagt alle EU-actoren gebruik te maken van het "Gender Resource Package" teneinde te garanderen dat gendermainstreaming consistent wordt toegepast om de ambitieuze doelstellingen van het GAP II te verwezenlijken;

    40.

    veroordeelt krachtig de herinvoering en uitbreiding van de werkingssfeer van het Mexico City-beleid (de zogenaamde "global gag rule") door de Verenigde Staten in januari 2017 en de gevolgen daarvan voor de algehele gezondheidszorg voor en de rechten van vrouwen en meisjes; doet andermaal een beroep op de EU en haar lidstaten om de rechten van vrouwen in de gehele wereld proactief te steunen en zowel de nationale als EU-ontwikkelingsfinanciering voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten aanzienlijk te verhogen, met name ten behoeve van de toegang tot gezinsplanning en veilige en legale abortus, teneinde de financieringskloof te dichten die de Verenigde Naties op dit gebied hebben achtergelaten;

    41.

    verzoekt de EDEO de uitvoering van de LGBTI-richtsnoeren van de EU te verbeteren en er zorg voor te dragen dat de EU-delegaties regelmatig overleg plegen met LGBTI-organisaties en hen op de hoogte brengen over wat er inzake LGBTI-rechten wordt gedaan, om te garanderen dat het niveau van inzet en de genomen maatregelen afhangen van de behoeften van de LGBTI-gemeenschap in een land en niet van de persoonlijke inzet van het delegatiepersoneel; verzoekt de EDEO voorts om de strategie en maatregelen niet alleen te coördineren met de nationale ambassades van de lidstaten, maar ook met ambassades van derde landen en met internationale organisaties zoals de VN;

    42.

    merkt op dat passende financiering voor gendergelijkheid in externe betrekkingen noodzakelijk zal zijn om het politieke engagement voor dit doel in stand te houden; beklemtoont dat de huidige financiering voor maatregelen inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen ontoereikend blijft en dringt erop aan om deze situatie in het volgende MFK te verhelpen;

    Belangrijke aanbevelingen voor EU-delegaties

    43.

    is ingenomen met de vrijheid die de delegaties krachtens het GAP II hebben om hun prioriteiten af te stemmen op een voor hen relevante nationale context, aangezien dit analyses per geval en de beoordeling van de specifieke behoeften van elk land of elke regio mogelijk maakt en de bijzondere uitdaging wordt aangegaan om de rechten en economische empowerment van vrouwen te versterken; beveelt desalniettemin aan dat delegaties gestimuleerd moeten worden om tegen het eind van het GAP II ten minste vooruitgang te hebben geboekt met betrekking tot één prioriteit per thematische pijler om een gelijkere bestrijking van de verschillende thema's, zoals de versterking van het beleid en van maatregelen ter bevordering van onderwijs voor meisjes en de gevolgen daarvan voor hun gezondheid en economische empowerment, te waarborgen; dringt erop aan de aandacht te richten op de situatie van vrouwen en meisjes in gebieden waar conflicten heersen, alsook op gendergeweld, en met name het gebruik van verkrachting als oorlogswapen; herinnert er voorts aan dat de door de EU gefinancierde maatregelen en projecten systematisch moeten streven naar het wegwerken van de genderkloof en discriminatie;

    44.

    herinnert eraan dat het noodzakelijk is om gendermainstreaming in te zetten in politieke dialogen en in alle sectorale beleidsdialogen, en op gebieden zoals energie, landbouw, vervoer, onderwijs en openbaar bestuur die tot dusver minder aandacht hebben gekregen; dringt erop aan gendermainstreaming te integreren in nationale plannen en beleidskaders zodat de eigen inbreng en verantwoordelijkheid van de partnerlanden gegarandeerd wordt en herinnert daarmee aan het belang om ontwikkelingsprojecten te steunen die van vrouwen uit de betreffende landen uitgaan; wijst erop dat het belangrijk is met partnerlanden samen te werken aan genderbewuste nationale begrotingen;

    45.

    pleit voor een speciale begrotingslijn voor gendergelijkheid om de politieke participatie en vertegenwoordiging van vrouwen in de buurlanden van de EU en binnen de EU beter te kunnen stimuleren; benadrukt dat de programma's in dit kader volledig geharmoniseerd moeten worden met de doelstellingen en programma's van UN Women en dat hierin tevens meetbare doelstellingen moeten worden opgenomen, zodat de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid in de landen van het Oostelijk en het Zuidelijk Nabuurschap in de gaten kan worden gehouden en de samenwerking en de banden met de overheden van partnerstaten kunnen worden versterkt om zo in het kader van bilaterale partnerschaps- en associatieovereenkomsten sneller tot betere resultaten te komen;

    46.

    merkt op dat opleiding inzake gendermainstreaming slechts in sommige delegaties plaatsvindt en dat een groot deel van de opgeleide personeelsleden een tijdelijk contract had; verzoekt de EU-delegaties om deze toestand te verhelpen;

    47.

    beklemtoont dat het belangrijk is tijdens de politieke dialoog de participatie van vrouwen aan onderwijs, economische activiteiten, werkgelegenheid en het bedrijfsleven te verbeteren als een middel dat bij voorrang wordt ingezet om de positie van vrouwen in de samenleving te verbeteren;

    48.

    onderstreept het belang van het systematisch en op feiten gebaseerd uitvoeren van genderanalyse op basis van, waar mogelijk, naar sekse en leeftijd uitgesplitste gegevens, in overleg en met medewerking van plaatselijke maatschappelijke organisaties, vrouwenorganisaties, mensenrechtenorganisaties en plaatselijke en regionale overheden voor de selectie en beoordeling van de keuze van de doelstellingen, de middelen voor uitvoering en monitoring, en de doeltreffendheid en duurzaamheid van de resultaten; is ingenomen met de 42 landelijke genderanalyses die zijn afgerond, spoort de overige landen aan hun analyses zo spoedig mogelijk af te ronden en tot een veel groter gebruik van gendergelijkheidscriteria in monitoringsystemen en evaluatieprocessen van programma's en projecten en verzoekt aan genderanalyses een rol toe te kennen bij de vaststelling van de landelijke strategische doelstellingen, programma's, projecten en dialoog; spoort de EU aan op zoek te gaan naar systematischere manieren voor het delen en beheren en updaten van genderanalyses ter bevordering van de coördinatie, en genderanalyse niet te beperken tot voor de hand liggende beleidsdomeinen zoals onderwijs en de gezondheid van moeders, maar ook beleidsdomeinen in aanmerking te nemen die momenteel ten onrechte genderneutraal worden geacht, met name landbouw, klimaat of energie;

    49.

    merkt op dat de Commissie in het gezamenlijk werkdocument van de diensten over het kader voor 2016-2020 bevestigt dat de financiële investeringen van de EU in gendergelijkheid niet stelselmatig zijn gemeten; verzoekt de Commissie om te kiezen voor een duidelijke, resultaatgerichte benadering met hoge normen voor rapporterings-, beoordelings- en aansprakelijkheidsmechanismen, evenals empirisch onderbouwde besluitvorming te bevorderen om de beschikbare financiële hulpmiddelen op efficiëntere en doeltreffendere wijze te kunnen inzetten; verzoekt om een verslag waarin het exacte bedrag wordt vermeld dat voor gendermainstreaming is uitgetrokken en waarin de meest noemenswaardige prestaties in kaart worden gebracht;

    50.

    benadrukt dat de gegevensverzameling op nationaal niveau verder moet worden verbeterd, dat er specifieke indicatoren moeten worden ontwikkeld op basis waarvan er streefcijfers kunnen worden bepaald, en dat het belangrijk is dat de monitoring daarvan wordt afgestemd op het SDG-kader;

    51.

    herinnert eraan dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en moedigt aan verder te werken aan de verandering van sociale normen en genderstereotypen in de maatschappij door nauwer samen te werken met het maatschappelijk middenveld en basisorganisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en empowerment, met name in de context van fragiele staten, en conflict- en noodsituaties; meent dat het van essentieel belang is nieuwe netwerken op te zetten of bestaande netwerken te ontwikkelen en alle belangrijke actoren, met inbegrip van de particuliere sector, daarbij te betrekken, alsook publiek-private partnerschappen te ontwikkelen; beklemtoont dat vrouwen in plaatselijke gemeenschappen en ngo's een grotere rol moeten spelen op het vlak van monitoring en het ter verantwoording roepen van plaatselijke autoriteiten; is van mening dat meisjes en vrouwen niet zozeer mogen worden bekeken als "kwetsbaar", maar dat de klemtoon veeleer moet liggen op het feit dat zij verandering en ontwikkeling teweegbrengen en dat zij bij het oplossen van conflicten de rol van vredestichter vervullen; beklemtoont dat, om daadwerkelijk gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bewerkstelligen, jongens en mannen actief bij het proces moeten worden betrokken; spoort daarom aan tot een brede educatie voor gedragsverandering inzake gendergerelateerd geweld, gericht op alle mannen en jongens en gemeenschappen; benadrukt dat vrouwen ten gevolge van de sociale normen met betrekking tot de rol van vrouwen en mannen zich in een veel kwetsbaarder situatie bevinden, voornamelijk met betrekking tot hun seksuele en reproductieve gezondheid, hetgeen aanleiding geeft tot schadelijke praktijken zoals VGV of kinder- en tienerhuwelijken en gedwongen huwelijken;

    52.

    verzoekt de EU wettelijke kaders en strategieën te bevorderen die een grotere en doeltreffender participatie van vrouwen aan de vredeshandhaving, vredesopbouw en bemiddeling en aan EU-missies voor militaire en civiele crisisbeheersing aanmoedigen, in overeenstemming met Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid, met bijzondere aandacht voor conflictgerelateerd seksueel geweld; is van mening dat, met het oog daarop, een genderbewuste conflictanalyse, in overleg met actoren en vrouwenorganisaties in de gemeenschap, een beter inzicht in de rol van vrouwen bij conflicten mogelijk maakt;

    53.

    benadrukt dat er financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor programma's ter preventie van kindhuwelijken, die erop gericht zijn een omgeving te creëren waarin meisjes zich volledig kunnen ontplooien, onder meer door middel van scholing, maatschappelijke en economische programma's voor niet-schoolgaande meisjes, kinderbeschermingsregelingen, opvanghuizen voor meisjes en vrouwen, juridisch advies en psychologische ondersteuning;

    54.

    wijst uitdrukkelijk op het belang van de toegenomen betrokkenheid, via regelmatige dialoog en coördinatie, van maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden zoals mensenrechten-, gezondheids- of milieu-actoren bij EU-delegaties, aangezien een dergelijke samenwerking zal bijdragen tot een grotere zichtbaarheid en een betere uitvoering van het GAP II, met als gevolg dat de publieke verantwoording inzake vooruitgang op het vlak van gendergelijkheid toeneemt;

    55.

    vreest dat er onvoldoende aandacht wordt gegeven aan de bescherming van voorvechters van vrouwenrechten en vrouwenrechtenorganisaties, nu zij onder enorme druk staan door de krimpende ruimte voor maatschappelijke organisaties in tal van regio's; is eveneens bezorgd dat de thematische prioriteit inzake politieke en burgerrechten, met name de participatie van vrouwen en meisjes aan politieke en burgerrechten, weinig voorrang krijgt bij de tenuitvoerlegging van het GAP II;

    56.

    verzoekt de EU-delegaties te zorgen voor doeltreffende en regelmatige gegevensverzameling over geweld tegen vrouwen en meisjes, landenspecifieke aanbevelingen op te stellen en de vaststelling van beschermingsmechanismen en passende ondersteuningsstructuren voor slachtoffers te bevorderen;

    Belangrijke aanbevelingen voor het Europees Parlement

    57.

    spoort de delegaties van het Europees Parlement aan bij hun werk met partnerlanden systematisch navraag te doen naar genderprogrammering en de resultaten van genderanalyses, en te werken aan het bevorderen van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen, en bijeenkomsten met vrouwenorganisaties op te nemen in hun missieprogramma's; verzoekt het Parlement te zorgen voor een beter genderevenwicht bij de samenstelling van zijn delegaties;

    58.

    vraagt dat landelijke genderanalyseverslagen door de Commissie beschikbaar worden gesteld en worden opgenomen in de achtergrondbriefings voor alle delegaties van het Europees Parlement naar derde landen;

    59.

    raadt het Parlement aan toekomstige verslagen over de tenuitvoerlegging van het GAP II periodiek te bestuderen, indien mogelijk om de twee jaar;

    Belangrijke aanbevelingen voor toekomstige verslaglegging

    60.

    onderstreept het belang van een vereenvoudigde verslagleggingsmethode om de bureaucratie tot een minimum te beperken; dringt erop aan dat de toekomstige verslagen over de tenuitvoerlegging binnen een korter tijdsbestek worden afgerond en gepubliceerd; dringt aan op de ontwikkeling van online-verslaglegging, duidelijke modellen en een handboek om het werk van de delegaties te verlichten;

    61.

    benadrukt dat vrouwen moeten worden betrokken bij en vertegenwoordigd moeten zijn in economische sectoren die van belang zijn voor duurzame ontwikkeling; benadrukt dat het bedrijfsleven een belangrijke rol moet spelen in de bevordering van de rechten van de vrouw; verzoekt in dit verband om meer steun in de vorm van microkredieten aan plaatselijke kmo's, en met name aan vrouwelijke ondernemers, zodat zij kunnen profiteren van door de particuliere sector gestuurde groei;

    62.

    beklemtoont dat de versterking van de nationale statistische capaciteiten en mechanismen in partnerlanden moet worden ondersteund, dat de financiële en technische bijstand daarbij doeltreffend moet worden gecoördineerd zodat betere metingen, krachtiger monitoring en een beter beheer mogelijk worden van de resultaten die werden verkregen op het vlak van gendermainstreaming;

    63.

    verzoekt de Commissie naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen tijdens de tenuitvoerlegging van door de EU gefinancierde programma's voor de empowerment van vrouwen;

    64.

    wijst erop dat er niet alleen een robuust beleid voor gendermainstreaming nodig is, maar dat er ook behoefte is aan verslagen over specifieke praktische maatregelen – vooral op gevoelige domeinen zoals seksuele en reproductieve gezondheid – aan de hand waarvan de daadwerkelijke gevolgen voor het leven van vrouwen en meisjes, en dat van mannen en jongens, kunnen worden afgemeten;

    65.

    herinnert er echter aan dat gendergegevens meer inhoudt dan het verzamelen van naar gender uitgesplitste gegevens en pleit ervoor om de verzameling van gegevens te verbeteren zodat er een kwalitatieve analyse kan worden verricht van de situatie van vrouwen, bijvoorbeeld, op het gebied van arbeidsvoorwaarden;

    66.

    beklemtoont dat de betrouwbaarheid van genderanalyse moet worden verbeterd door de gegevens die door de EU-delegaties worden verzameld dusdanig te harmoniseren dat vergelijking mogelijk wordt;

    67.

    wijst erop dat internationale en nationale partners, de academische wereld, denktanks en vrouwenorganisaties niet alleen moeten worden geraadpleegd maar dat hun input en deskundigheid ook kunnen worden aangewend voor de monitoring van door de EU gefinancierde activiteiten en programma's inzake gendergelijkheid;

    68.

    herinnert aan de verplichting van de EU en haar lidstaten om de rechten van meisjes en vrouwen met de status van migrant, vluchteling of asielzoeker te respecteren bij de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van het migratiebeleid van de EU; pleit in dit verband voor de herbeoordeling van de verbintenis van de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED Operation SOPHIA) met de Libische kustwacht in het licht van de verslagen over systematisch seksueel geweld tegen vrouwen in de detentiecentra op Libisch grondgebied;

    69.

    merkt op dat het begrip gendermainstreaming nog vaak slecht wordt begrepen en wijst op het gebrek aan kwalitatieve verslaglegging aan de hand waarvan een beoordeling van de toepassing van het GAP in de bestaande beleidsmaatregelen en projecten mogelijk zou zijn; wijst op de behoefte aan tastbare doelstellingen en activiteiten die gekoppeld zijn aan duidelijke, specifieke referentiepunten en een strikt schema, en op de behoefte aan een kwalitatieve beoordeling van gegevens die aantoont welke reële gevolgen de uitgevoerde maatregelen voor de ontvangende landen hebben gehad, waarbij ernaar wordt gestreefd het GAP II niet enkel te hanteren als een intern verslagleggingsinstrument, maar het in te zetten als een mechanisme voor daadwerkelijke prioritering en beleidsuitvoering;

    o

    o o

    70.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  PB C 349 van 17.10.2017, blz. 50.

    (2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0026.

    (3)  https://www.ilga-europe.org/sites/default/files/Attachments/report_on_the_implementation_of_the_eu_lgbti_guidelines_2016.pdf

    (4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0365.


    Top