Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IP0225

    Resolutie van het Europees Parlement van 30 mei 2018 over de interpretatie en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven" (2016/2018(INI))

    PB C 76 van 9.3.2020, p. 86–102 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.3.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 76/86


    P8_TA(2018)0225

    Uitlegging en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven"

    Resolutie van het Europees Parlement van 30 mei 2018 over de interpretatie en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven" (2016/2018(INI))

    (2020/C 76/10)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

    gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (1) ("het nieuwe IIA"),

    gezien het Kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (2) ("het Kaderakkoord van 2010"),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2003 over beter wetgeven (3) ("het IIA van 2003"),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (4),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving (5),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (6),

    gezien de gemeenschappelijke verklaring van 13 juni 2007 over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure (7),

    gezien de gezamenlijke politieke verklaring van 27 oktober 2011 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over toelichtende stukken (8),

    gezien de gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2017 (9),

    gezien de gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2018-2019 (10),

    gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 maart 2014 ("de biocidenzaak"), van 16 juli 2015 ("de visumwederkerigheidszaak"), van 17 maart 2016 ("de zaak-gedelegeerde handelingen in het kader van de CEF"), van 14 juni 2016 ("de zaak-Tanzania") en van 24 juni 2014 ("de zaak-Mauritius") (11),

    gezien zijn besluit van 13 december 2016 over de algemene herziening van het Reglement van het Europees Parlement (12),

    gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): stand van zaken en vooruitzichten (13),

    gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over de strategische prioriteiten met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2017 (14),

    gezien zijn besluit van 9 maart 2016 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (15),

    gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test (16),

    gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over de follow-up met betrekking tot de delegatie van wetgevingsbevoegdheden en de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (17),

    gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over gezonde EU-regelgeving en subsidiariteit en evenredigheid – negentiende verslag "De wetgeving verbeteren" 2011 (18),

    gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over het achttiende verslag "De wetgeving verbeteren" – Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (2010) (19),

    gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving (20),

    gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen (21),

    gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017, getiteld "Voltooiing van de agenda voor betere regelgeving: betere oplossingen voor betere resultaten" (COM(2017)0651),

    gezien artikel 294 VWEU over de medebeslissingsprocedure,

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld "Overview of the Union's Efforts to Simplify and to Reduce Regulatory Burdens" (Overzicht van de inspanningen van de Unie om de regeldruk te vereenvoudigen en te beperken) (SWD(2017)0675),

    gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2016 getiteld "EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing" (22),

    gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 getiteld "Betere regelgeving: betere resultaten voor een sterkere Unie" (COM(2016)0615),

    gezien de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015 getiteld "Betere regelgeving voor betere resultaten – Een EU-agenda" (COM(2015)0215),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 7 juli 2017 getiteld "Better Regulation Guidelines" (Richtsnoeren voor betere regelgeving) (SWD(2017)0350),

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie juridische zaken en de Commissie constitutionele zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie verzoekschriften (A8-0170/2018),

    A.

    overwegende dat het nieuwe IIA in werking is getreden op 13 april 2016, de dag van de ondertekening van het akkoord;

    B.

    overwegende dat het Parlement en de Commissie naar aanleiding van de aanneming van het nieuwe IIA een verklaring hebben afgelegd waarin zij bevestigen dat het nieuwe akkoord "het evenwicht tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en hun respectieve bevoegdheden zoals neergelegd in de Verdragen [weerspiegelt]" en "geen afbreuk [doet] aan het Kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie" (23);

    C.

    overwegende dat het Parlement, om de bepalingen van het nieuwe IIA over interinstitutionele programmering ten uitvoer te leggen, zijn Reglement heeft herzien, onder meer om interne procedures te bepalen voor onderhandeling over en aanneming van gezamenlijke conclusies met betrekking tot meerjarige programmering en gezamenlijke verklaringen met betrekking tot jaarlijkse interinstitutionele programmering;

    D.

    overwegende dat de drie instellingen het in het kader van de jaarlijkse interinstitutionele programmering eens zijn geworden over twee gezamenlijke verklaringen over de wetgevingsprioriteiten van de EU, respectievelijk voor 2017 en 2018-2019;

    E.

    overwegende dat het nieuwe IIA, in tegenstelling tot het IIA van 2003, geen rechtskader bevat voor het gebruik van alternatieve regelgevingsmethoden, zoals coregulering en zelfregulering, met als gevolg dat verwijzingen naar dergelijke methoden volledig ontbreken;

    F.

    overwegende dat de Commissie uit hoofde van punt 13 van het nieuwe IIA op zo breed mogelijke schaal overleg moet voeren in het kader van haar eigen effectbeoordelingsprocedure; overwegende dat de Commissie op soortgelijke wijze uit hoofde van punt 19 van het nieuwe IIA op open en transparante wijze raadplegingen van het publiek moet houden, voorafgaand aan de vaststelling van een voorstel en niet erna, en daarbij moet verzekeren dat de wijze van uitvoering en de termijnen van deze raadplegingen van het publiek voor een zo breed mogelijke deelneming zorgen die niet beperkt blijft tot gevestigde belangen en de lobbyisten van deze belangen;

    G.

    overwegende dat de Commissie in juli 2017 haar richtsnoeren voor betere regelgeving heeft herzien met als doel hieraan een nieuwe leidraad over planning en raadpleging van betrokken partijen toe te voegen en de verbanden tussen de verschillende stappen van beleidsvorming binnen de Commissie te verduidelijken en beter te benutten, in plaats van de vroegere, op zichzelf staande richtsnoeren, waarin effectbeoordeling, evaluatie en tenuitvoerlegging afzonderlijk werden aangepakt;

    H.

    overwegende dat de Commissie uit hoofde van punt 16 van het nieuwe IIA op eigen initiatief of op verzoek van het Parlement of de Raad haar eigen effectbeoordeling kan aanvullen of verdere, door haar noodzakelijke geachte analyses kan verrichten;

    I.

    overwegende dat in het nieuwe IIA is besloten dat de vroegere Effectbeoordelingsraad wordt vervangen door de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie; overwegende dat de Raad voor regelgevingstoetsing onder meer als taak heeft een objectieve kwaliteitscontrole van de effectbeoordelingen van de Commissie uit te voeren; overwegende dat een positief advies van de Raad voor regelgevingstoetsing nodig is om een initiatief, vergezeld van een effectbeoordeling, door de Commissie te laten goedkeuren; overwegende dat het ontwerpverslag bij een negatief advies moet worden herzien en opnieuw bij de Raad voor regelgevingstoetsing moet worden ingediend, en dat er in het geval van een tweede negatief advies een politiek besluit nodig is om door te gaan met het initiatief; overwegende dat het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing samen met het verslag over het betreffende initiatief publiek moet worden gemaakt op de website van de Commissie, en, in het geval van effectbeoordelingen, zodra de Commissie het betreffende beleidsinitiatief heeft goedgekeurd (24);

    J.

    overwegende dat de aanwerving van personeel voor de Raad voor regelgevingstoetsing begin 2017 voltooid werd, en dat daarbij drie leden van buiten de EU-instellingen werden aangenomen; overwegende dat de Raad voor regelgevingstoetsing in 2016 60 afzonderlijke effectbeoordelingen heeft onderzocht, waarvan er 25 (42 %) initieel een negatief oordeel kregen, waarna ze werden herzien en opnieuw werden ingediend bij de raad; overwegende dat de Raad voor regelgevingstoetsing daarna alle ontvangen herziene effectbeoordelingen, op één na, een algemene positieve beoordeling heeft gegeven; overwegende dat de Raad voor regelgevingstoetsing informatie heeft uitgewisseld met de diensten van het Parlement over beste praktijken en methoden met betrekking tot effectbeoordelingen;

    K.

    overwegende dat de drie instellingen uit hoofde van punt 25 van het nieuwe IIA van gedachten moeten wisselen over een beoogde wijziging van de rechtsgrondslag, wanneer die tot gevolg heeft dat in de plaats van de gewone wetgevingsprocedure een bijzondere wetgevingsprocedure of een niet-wetgevingsprocedure wordt toegepast; overwegende dat het Parlement zijn Reglement heeft herzien om hieraan gevolg te geven; overwegende dat deze bepaling tot op heden nog niet moest worden toegepast;

    L.

    overwegende dat de drie instellingen in punt 27 van het nieuwe IIA de noodzaak erkennen om alle bestaande wetgeving aan te passen aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader, en met name de noodzaak om hoge prioriteit te verlenen aan de snelle aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing (RPT); overwegende dat de Commissie deze aanpassing in december 2016 heeft voorgesteld (25); overwegende dat het Parlement en de Raad dit voorstel momenteel zeer nauwkeurig onderzoeken;

    M.

    overwegende dat een nieuwe versie van het Gezamenlijk Akkoord over gedelegeerde handelingen en over de daarmee verband houdende standaardbepalingen is opgenomen in een bijlage bij het nieuwe IIA; overwegende dat de drie instellingen uit hoofde van punt 28 van het nieuwe IIA onverwijld onderhandelingen moeten aangaan na de inwerkingtreding van dit akkoord om het Gezamenlijk Akkoord aan te vullen met niet-bindende criteria voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU; overwegende dat deze onderhandelingen in september 2017, na een lange periode van voorbereiding, eindelijk van start zijn gegaan;

    N.

    overwegende dat de drie instellingen zich er uit hoofde van punt 29 van het nieuwe IIA toe moeten verbinden om uiterlijk eind 2017 een gemeenschappelijk functioneel register van gedelegeerde handelingen in te stellen dat op een gestructureerde en gebruiksvriendelijke manier informatie verstrekt teneinde de transparantie te bevorderen, de planning te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat alle onderscheiden stadia van de levenscyclus van een gedelegeerde handeling traceerbaar zijn; overwegende dat dit register ondertussen is opgezet en in december 2017 in gebruik is genomen;

    O.

    overwegende dat in punt 32 van het IIA is bepaald dat "de Commissie […] haar faciliterende rol uit[oefent] door de twee takken van de wetgevende autoriteit gelijk te behandelen, met volledige inachtneming van de rollen die in de Verdragen aan de drie instellingen zijn toebedeeld";

    P.

    overwegende dat het Parlement en de Raad in hun hoedanigheid van medewetgevers in punt 34 van het nieuwe IIA benadrukken dat het belangrijk is om nog voor de aanvang van de interinstitutionele onderhandelingen nauwe contacten te onderhouden zodat zij elkaars standpunten beter begrijpen, en dat zij daartoe overeen zijn gekomen om de wederzijdse uitwisseling van gedachten en informatie te faciliteren, onder meer door de vertegenwoordigers van de andere instellingen regelmatig uit te nodigen voor informele gedachtewisselingen; overwegende dat deze bepalingen niet hebben geleid tot nieuwe specifieke procedures of structuren; overwegende dat het contact tussen de instellingen in het kader van de gezamenlijke verklaring over wetgevingsprioriteiten weliswaar is geïntensiveerd, maar dat de ervaring van de commissies erop lijkt te wijzen dat er geen sprake is van een systematische aanpak om een wederzijdse gedachtewisseling te faciliteren, en dat het moeilijk blijft om informatie en feedback van de Raad te krijgen over kwesties die de lidstaten binnen de Raad hebben aangekaart; overwegende dat het Parlement van oordeel is dat deze situatie sterk te wensen overlaat;

    Q.

    overwegende dat het Parlement met het oog op een nog grotere transparantie van de wetgevingsprocedure zijn Reglement heeft herzien om de regels voor interinstitutionele onderhandelingen in de gewone wetgevingsprocedure aan te passen, voortbouwend op de in 2012 ingevoerde bepalingen; overwegende dat alle onderhandelingsmandaten van het Parlement openbaar zijn, maar dat dit niet geldt voor de mandaten van de Raad; overwegende dat het Parlement van oordeel is dat deze situatie sterk te wensen overlaat;

    R.

    overwegende dat in punt 39 van het nieuwe IIA wordt verklaard dat de drie instellingen, om de traceerbaarheid van de diverse stappen in het wetgevingsproces te bevorderen, zich ertoe verbinden om uiterlijk 31 december 2016 aan te geven hoe daartoe verder platforms en instrumenten kunnen worden ontwikkeld, zodat een specifieke gezamenlijke database over de stand van zaken van wetgevingsdossiers kan worden aangemaakt; overwegende dat deze gezamenlijke database tot op heden nog niet tot stand is gebracht;

    S.

    overwegende dat de drie instellingen zich er in punt 40 van het nieuwe IIA, met betrekking tot het onderhandelen over en het sluiten van internationale overeenkomsten, toe verbinden om binnen zes maanden na de inwerkingtreding van het nieuwe IIA bijeen te komen om te onderhandelen over verbeterde praktische regelingen voor samenwerking en informatiedeling in het kader van de Verdragen, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU); overwegende dat deze onderhandelingen in november 2016 van start zijn gegaan en nog lopende zijn;

    T.

    overwegende dat samenwerking op het gebied van regelgeving is uitgegroeid tot een zeer belangrijk instrument in internationale handelsovereenkomsten om te komen tot een regelgevingsdialoog en -coherentie tussen de handelspartners; overwegende dat de Commissie zich tijdens dit proces moet blijven inzetten voor de eerbiediging van de beginselen van een eerlijk en gelijk speelveld voor alle betrokken partijen en bovendien moet blijven zorgen voor een maximale transparantie van de besluitvorming;

    U.

    overwegende dat de drie instellingen in punt 46 van het nieuwe IIA bevestigen dat zij zich ertoe verbinden vaker gebruik te maken van de wetgevingstechniek van herschikking voor het wijzigen van bestaande wetgeving, met volledige inachtneming van het Interinstitutionele Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten;

    V.

    overwegende dat de Commissie zich er uit hoofde van punt 48 van het nieuwe IIA, als bijdrage aan haar programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT), toe verbindt jaarlijks een overzicht te presenteren, waaronder een jaarlijks lastenoverzicht, van de resultaten die de Unie heeft geboekt bij het vereenvoudigen van wetgeving, het vermijden van overregulering en het verminderen van administratieve lasten; overwegende dat de resultaten van het eerste jaarlijkse lastenoverzicht op 24 oktober 2017 werden gepresenteerd in het kader van het werkprogramma van de Commissie voor 2018;

    W.

    overwegende dat het jaarlijkse lastenoverzicht een unieke gelegenheid biedt om na te gaan wat de resultaten zijn van de inspanningen van de EU om overregulering te vermijden en administratieve lasten te verminderen, en daar verder op toe te zien; overwegende dat het jaarlijkse lastenoverzicht een uitstekende gelegenheid biedt om de meerwaarde van EU-wetgeving aan te tonen en de EU-burgers transparantie te bieden;

    X.

    overwegende dat in het nieuwe IIA wordt opgeroepen tot interinstitutionele samenwerking met het oog op de vereenvoudiging van de bestaande Uniewetgeving en het vermijden van overregulering en administratieve lasten voor burgers, overheidsdiensten en bedrijven; overwegende dat het Parlement wenst te benadrukken dat deze doelstellingen in het geval van internationale handelsovereenkomsten niet mogen leiden tot afzwakking van de normen ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid, de gezondheid van werknemers, de veiligheid, de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de rechten van de consument;

    Y.

    overwegende dat de drie instellingen uit hoofde van punt 50 van het nieuwe IIA gezamenlijk en regelmatig de uitvoering van het nieuwe IIA monitoren, zowel op politiek niveau door middel van jaarlijkse besprekingen als op technisch niveau in de interinstitutionele coördinatiegroep; overwegende dat monitoring op politiek niveau regelmatige besprekingen in de Conferentie van commissievoorzitters en de jaarlijkse evaluatievergadering op hoog niveau omvat; overwegende dat er bovendien specifieke afspraken over monitoring zijn vastgelegd in het kader van de gezamenlijke verklaringen over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor respectievelijk 2017 en 2018-2019; overwegende dat de ervaring die de commissies tot dusver hebben opgedaan van onschatbare waarde is voor de beoordeling van de tenuitvoerlegging van het nieuwe IIA; overwegende dat de Commissie juridische zaken specifiek bevoegd is voor beter wetgeven en de vereenvoudiging van het recht van de Unie;

    Gemeenschappelijke verbintenissen en doelstellingen

    1.

    beschouwt het nieuwe IIA als een interinstitutionele oefening die erop gericht is de kwaliteit van de Uniewetgeving te verbeteren; herinnert eraan dat de EU-wetgeving in veel gevallen zorgt voor harmonisering van de verschillende regels in de 28 lidstaten, of deze vervangt, waardoor nationale markten wederzijds en voor iedereen in gelijke mate toegankelijk worden en de totale administratieve kosten afnemen om een volledig functionele interne markt tot stand te brengen;

    2.

    is blij met de geboekte vooruitgang en de opgedane ervaring tijdens het eerste anderhalf jaar van de toepassing van het nieuwe IIA en moedigt de instellingen aan om verdere inspanningen te leveren om het akkoord volledig ten uitvoer te leggen, vooral met betrekking tot de interinstitutionele onderhandelingen over niet-bindende criteria voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU, de aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de RPT, de interinstitutionele onderhandelingen over praktische regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling met betrekking tot het onderhandelen over en het sluiten van internationale overeenkomsten, en de oprichting van een specifieke gezamenlijke database over de stand van zaken van wetgevingsdossiers;

    3.

    herinnert eraan dat het nieuwe IIA tot doel heeft een meer open en transparante relatie tussen de drie instellingen te ontwikkelen, met het oog op een kwalitatief hoogstaande wetgeving in het belang van de EU-burgers; is van oordeel dat het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen gedurende de volledige wetgevingscyclus moet worden nageleefd als een van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 13 VEU, ook al komt het in het nieuwe IIA alleen aan bod in punt 9 en punt 32 met betrekking tot specifieke gebieden;

    Programmering

    4.

    is ingenomen met de overeenkomst van de drie instellingen om de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie te versterken overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU, door middel van een meer gestructureerde procedure met een precieze tijdlijn; stelt met tevredenheid vast dat de drie instellingen actief hebben deelgenomen aan de eerste interinstitutionele jaarlijkse programmering volgens het nieuwe IIA, en dat dit heeft geleid tot een gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2017, met 59 centrale wetgevingsvoorstellen die als prioriteiten voor 2017 werden aangemerkt, en, naar aanleiding van een gezamenlijke verklaring over de wetgevingsprioriteiten voor 2018-2019, 31 centrale wetgevingsvoorstellen die als prioriteiten werden aangemerkt tot het einde van de huidige mandaatperiode; is in dit verband bijzonder ingenomen met de actieve betrokkenheid van de Raad en vertrouwt erop dat dit in de toekomst zo zal blijven, ook met betrekking tot de meerjarige programmering voor de volgende mandaatperiode; is echter van mening dat de prioritaire behandeling van bepaalde wetgevingsdossiers waarover in gezamenlijke verklaringen een akkoord is bereikt, niet mag worden gebruikt om onnodige druk uit te oefenen op de medewetgevers, en dat een grotere snelheid niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de wetgeving; acht het van belang te evalueren hoe de huidige praktijken en regels voor de goedkeuring van gezamenlijke verklaringen worden toegepast en of er geen verbeteringen kunnen worden aangebracht in het Reglement van het Parlement met betrekking tot de onderhandelingen over interinstitutionele programmering, bijvoorbeeld ter versterking van het mandaat dat de fracties de Voorzitter toekennen;

    5.

    acht het cruciaal dat de parlementaire commissies uitvoerig worden geraadpleegd tijdens het volledige voorbereidings- en uitvoeringsproces van de gezamenlijke verklaring;

    6.

    wijst erop dat het nieuwe IIA geen afbreuk doet aan de wederzijdse verbintenissen die het Parlement en de Commissie in het Kaderakkoord van 2010 overeen zijn gekomen; herinnert er in het bijzonder aan dat de regelingen met betrekking tot het tijdschema voor het werkprogramma van de Commissie, vastgelegd in bijlage 4 bij het Kaderakkoord van 2010, moeten worden nageleefd bij de toepassing van de punten 6 tot en met 11 van het nieuwe IIA;

    7.

    is van oordeel dat de Commissie bij de presentatie van haar werkprogramma naast de elementen waar in punt 8 van het nieuwe IIA naar wordt verwezen, moet aangeven hoe de voorgenomen wetgeving gerechtvaardigd is in het licht van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en moet verduidelijken wat de Europese meerwaarde ervan is;

    8.

    is verheugd over de instelling van de taskforce subsidiariteit, evenredigheid en "minder, maar efficiënter" van de Commissie, die aan de hand van het nieuwe IIA moet zorgen voor een toenemend vertrouwen bij burgers die het subsidiariteitsbeginsel als een essentieel onderdeel van het democratisch proces beschouwen;

    9.

    verzoekt de Commissie meer inclusieve, gedetailleerde en betrouwbare werkprogramma's te presenteren; vraagt in het bijzonder dat de Commissie in haar werkprogramma's duidelijk de juridische aard van elke voorstel aangeeft en nauwkeurige en realistische termijnen opneemt; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat toekomstige wetgevingsvoorstellen – met name de voornaamste wetgevingspakketten – ruim voor het einde van de huidige zittingsperiode verschijnen, zodat de medewetgevers genoeg tijd hebben om hun prerogatieven ten volle uit te oefenen;

    10.

    moedigt de ontwikkeling aan van een efficiënte wetgeving die gericht is op een betere bescherming van werkgelegenheid en een verdere ontwikkeling van het Europees concurrentievermogen, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen, in alle sectoren van de economie;

    11.

    is verheugd dat de Commissie heeft gereageerd op de verzoeken om voorstellen voor Uniehandelingen die het Parlement overeenkomstig artikel 225 VWEU heeft gedaan, voor het grootste deel binnen de termijn van drie maanden waar in punt 10 van het nieuwe IIA naar wordt verwezen; wijst er echter op dat de Commissie geen specifieke mededelingen heeft aangenomen in de zin van die bepaling; verzoekt de Commissie deze mededelingen aan te nemen om volledige transparantie te verzekeren en een politiek antwoord te geven op de verzoeken die het Parlement in zijn resoluties formuleert, met inachtneming van de desbetreffende analyses van het Parlement in verband met de Europese meerwaarde en de "kosten van geen Europa";

    12.

    onderstreept het belang van transparante samenwerking in goed vertrouwen tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, hetgeen zich in de praktijk moet vertalen in een daadwerkelijke bereidheid bij de Commissie om het Parlement en de Raad op voet van gelijkheid te betrekken bij de tenuitvoerlegging van haar programmeringsregelingen, en herinnert de Commissie eraan dat zij verplicht is snel op wetgevende en niet-wetgevende initiatiefverslagen te reageren; betreurt dat op meerdere initiatiefverslagen niet is gereageerd, en verzoekt de Commissie de medewetgevers binnen drie maanden op de hoogte te brengen van de redenen voor de intrekking van een tekst en daarnaast een met redenen omkleed antwoord te formuleren op verzoeken om wetgevings- of niet-wetgevingsvoorstellen;

    13.

    is van mening dat het schrappen van alle verwijzingen naar het gebruik van alternatieve regelgevingsmethoden in het nieuwe IIA geen afbreuk doet aan het standpunt van het Parlement dat "soft law"-instrumenten slechts uiterst behoedzaam en onder opgave van redenen mogen worden gehanteerd, zonder daarbij de rechtszekerheid en de duidelijkheid van de bestaande rechtsregels te schaden, en wel na raadpleging van het Parlement (26); is daarom bezorgd dat het ontbreken van duidelijke grenzen voor het gebruik van "soft law" zelfs het gebruik ervan kan aanmoedigen, zonder enige zekerheid dat het Parlement controle zou kunnen uitoefenen;

    14.

    vraagt de Raad en de Commissie ermee in te stemmen dat alternatieve regelgevingsmethoden – mits deze strikt noodzakelijk zijn – moeten worden opgenomen in de documenten met betrekking tot meerjarige en jaarlijkse programmering, teneinde correcte identificatie en controle door de wetgevers mogelijk te maken;

    Instrumenten voor beter wetgeven

    15.

    onderstreept dat effectbeoordelingen een bron van informatie kunnen zijn voor, maar nooit in de plaats mogen komen van politieke besluiten, en geen onnodige vertragingen in het wetgevingsproces mogen veroorzaken; benadrukt dat in het volledige wetgevingsproces en in alle effectbeoordelingen met betrekking tot voorgestelde wetgeving bijzondere aandacht moet worden besteed aan de mogelijke gevolgen voor de belanghebbende partijen die het minst in de gelegenheid zijn om hun bezorgdheden aan de besluitvormers te presenteren, waaronder kmo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden en andere partijen die niet het voordeel van vlotte toegang tot de instellingen hebben; is van mening dat effectbeoordelingen evenveel aandacht moeten besteden aan beoordeling van met name sociale, gezondheids- en milieueffecten en dat ook de effecten op de grondrechten van burgers en de gelijkheid van vrouwen en mannen moeten worden beoordeeld;

    16.

    wijst erop dat kmo's 99 % van alle ondernemingen in de EU vertegenwoordigen, 58 % van de omzet in de EU genereren en voor twee derde van alle werkgelegenheid in de particuliere sector zorgen; wijst er voorts op dat de Commissie in de "Small Business Act" de toezegging heeft gedaan het principe "denk eerst klein" toe te passen op haar beleidsvorming, en dat dit ook betrekking heeft op de kmo-test om de effecten van op stapel staande wetgeving en administratieve initiatieven op kmo's te beoordelen (27); herinnert eraan dat het Parlement in zijn besluit van 9 maart 2016 over het nieuwe IIA heeft verklaard dat de formulering in het nieuwe IIA de drie instellingen er onvoldoende toe verplicht in hun effectbeoordelingen ook aandacht te schenken aan kmo's en concurrentievermogenstests (28); benadrukt dat in alle fasen van de wetgevingscyclus rekening moet worden gehouden met en aandacht moet worden besteed aan de effecten op het concurrentievermogen, op innovatie en op de behoeften van kmo's; toont zich tevreden dat in de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie is bepaald dat potentiële effecten op kmo's en op het concurrentievermogen in voorkomend geval systematisch in alle effectbeoordelingen moeten worden onderzocht en gerapporteerd; wijst erop dat de kwaliteit en coherente toepassing van kmo-tests dikwijls te wensen overlaat; moedigt de Commissie aan om na te gaan hoe nog meer rekening kan worden gehouden met de gevolgen voor kmo's en is voornemens deze kwestie de komende jaren op de voet te volgen;

    17.

    dringt er in de context van beter wetgeven bij de Commissie op aan de sociale en milieugevolgen van haar beleid beter te beoordelen, evenals de gevolgen voor de grondrechten van burgers, door ook oog te hebben voor de kosten van het niet uitvaardigen van wetten op Europees niveau en het feit dat kosten-batenanalyses lang niet alle aspecten dekken;

    18.

    herhaalt zijn oproep om in alle effectbeoordelingen een evenwichtige analyse op te nemen van de economische, sociale, milieu- en gezondheidsgevolgen op middellange en lange termijn;

    19.

    verzoekt de Commissie om gebruik te maken van effectbeoordelingen en beoordelingen achteraf om na te gaan of initiatieven, voorstellen of bestaande wetgeving verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, en welke invloed zij respectievelijk hebben op de voortgang en uitvoering van deze doelstellingen;

    20.

    herinnert eraan dat het idee van een aanvullend technisch onafhankelijk ad-hocpanel, dat in het initiële voorstel van de Commissie voor het nieuwe IIA was opgenomen, in de loop van de onderhandelingen niet meer ter sprake kwam; wijst erop dat de oprichting van een dergelijk panel tot doel had de onafhankelijkheid, transparantie en objectiviteit van effectbeoordelingen te vergroten; herinnert eraan dat in punt 15 van het nieuwe IIA is afgesproken dat het Parlement en de Raad, wanneer zij dit passend en noodzakelijk achten, effectbeoordelingen opstellen over hun eigen wezenlijke wijzigingen van het Commissievoorstel, die dringend nodig zijn om een geïnformeerd, onderbouwd besluit te kunnen nemen; herinnert zijn commissies eraan hoe belangrijk het is dat zij hiervan, waar nodig, gebruikmaken;

    21.

    verneemt met instemming dat in het nieuwe IIA wordt vermeld dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in het kader van de effectbeoordelingen worden opgenomen; benadrukt in dit verband dat in de effectbeoordelingen altijd grondig en nauwgezet moet worden geanalyseerd hoe het voorstel overeenstemt met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en wat de Europese meerwaarde ervan is;

    22.

    merkt op dat een aanzienlijk aantal Commissievoorstellen niet vergezeld ging van een effectbeoordeling en dat de commissies hun bezorgdheid hebben laten blijken over de kwaliteit en de gedetailleerdheid van de effectbeoordelingen, die variëren van uitgebreid tot eerder oppervlakkig; wijst erop dat, in de eerste fase van de toepassing van het nieuwe IIA, 20 van de 59 Commissievoorstellen die in de gezamenlijke verklaring van 2017 zijn opgenomen niet vergezeld gingen van een effectbeoordeling; wijst in dit verband op de bepaling dat initiatieven die naar verwachting significante economische, ecologische of sociale gevolgen zullen hebben steeds vergezeld moeten gaan van een effectbeoordeling, en dat in punt 13 van het IIA tevens wordt gesteld dat ook de initiatieven die in het werkprogramma van de Commissie of in de gezamenlijke verklaring zijn opgenomen in de regel vergezeld moeten gaan van een effectbeoordeling;

    23.

    is verheugd dat in het IIA wordt bepaald dat bij de vaststelling van de wetgevingsagenda niet enkel rekening moet worden gehouden met de "Europese meerwaarde" van elk voorstel tot optreden van de Unie, maar ook met de "kosten van geen Europa" indien niet op Unieniveau zou worden opgetreden; wijst erop dat de "kosten van geen Europa" op 1,75 biljoen EUR per jaar kunnen worden geraamd, wat overeenkomt met 12 % van het bbp van de EU (2016); spreekt in deze context zijn waardering uit voor het werk van het directoraat Effectbeoordeling en Europese Meerwaarde van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS);

    24.

    verzoekt de Commissie om verder te verduidelijken hoe zij van plan is de in de punten 10 en 12 van het nieuwe IIA bedoelde "kosten van geen Europa" te beoordelen, onder meer de kosten voor producenten, consumenten, werknemers, overheidsdiensten en het milieu doordat er geen geharmoniseerde wetgeving op EU-niveau bestaat en doordat uiteenlopende nationale regels leiden tot extra kosten en minder effectieve beleidsmaatregelen; wijst erop dat een dergelijke beoordeling niet alleen moet worden uitgevoerd in het geval van vervalbepalingen, tegen het einde van een programma of bij een voornemen tot intrekking, maar ook moet worden overwogen in gevallen waarin actie of wetgeving op EU-niveau nog niet bestaat of wordt getoetst;

    25.

    wijst erop dat de vroegere Effectbeoordelingsraad is vervangen door de nieuwe Raad voor regelgevingstoetsing, en dat dit de onafhankelijkheid van de raad ten goede komt; herhaalt dat de onafhankelijkheid, transparantie en objectiviteit van de Raad voor regelgevingstoetsing en het werk van deze raad moeten worden gewaarborgd en dat de leden ervan onder geen enkele vorm van politiek toezicht mogen staan (29); onderstreept dat de Commissie moet verzekeren dat alle adviezen van de Raad voor regelgevingstoetsing, ook de negatieve, openbaar en toegankelijk worden gemaakt op hetzelfde moment dat de desbetreffende effectbeoordelingen worden gepubliceerd; dringt aan op een evaluatie van de prestaties van de Raad voor regelgevingstoetsing bij het vervullen van zijn taak om toe te zien op en objectief advies te geven over effectbeoordelingen;

    26.

    wijst erop dat het directoraat Effectbeoordeling en Europese Meerwaarde, dat deel uitmaakt van de administratie van het Parlement, de parlementaire commissies ondersteunt en verschillende diensten aanbiedt, en dat er in dit verband voldoende middelen beschikbaar moeten zijn om te verzekeren dat de leden en de commissies de best mogelijke ondersteuning krijgen; stelt met waardering vast dat de Conferentie van commissievoorzitters een geactualiseerde versie van het "Handboek inzake effectbeoordeling – Richtsnoeren voor commissies" heeft aangenomen op 12 september 2017;

    27.

    verzoekt al zijn commissies de effectbeoordelingen van de Commissie te evalueren en de voorafgaande effectbeoordelingsanalyse van het Parlement zo vroeg mogelijk in het wetgevingsproces te evalueren;

    28.

    herinnert eraan dat het Parlement uit hoofde van punt 14 van het nieuwe IIA bij de behandeling van wetgevingsvoorstellen van de Commissie ten volle rekening zal houden met de effectbeoordelingen van de Commissie; herinnert er in dit verband aan dat parlementaire commissies de Commissie mogen uitnodigen om haar effectbeoordeling en het gekozen beleid te presenteren tijdens een vergadering van de voltallige commissie, en verzoekt zijn commissies om meer van deze mogelijkheid gebruik te maken, alsook van de mogelijkheid om een presentatie te krijgen over de eerste evaluatie van de effectbeoordeling van de Commissie door de eigen diensten van het Parlement; wijst er echter op dat dit niet mag leiden tot een beperking van de manoeuvreerruimte waarover de medewetgevers beschikken;

    29.

    is blij met de mogelijkheid dat de Commissie haar eigen effectbeoordelingen aanvult tijdens het wetgevingsproces; is van oordeel dat punt 16 van het nieuwe IIA zo geïnterpreteerd moet worden dat de Commissie, indien het Parlement of de Raad hierom verzoeken, in de regel onverwijld dergelijke aanvullende effectbeoordelingen moet uitvoeren;

    30.

    onderstreept het belang van tijdige, openbare en transparante betrokkenheid en raadpleging van de belanghebbenden, met voldoende tijd voor zinvolle antwoorden; herhaalt dat het essentieel is dat de openbare raadplegingen door de Commissie in de voorbereidende fase in alle officiële talen worden gehouden;

    31.

    herinnert eraan dat, zoals in punt 17 van het nieuwe IIA over beter wetgeven wordt vermeld, elk van de drie instellingen de wijze bepaalt waarop haar werkzaamheden met betrekking tot effectbeoordelingen, met inbegrip van de interne organisatorische middelen en de kwaliteitscontrole, worden georganiseerd;

    32.

    is verheugd dat de drie instellingen in punt 17 van het nieuwe IIA hebben toegezegd informatie uit te wisselen over goede praktijken en methoden in verband met effectbeoordelingen; is van oordeel dat dit waar mogelijk ook het delen van de onverwerkte gegevens die ten grondslag liggen aan de effectbeoordeling van de Commissie moet omvatten, met name wanneer het Parlement besluit om de effectbeoordeling van de Commissie aan te vullen met eigen werk; moedigt daarom de diensten van de drie instellingen aan om zoveel mogelijk samen te werken, ook met betrekking tot gezamenlijke opleidingen over effectbeoordelingsmethoden, tevens met het oog op een toekomstige, gemeenschappelijke interinstitutionele methodologie;

    33.

    onderstreept dat het belangrijk is dat, uit hoofde van punt 18 van het nieuwe IIA, "de initiële effectbeoordeling van de Commissie en eventuele bijkomende werkzaamheden die de instellingen in verband met de effectbeoordelingen tijdens het wetgevingsproces verrichten", uiterlijk aan het einde van het wetgevingsproces openbaar worden gemaakt, teneinde de transparantie ten opzichte van burgers en belanghebbenden te waarborgen;

    34.

    herhaalt zijn standpunt dat belanghebbenden, waaronder vakbonden en het maatschappelijk middenveld, effectieve input moeten kunnen geven bij de effectboordelingsprocedure, zo vroeg mogelijk in de raadplegingsfase, en spoort de Commissie daarom aan om systematischer gebruik te maken van routekaarten en aanvangseffectbeoordelingen, en deze tijdig bekend te maken aan het begin van de effectbeoordelingsprocedure;

    35.

    neemt met instemming nota van de toezegging van de Commissie om, vooraleer een voorstel aan te nemen, een brede raadpleging te houden, en in het bijzonder de directe deelname van kmo's, het maatschappelijk middenveld en andere eindgebruikers aan de raadpleging aan te moedigen; stelt met tevredenheid vast dat de herziene richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie deze weg uitgaan;

    36.

    onderstreept de nieuwe bepalingen inzake de raadpleging van de bevolking en belanghebbenden, die zowel in de voorbereidende fase als in het gehele wetgevingsproces een belangrijk instrument moet vormen;

    37.

    verzoekt de Commissie met klem de bindende termijnen voor uitvoeringsverslagen en evaluaties van richtlijnen en verordeningen te eerbiedigen;

    38.

    onderstreept het belang van de evaluatie achteraf van bestaande wetgeving, in overeenstemming met het beginsel van eerst evalueren, en pleit ervoor dat deze evaluatie, waar mogelijk, in de vorm van een effectbeoordeling achteraf gebeurt, aan de hand van dezelfde methode als bij de voorafgaande effectbeoordeling van hetzelfde stuk wetgeving, om een betere evaluatie van de prestaties van de betreffende wetgeving mogelijk te maken;

    39.

    is ingenomen met punt 22 van het nieuwe IIA, waarin de drie instellingen overeenkomen om, indien nodig, ter ondersteuning van de beoordelingsprocedure van bestaande wetgeving, in de wetgeving voorschriften op te nemen voor rapportering, monitoring en evaluatie, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden; wijst op de uitdagingen in verband met het verzamelen van gegevens in de lidstaten over de prestaties van wetgeving en moedigt de Commissie en de lidstaten aan om op dit vlak meer inspanningen te leveren;

    40.

    is ingenomen met punt 23 van het nieuwe IIA, waarin de drie instellingen overeenkomen systematisch het gebruik van evaluatieclausules in wetgeving te overwegen; verzoekt de Commissie om, waar passend, evaluatieclausules op te nemen in haar voorstellen, en als dat niet gebeurt, te verklaren waarom zij van deze algemene regel is afgeweken;

    Wetgevingsinstrumenten

    41.

    is ingenomen met de toezeggingen van de Commissie met betrekking tot de reikwijdte van de toelichting bij elk van haar voorstellen; is in het bijzonder verheugd over het feit dat de Commissie ook zal uitleggen hoe de voorgestelde maatregelen gerechtvaardigd zijn in het licht van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; onderstreept in dit verband het belang van een versterkte en alomvattende beoordeling en rechtvaardiging met betrekking tot de naleving van deze beginselen en de Europese meerwaarde van de voorgestelde maatregel;

    42.

    is van oordeel dat samenhang tussen de toelichting en de effectbeoordeling van hetzelfde voorstel noodzakelijk is; verzoekt de Commissie dan ook om deze samenhang te verzekeren, en om toelichting te geven wanneer ervoor werd gekozen om van de conclusies van de effectbeoordeling af te wijken;

    43.

    vestigt de aandacht op het feit dat de Commissie in punt 25 van het nieuwe IIA enkel heeft toegezegd "naar behoren rekening te houden met het verschil in aard en in gevolgen tussen verordeningen en richtlijnen"; herhaalt zijn verzoek om, in navolging van het verslag-Monti, meer gebruik te maken van verordeningen bij wetgevingsvoorstellen (30), in overeenstemming met de wettelijke voorschriften op grond van de Verdragen over hun gebruik, teneinde samenhang, eenvoud en rechtszekerheid in de hele Unie te waarborgen;

    44.

    is verheugd over de toezegging van de drie instellingen om van gedachten te wisselen over het wijzigen van de rechtsgrondslag, als bedoeld in punt 25 van het nieuwe IIA; benadrukt de rol en de expertise van de Commissie juridische zaken met betrekking tot het controleren van rechtsgronden (31); herinnert aan het standpunt van het Parlement, namelijk dat het zich zal verzetten tegen elke poging om de wetgevingsbevoegdheden van het Parlement te ondermijnen door middel van ongegronde wijzigingen van de rechtsgrondslag; verzoekt de Raad zich volledig te houden aan zijn verbintenis om een dialoog aan te gaan met het Parlement in het geval van onenigheid over de voorgestelde rechtsgrondslag, met name bij politiek gevoelige dossiers;

    45.

    beklemtoont dat de keuze van de rechtsgrondslag van een voorstel van de Commissie moet worden gemaakt op objectieve gronden die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn; wijst echter op het recht van het Parlement als medewetgever om op basis van zijn interpretatie van de Verdragen wijzigingen in de rechtsgrondslag voor te stellen;

    Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen

    46.

    onderstreept het belang van het beginsel dat in punt 26 van het nieuwe IIA is opgenomen en herhaalt dat het de bevoegdheid van de wetgever is om te bepalen of en in hoeverre binnen de perken van de Verdragen en in het licht van de jurisprudentie van het HvJ-EU gebruik wordt gemaakt van gedelegeerde of uitvoeringshandelingen (32);

    47.

    merkt op dat de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie niet alleen een technische kwestie is, maar ook politiek gevoelige kwesties kan betreffen, die van groot belang zijn voor de burgers, consumenten en bedrijven in de EU;

    48.

    is ingenomen met de inspanningen van de Commissie voor het halen van de in punt 27 van het nieuwe IIA bedoelde termijn om voorstellen te doen over de aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de RPT; is voorts van oordeel dat in de regel alle dossiers waarop voorheen de RPT van toepassing was nu in overeenstemming moeten worden gebracht met artikel 290 VWEU, en dus in gedelegeerde handelingen moeten worden omgezet (33);

    49.

    waarschuwt ervoor dat de invoering van de verplichting voor de Commissie om stelselmatig een beroep te doen op de deskundigen van de lidstaten bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen er niet op mag neerkomen dat de relevante procedure erg vergelijkbaar wordt met, of zelfs volledig identiek aan, de procedure die is vastgesteld voor de voorbereiding van uitvoeringshandelingen, vooral wat betreft de procedurele prerogatieven die aan deze deskundigen worden verleend; is van mening dat dit kan leiden tot de vervaging van de verschillen tussen de twee soorten handelingen, in die mate dat het de facto zou kunnen leiden tot een herinvoering van het comitologiemechanisme van voor het Verdrag van Lissabon;

    50.

    uit zijn ongenoegen over het feit dat de Raad, ondanks de toegevingen van het Parlement, nog steeds erg terughoudend is om gedelegeerde handelingen te aanvaarden wanneer aan de criteria uit hoofde van artikel 290 VWEU is voldaan; herinnert eraan dat het nieuwe IIA, zoals bepaald in overweging 7, de onderhandelingen in het kader van de gewone wetgevingsprocedure moet bevorderen en de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU moet verbeteren; herinnert eraan dat de Raad er in verschillende wetgevingsdossiers echter op heeft aangedrongen om ofwel uitvoeringsbevoegdheden toe te kennen overeenkomstig artikel 291 VWEU ofwel in de basishandeling zelf alle elementen op te nemen die in abstracto in aanmerking komen voor bevoegdheidsdelegatie of voor de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden; uit zijn teleurstelling over het feit dat de Commissie in deze gevallen haar eigen oorspronkelijke voorstellen niet heeft verdedigd;

    51.

    is zeer bezorgd over het feit dat de Raad bijna systematisch probeert gedelegeerde handelingen te vervangen door uitvoeringshandelingen; vindt het met name onaanvaardbaar dat de Raad de post-Lissabon-aanpassing tracht te gebruiken om de RPT te vervangen door uitvoeringshandelingen, in plaats van door gedelegeerde handelingen;

    52.

    is ingenomen met het begin van de interinstitutionele onderhandelingen als bedoeld in punt 28 van het nieuwe IIA; bevestigt zijn standpunt over de niet-bindende criteria voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU als bedoeld in zijn resolutie van 25 februari 2014 (34); is van mening dat deze de basis van de onderhandelingen moeten zijn;

    53.

    herinnert eraan dat politiek belangrijke elementen, zoals Unielijsten of registers van producten of stoffen, een integraal onderdeel van de basishandeling moeten blijven – in voorkomend geval in de vorm van bijlagen – en dus enkel gewijzigd mogen worden door middel van gedelegeerde handelingen; onderstreept dat de vaststelling van op zichzelf staande lijsten in het belang van de rechtszekerheid moet worden voorkomen;

    54.

    is van oordeel dat in de criteria voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU rekening moet worden gehouden met de jurisprudentie van het HvJ-EU, zoals de arresten in de biocidenzaak, de zaak-gedelegeerde handelingen in het kader van de CEF, en de visumwederkerigheidszaak (35);

    55.

    is verheugd over de toezegging van de Commissie om, indien meer expertise in een vroeg stadium van de voorbereiding van ontwerpuitvoeringshandelingen nodig zou zijn, naar gelang van het geval een beroep te doen op deskundigengroepen, specifieke belanghebbenden te raadplegen en openbare raadplegingen te houden; is van oordeel dat het Parlement naar behoren moet worden geïnformeerd wanneer een dergelijke raadplegingsprocedure wordt ingeleid;

    56.

    stelt verheugd vast dat de Commissie er in punt 28 van het nieuwe IIA mee heeft ingestemd ervoor te zorgen dat het Parlement en de Raad gelijke toegang tot alle informatie over gedelegeerde en uitvoeringshandelingen krijgen, zodat zij alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten zullen ontvangen; verneemt met instemming dat de deskundigen van het Parlement en de Raad systematisch toegang krijgen tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie waarvoor deskundigen van de lidstaten worden uitgenodigd en die betrekking hebben op de voorbereiding van gedelegeerde handelingen; verzoekt de Commissie deze belofte daadwerkelijk en consequent na te komen; merkt op dat deze toegang reeds is verbeterd;

    57.

    benadrukt dat de informele samenwerking bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen moet worden verbeterd; waarschuwt dat bij het opstellen van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen de bedoeling van de medewetgevers, zoals verwoord in een daartoe vastgestelde wetgevingshandeling, niet uit het oog mag worden verloren; wijst op het belang van het register van gedelegeerde handelingen, dat nu operationeel is;

    58.

    betreurt het feit dat de Commissie er in veel gevallen van uitgaat dat maatregelen van niveau 2 die worden voorgesteld door de drie autoriteiten op het gebied van financiële diensten (ESMA, EBA en Eiopa) zonder wijzigingen zijn goedgekeurd, waardoor het Parlement minder tijd heeft voor toetsing wanneer er belangrijke of een groot aantal wijzigingen worden aangebracht;

    59.

    prijst de snelle voortgang die geboekt is op interinstitutioneel niveau bij de oprichting van een gemeenschappelijk functioneel register van gedelegeerde handelingen en is verheugd over de officiële lancering ervan op 12 december 2017;

    60.

    kijkt ernaar uit gebruik te kunnen maken van een goed gestructureerd en gebruiksvriendelijk functioneel register van gedelegeerde handelingen, dat op 12 december 2017 gepubliceerd is, op verzoek van het Parlement;

    61.

    merkt op dat betere wetgevingsprocedures op EU-niveau, met tijdige en intensievere interinstitutionele samenwerking, kunnen leiden tot een meer samenhangende en geharmoniseerde toepassing van het EU-recht;

    Transparantie en coördinatie van het wetgevingsproces

    62.

    is blij dat het Parlement en de Raad uit hoofde van punt 32 van het nieuwe IIA als de medewetgevers hun bevoegdheden op voet van gelijkheid moeten uitoefenen en dat de Commissie haar faciliterende rol moet uitoefenen door de twee takken van de wetgevingsautoriteit gelijk te behandelen; herinnert eraan dat dit beginsel al in het Verdrag van Lissabon is opgenomen; verzoekt de Commissie bijgevolg alle relevante documenten met betrekking tot wetgevingsvoorstellen, met inbegrip van officieuze documenten, op hetzelfde ogenblik ter beschikking te stellen van beide wetgevers, en indien mogelijk tevens openbaar te maken;

    63.

    betreurt dat de punten 33 en 34 van het nieuwe IIA nog niet hebben gezorgd voor een verbetering van de informatiestroom vanuit de Raad, vooral omdat er een algemeen gebrek aan informatie lijkt te zijn met betrekking tot de kwesties die de lidstaten binnen de Raad hebben aangekaart, en er geen systematische aanpak is om de wederzijdse uitwisseling van standpunten en informatie te bevorderen; merkt met bezorgdheid op dat de informatiestroom gewoonlijk sterk verschilt van voorzitterschap tot voorzitterschap en tussen de diensten van het secretariaat-generaal van de Raad; benadrukt de asymmetrische toegang tot informatie van de medewetgevers, aangezien de Raad commissievergaderingen in het Parlement kan bijwonen maar vertegenwoordigers van het Parlement niet worden uitgenodigd om de bijeenkomsten van de werkgroepen van de Raad bij te wonen; is bijgevolg van mening dat een consequent transparante aanpak wenselijk is; stelt voor dat de Raad als regel alle vergaderingen in het openbaar belegt, net zoals het Parlement;

    64.

    vraagt dat de punten 33 en 34 van het nieuwe IIA volledig ten uitvoer worden gelegd; vraagt de Raad met name om de agenda's, werkdocumenten en voorstellen van het voorzitterschap voor werkgroepen en het Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten (het Coreper) op regelmatige en gestructureerde wijze aan het Parlement te bezorgen, om te verzekeren dat de medewetgevers eenzelfde informatieniveau hebben; is van oordeel dat de punten 33 en 34 van het nieuwe IIA zo geïnterpreteerd moeten worden dat het Parlement niet alleen kan worden uitgenodigd om een vertegenwoordiger naar informele gedachtewisselingen te sturen, maar ook naar vergaderingen van de werkgroepen van de Raad en het Coreper;

    65.

    benadrukt dat, respectievelijk in de zin van de punten 35 en 36 van het nieuwe IIA, afstemming en versnelling van het wetgevingsproces enkel mogen worden nagestreefd als ook wordt verzekerd dat de prerogatieven van elke instelling volledig in acht worden genomen; is daarom van oordeel dat afstemming of versnelling in geen geval mag impliceren dat andere instellingen het Parlement een tijdschema opleggen;

    66.

    dringt aan op meer inspanningen om de in punt 39 van het nieuwe IIA bedoelde specifieke gezamenlijke database over de stand van zaken van wetgevingsdossiers op te richten; herinnert eraan dat deze database informatie moet bevatten over alle stappen van het wetgevingsproces om traceerbaarheid mogelijk te maken; stelt voor om in de database ook informatie over het effectbeoordelingsproces op te nemen;

    67.

    herinnert de drie EU-instellingen eraan dat er meer vooruitgang moet worden geboekt bij het aanmaken van een specifieke gezamenlijke databank over de stand van zaken van wetgevingsdossiers;

    68.

    stelt voor dat de Raad in het kader van de raadplegingsprocedure ten minste eenmaal met het Parlement bijeenkomt, zodat het Parlement de goedgekeurde wijzigingen kan presenteren en toelichten en de Raad zijn standpunt over elk van deze wijzigingen kenbaar kan maken; stelt voor dat de Raad hoe dan ook een schriftelijk antwoord geeft;

    69.

    stelt voor dat het Parlement een kwantitatief onderzoek uitvoert naar de doeltreffendheid van de raadplegingsprocedure;

    70.

    dringt er bij de Commissie op aan de termijn in acht te nemen die is vastgesteld in de verordening tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteiten voor besluiten over het bevestigen, wijzigen of niet bevestigen van ontwerpen van technische normen, en op zijn minst de medewetgevers ruim van tevoren officieel op de hoogte te stellen indien zij bij wijze van uitzondering deze termijn niet kan naleven, en de redenen hiervoor op te geven; benadrukt dat de Commissie de afgelopen tijd in meerdere gevallen heeft nagelaten dit te doen; herinnert de Commissie eraan dat de procedures waarbij het Parlement verklaart geen bezwaren te hebben tegen een handeling, niet bedoeld zijn om vertragingen te compenseren die worden veroorzaakt door de Commissie, en dat deze procedures aanzienlijke gevolgen hebben voor de tijd die het Parlement heeft om zijn toetsingsrecht uit te oefenen;

    71.

    is ingenomen met het feit dat de interinstitutionele onderhandelingen als bedoeld in punt 40 van het nieuwe IIA in november 2016 van start zijn gegaan; merkt met teleurstelling op dat er na meer dan een jaar van gesprekken, drie onderhandelingsrondes op politiek niveau en een aantal vergaderingen op technisch niveau, nog steeds geen overeenkomst is bereikt, ondanks duidelijke en vaste rechtspraak; neemt nota van de tot nog toe geboekte vooruitgang en dringt er met klem op aan dat deze onderhandelingen nog onder het Bulgaars voorzitterschap moeten worden afgerond.

    72.

    is verheugd over de schriftelijke briefings van de Commissie voorafgaand aan internationale conferenties en de dagelijkse mondelinge briefings van het voorzitterschap van de Raad en de Commissie tijdens deze conferenties;

    73.

    betreurt dat het Parlement de EU-coördinatievergaderingen tijdens internationale conferenties niet als waarnemer mag bijwonen;

    74.

    herinnert de Raad en de Commissie eraan dat praktische regelingen in verband met internationale overeenkomsten in overeenstemming moeten zijn met de Verdragen, met name artikel 218, lid 10, VWEU, en met de jurisprudentie van het HvJ-EU, zoals de arresten in de zaak-Tanzania en de zaak-Mauritius (36);

    75.

    dringt er bij de andere instellingen op aan de Verdragen en verordeningen te eerbiedigen en te handelen in overeenstemming met de jurisprudentie op dit gebied, om ervoor te zorgen dat het Parlement:

    a)

    tijdens de volledige totstandkomingsprocedure van internationale overeenkomsten op proactieve, gestructureerde en gestroomlijnde wijze onverwijld, ten volle en juist wordt geïnformeerd, zonder dat de onderhandelingspositie van de EU daarbij wordt ondermijnd, en bovendien voldoende tijd krijgt om in alle fasen zijn standpunten kenbaar te maken, waar vervolgens zo veel mogelijk rekening mee wordt gehouden;

    b)

    naar behoren wordt geïnformeerd en wordt betrokken bij de tenuitvoerleggingsfase van deze overeenkomsten, met name wat betreft de besluiten van de organen die krachtens overeenkomsten worden ingesteld, en de kans krijgt zijn rechten als medewetgever ten volle uit te oefenen indien deze overeenkomsten gevolgen hebben voor EU-wetgeving;

    c)

    proactief op de hoogte wordt gehouden van de standpunten die de Commissie inneemt op internationale fora, zoals de WHO, de UNCTAD, de OESO, het UNDP, de FAO en de UNHRC;

    76.

    acht het van essentieel belang dat de gevestigde praktijk om te wachten op goedkeuring van het Parlement alvorens voorlopige toepassing te geven aan de bepalingen inzake handel en investeringen van politiek belangrijke overeenkomsten, wordt voortgezet, zoals commissaris Malmström in haar hoorzitting op 29 september 2014 ook heeft toegezegd; dringt bij de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden aan op een steeds bredere toepassing van deze praktijk in het kader van alle internationale overeenkomsten;

    77.

    merkt op dat het Parlement niet zal aarzelen om, als er in de nabije toekomst geen duidelijke vooruitgang wordt geboekt bij de onderhandelingen overeenkomstig punt 40 van het nieuwe IIA, nogmaals een zaak aanhangig te maken bij het HvJ-EU om ervoor te zorgen dat de rechten van het Parlement worden geëerbiedigd;

    78.

    merkt op dat alle instellingen moeten beseffen dat hun verantwoordelijkheid als wetgever niet eindigt zodra internationale overeenkomsten zijn gesloten; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van overeenkomsten nauwlettend moet worden gemonitord en dat er duurzame inspanningen moeten worden geleverd om te waarborgen dat de met de overeenkomsten beoogde doelstellingen worden verwezenlijkt; verzoekt de instellingen om beste praktijken uit te wisselen en samen te werken tijdens de tenuitvoerleggings- en evaluatiefase van internationale overeenkomsten;

    79.

    merkt op dat effectbeoordelingen, waaronder beoordelingen van de gevolgen van overeenkomsten voor de mensenrechten, een belangrijk instrument kunnen zijn bij de onderhandelingen over handels- en investeringsovereenkomsten, en ertoe kunnen bijdragen dat partijen hun verplichtingen op het gebied van de mensenrechten nakomen, en wijst op het bindende karakter van overeenkomsten zoals het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;

    80.

    verzoekt de Commissie en de Raad om de verdeling van de bevoegdheden tussen de EU en haar lidstaten, die afgeleid kan worden uit Advies 2/15 van het HvJ-EU van 16 mei 2017, met betrekking tot de vaststelling van richtsnoeren voor de onderhandelingen, het voeren van onderhandelingen en het bepalen van de rechtsgrondslag van te ondertekenen en te sluiten voorstellen, en met name de ondertekening en de sluiting van internationale handelsovereenkomsten door de Raad, volledig te eerbiedigen;

    81.

    verzoekt de Europese vertegenwoordigers bijzondere aandacht te besteden aan de consistentie tussen internationale normen/eisen en goedgekeurde, bindende EU-wetgeving;

    82.

    verzoekt de Commissie documenten openbaar te maken waarin zij haar standpunt uiteenzet in de internationale organisaties die normen vaststellen op financieel, monetair en regelgevingsgebied, met name het Bazels Comité voor bankentoezicht; vraagt dat het Parlement volledig wordt ingelicht in alle stadia van de ontwikkeling van internationale normen die gevolgen kunnen hebben voor het recht van de Unie;

    83.

    roept op tot het opzetten en formaliseren van een financiële dialoog over de vaststelling en samenhang van Europese standpunten in de aanloop naar belangrijke internationale onderhandelingen, in overeenstemming met zijn resolutie van 12 april 2016 over de rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen (37); benadrukt dat deze standpunten, op basis van gedetailleerde richtsnoeren die kunnen worden aangevuld met proactieve "begeleidende resoluties", vooraf moeten worden besproken en bekend moeten zijn, en dat de follow-up ervan moet worden gegarandeerd door middel van regelmatige verslagen van de Commissie over de toepassing van deze richtsnoeren;

    84.

    wijst op zijn verklaring van 15 maart 2018 over de plaats van vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (38), waarin het Parlement betreurt dat zijn rol en rechten als medewetgever die op gelijke voet staat met de Raad niet naar behoren in aanmerking zijn genomen;

    85.

    erkent het op 6 december 2017 door het Coreper goedgekeurde mandaat met afspraken over het standpunt van de Raad inzake het Commissievoorstel voor een verplicht transparantieregister; verzoekt alle partijen de onderhandelingen af te ronden in een sfeer van goede samenwerking, zodat de transparantie van het wetgevingsproces wordt vergroot;

    86.

    neemt terdege nota van het arrest De Capitani (39), waarin opnieuw wordt bevestigd dat de beginselen van publiciteit en transparantie inherent zijn aan het wetgevingsproces van de EU en dat een algemeen vermoeden van niet-openbaarmaking niet kan worden aanvaard inzake wetgevingsdocumenten, met inbegrip van trialoogdocumenten;

    Uitvoering en toepassing van Uniewetgeving

    87.

    benadrukt het belang van het beginsel dat in punt 43 van het nieuwe IIA is vastgelegd, namelijk dat de elementen die de lidstaten bij de omzetting van richtlijnen in intern recht hebben toegevoegd en die op geen enkele wijze verband houden met die Uniewetgeving in de omzettingsmaatregel of in daarmee verband houdende documenten herkenbaar moeten worden gemaakt; merkt op dat deze informatie vaak nog ontbreekt; verzoekt de Commissie en de lidstaten gezamenlijk en consequent op te treden om het gebrek aan transparantie en andere problemen met betrekking tot "gold-plating" aan te pakken (40);

    88.

    is van oordeel dat bij de uitvoering en omzetting van EU-handelingen een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen gevallen van "gold-plating" waarbij de lidstaten bijkomende administratieve eisen invoeren die niets te maken hebben met EU-wetgeving, en het vaststellen van strengere normen die verder gaan dan de EU-brede minimumnormen inzake milieu- en consumentenbescherming, gezondheidszorg en voedselveiligheid;

    89.

    is van oordeel dat de drie instellingen de problemen in verband met "gold-plating" kunnen beperken door zich in te spannen om EU-wetgeving aan te nemen die duidelijk en eenvoudig om te zetten is en die een specifieke Europese meerwaarde biedt; herinnert eraan dat onnodige administratieve lasten weliswaar moeten worden vermeden, maar dat dit de lidstaten er niet van mag weerhouden om ambitieuzere maatregelen te behouden of te treffen en striktere normen op het gebied van sociale bescherming, milieu- en consumentenbescherming vast te stellen in gevallen waarin in de EU-wetgeving enkel minimumnormen worden omschreven;

    90.

    verzoekt de lidstaten om zo terughoudend mogelijk te zijn in het creëren van bijkomende administratieve eisen bij de omzetting van EU-wetgeving, en om overeenkomstig punt 43 van het interinstitutioneel akkoord dergelijke toevoegingen herkenbaar te maken in de omzettingsmaatregel of de daarmee verband houdende documenten;

    91.

    herinnert eraan dat de lidstaten er in punt 44 van het nieuwe IIA toe worden opgeroepen om met de Commissie samen te werken bij het verzamelen van de informatie en de gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de uitvoering van Uniewetgeving; verzoekt de lidstaten daarom alle noodzakelijke maatregelen te nemen om hun toezeggingen gestand te doen, onder meer door concordantietabellen op te stellen met duidelijke en precieze informatie over de nationale maatregelen tot omzetting van richtlijnen in hun nationale rechtsorde, zoals overeengekomen in de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken en in de gezamenlijke politieke verklaring van 27 oktober 2011 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over toelichtende stukken;

    92.

    is van oordeel dat de toezegging van de Commissie in punt 45 van het nieuwe IIA aldus geïnterpreteerd moet worden dat de toegang van het Parlement tot informatie in verband met precontentieuze en inbreukprocedures aanzienlijk zal verbeteren, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels; herhaalt daarom zijn reeds lang bestaande verzoek aan de Commissie met betrekking tot de gegevens waar het Parlement toegangsrecht toe heeft (41);

    93.

    herhaalt zijn waardering voor het probleemoplossingsmechanisme EU Pilot als een eerder informele, maar toch doeltreffende manier om te verzekeren dat het Unierecht door de lidstaten wordt nageleefd (42); staat afkeurend tegenover de aankondiging van de Commissie dat zij voortaan in de regel inbreukprocedures zal inleiden zonder gebruik te maken van het mechanisme (43);

    94.

    wijst erop dat de leden van de Commissie de wetgevingsprerogatieven van de leden van het Europees Parlement moeten eerbiedigen; is van mening dat zij het Parlement alle onafhankelijk uitgevoerde studies moeten doen toekomen op basis waarvan zij hun besluiten hebben genomen, en dat zij tevens die studies openbaar moeten maken die in tegenspraak zijn met hun conclusies;

    95.

    betreurt dat niet alle taalversies van wetgevingsvoorstellen op hetzelfde ogenblik beschikbaar zijn, waardoor het wetgevingsproces vertraging oploopt;

    96.

    benadrukt dat doeltreffende EU-wetgeving moet waarborgen dat bij de tenuitvoerlegging ervan de erin opgenomen procedures overeenkomen met het onderliggende doel van de wetgevingshandeling zelf, met name het uiteindelijke doel van milieubescherming in het geval van wetgeving die tot doel heeft een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen;

    97.

    erkent het belang van de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften om de kwaliteit van de totstandbrenging van EU-wetgeving te beoordelen in het licht van de feitelijke tenuitvoerlegging ervan, alsook het belang van het werk van deze commissie als uitgangspunt voor de verbetering van wetgevingsteksten en -procedures; wijst in dit verband op het belang van oprechte interinstitutionele samenwerking met de Commissie om ervoor te zorgen dat de verzoekschriften naar behoren worden onderzocht;

    Vereenvoudiging

    98.

    is verheugd over de toezegging in punt 46 van het nieuwe IIA om vaker gebruik te maken van de wetgevingstechniek van herschikking; herhaalt dat deze techniek de gewone wetgevingstechniek moet zijn, omdat zij een instrument van onschatbare waarde is voor vereenvoudiging (44); is echter van oordeel dat de Commissie in het geval van een volledige beleidsherziening een voorstel moet doen voor een volledige nieuwe rechtshandeling met intrekking van de bestaande wetgeving in plaats van de herschikkingstechniek te gebruiken, zodat de medewetgevers kunnen deelnemen aan brede en doeltreffende politieke gesprekken, en hun prerogatieven zoals bepaald in de Verdragen volledig gewaarborgd zijn;

    99.

    wijst erop dat beter wetgeven in het geval van de beoordeling van onnodige regulering en administratieve lasten (overeenkomstig de afspraken die zijn gemaakt in de punten 47 en 48 van het nieuwe IIA) en bij het onderzoeken van mogelijke doelstellingen ter beperking van lasten om de kosten voor overheidsdiensten en bedrijven (waaronder kmo's) te drukken, in voorkomend geval ook kan betekenen dat er meer EU-wetgeving komt, onder meer om verschillen in nationale wetgeving beter op elkaar af te stemmen, rekening houdend met de voordelen van wetgevingsmaatregelen en de gevolgen indien een optreden op EU-niveau uitblijft met betrekking tot normen inzake sociale, milieu- en consumentenbescherming, en met inachtneming van de vrijheid van de lidstaten om strengere normen toe te passen indien krachtens het Unierecht slechts minimumnormen zijn vastgesteld; wijst er bovendien op dat de Unie krachtens de in artikel 9 VWEU verankerde horizontale sociale clausule verplicht is zorgvuldig rekening te houden met de gevolgen van EU-wetgeving voor sociale normen en werkgelegenheid, en dat dit een behoorlijke raadpleging van maatschappelijke actoren inhoudt, met name vakbonden, consumenten en vertegenwoordigers van de belangen van kwetsbare groepen, met inachtneming van de autonomie van de sociale partners en de overeenkomsten die zij kunnen sluiten overeenkomstig artikel 155 VWEU; benadrukt dan ook dat de beperking van administratieve lasten niet noodzakelijk een deregulering inhoudt en dat dit hoe dan ook niet ten koste mag gaan van grondrechten en normen inzake sociale en consumentenbescherming, bescherming op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid, gendergelijkheid of dierenwelzijn, met inbegrip van de bijbehorende informatievereisten, en bijgevolg geen nadelige gevolgen mag hebben voor de rechten van werknemers (ongeacht de omvang van de onderneming) of leiden tot een toename van het aantal onzekere arbeidsovereenkomsten;

    100.

    is ingenomen met het eerste jaarlijkse lastenoverzicht van de Commissie in het kader van de vereenvoudiging van de EU-wetgeving, waarvoor zij een Flash Eurobarometer-enquête heeft gehouden over hoe de bedrijfswereld de regelgeving ziet, waarbij zij meer dan 10 000 bedrijven heeft geïnterviewd, vooral kmo's, in alle 28 lidstaten, met inachtneming van de verdeling van bedrijven binnen de EU; vestigt de aandacht op de resultaten van de enquête, die bevestigen dat de focus op het besparen van onnodige kosten passend blijft, en die suggereren dat er een complex samenspel is van verschillende factoren die de perceptie van bedrijven beïnvloeden, al kan dit ook veroorzaakt zijn door de verschillen in de nationale administratieve en juridische structuren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de wetgeving; wijst erop dat "gold-plating" en zelfs onjuiste berichtgeving in de media van invloed kunnen zijn op deze perceptie; is van mening dat het concept van het jaarlijkse lastenoverzicht een belangrijk instrument is om problemen in verband met de uitvoering en toepassing van EU-wetgeving op te sporen, maar dat dit niet tot de veronderstelling mag leiden dat regulering van nature tot buitensporige administratieve lasten leidt; is het met de Commissie eens dat het verzamelen van standpunten van alle betrokken partijen, met inbegrip van partijen die minder sterk vertegenwoordigd worden, over specifieke stukken wetgeving of verschillende stukken wetgeving die van toepassing zijn op een bepaalde sector, de enige manier is om concreet te bepalen wat in feite vereenvoudigd, gestroomlijnd of geschrapt kan worden; verzoekt de Commissie het jaarlijkse lastenoverzicht te verfijnen op basis van de bij de eerste editie opgedane ervaring, en vraagt tevens om transparante en controleerbare methoden toe te passen voor het verzamelen van gegevens, bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van kmo's, en zowel feitelijke als gepercipieerde lasten in het overzicht op te nemen;

    101.

    neemt bovendien nota van de resultaten van de beoordeling van de Commissie, die onderzocht of het haalbaar was om, zonder afbreuk te doen aan de doelstelling van de wetgeving, doelstellingen te bepalen om de lasten in specifieke sectoren te verminderen; moedigt de Commissie aan om doelstellingen met betrekking tot de vermindering van lasten vast te stellen voor elk initiatief, op een flexibele maar op feitenmateriaal gebaseerde en betrouwbare manier en met volledige inspraak van betrokken partijen, zoals momenteel in het kader van REFIT al het geval is;

    102.

    benadrukt dat een EU-norm in de regel in de plaats treedt van 28 nationale normen, hetgeen leidt tot een versterking van de interne markt en een beperking van de bureaucratie;

    103.

    onderstreept dat het belangrijk is onnodige bureaucratie te vermijden en rekening te houden met het verband tussen de omvang van een bedrijf en de middelen die nodig zijn om aan de vereiste verplichtingen te voldoen;

    Uitvoering en monitoring van het nieuwe IIA

    104.

    merkt op dat de Conferentie van voorzitters regelmatig een verslag zal ontvangen, opgesteld door de Voorzitter, over de huidige stand van zaken van de uitvoering, zowel intern als interinstitutioneel; is van oordeel dat in dit verslag terdege rekening moet worden gehouden met de beoordeling van de Conferentie van commissievoorzitters op basis van de ervaringen van de verschillende commissies, met name de Commissie juridische zaken, als de bevoegde commissie voor betere wetgeving en de vereenvoudiging van het Unierecht (45);

    105.

    verneemt met instemming dat de eerste jaarlijkse interinstitutionele politieke evaluatievergadering op hoog niveau over de uitvoering van het IIA heeft plaatsgevonden op 12 december 2017; moedigt de Conferentie van commissievoorzitters aan om alle aanbevelingen die zij passend acht over de uitvoering van het nieuwe IIA te bezorgen aan de Conferentie van voorzitters;

    o

    o o

    106.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (2)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.

    (3)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

    (4)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.

    (5)  PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

    (6)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.

    (7)  PB C 145 van 30.6.2007, blz. 5.

    (8)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 15.

    (9)  PB C 484 van 24.12.2016, blz. 7.

    (10)  PB C 446 van 29.12.2017, blz. 1.

    (11)  Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 maart 2014, Europese Commissie/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, zaak C-427/12, ECLI:EU:C:2014:170; arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 juli 2015, Europese Commissie/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, zaak C-88/14, ECLI:EUU:C:2015:499; arrest van het Hof van 17 maart 2016, Europees Parlement/Europese Commissie, C-286/14, ECLI:EU:C:2016:183; arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 juni 2016, Parlement/Raad, zaak C-263/14, ECLI:EU:C:2016:435; arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2014, Parlement/Raad, zaak C-658/11, ECLI:EU:C:2014:2025.

    (12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0484.

    (13)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 39.

    (14)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 116.

    (15)  PB C 50 van 9.2.2018, blz. 91.

    (16)  PB C 289 van 9.8.2016, blz. 53.

    (17)  PB C 285 van 29.8.2017, blz. 11.

    (18)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 14.

    (19)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 117.

    (20)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 87.

    (21)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 31.

    (22)  PB C 50 van 9.2.2018, blz. 91.

    (23)  Zie bijlage II bij het besluit van het Europees Parlement van 9 maart 2016 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven.

    (24)  Artikel 6, lid 2, van het Besluit van de voorzitter van de Europese Commissie van 19 mei 2015 tot oprichting van een onafhankelijke Raad voor regelgevingstoetsing (C(2015)3263).

    (25)  Zie COM(2016)0798 en COM(2016)0799.

    (26)  Zie paragraaf 47 van de resolutie van het Parlement van 9 september 2010 over "De wetgeving verbeteren" overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (vijftiende jaarverslag van de Commissie) (PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 66).

    (27)  Zie paragraaf 16 van de resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014 over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test.

    (28)  Zie paragraaf 4 van het besluit van het Parlement van 9 maart 2016 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven.

    (29)  Zie paragraaf 12 van de resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014, eerder geciteerd, en paragraaf 6 van het besluit van het Parlement van 9 maart 2016, eerder geciteerd.

    (30)  Zie paragraaf 5 van de resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving, eerder geciteerd.

    (31)  Zie punt XVI.1 van bijlage V bij het Reglement van het Europees Parlement.

    (32)  Zie overweging D van de resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2014 over de follow-up met betrekking tot de delegatie van wetgevingsbevoegdheden en de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, eerder geciteerd.

    (33)  Zie paragraaf 6 van de resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2014 over de follow-up met betrekking tot de delegatie van wetgevingsbevoegdheden en de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, eerder geciteerd.

    (34)  Ibid, paragraaf 1.

    (35)  Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 maart 2014, Europese Commissie/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, eerder geciteerd; arrest van het Hof van 17 maart 2016, Europees Parlement/Europese Commissie, eerder geciteerd; arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 juni 2016, Parlement/Raad, eerder geciteerd.

    (36)  Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 juni 2016, Parlement/Raad, eerder geciteerd; arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2014, Parlement/Raad, eerder geciteerd.

    (37)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 76.

    (38)  Zie aangenomen teksten, P8_TA(2018)0086.

    (39)  Arrest van het Gerecht (Zevende kamer – uitgebreid) van 22 maart 2018, De Capitani/Parlement, T-540/15, ECLI:EU:T:2018:167.

    (40)  Zie paragraaf 7 van de resolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het 28e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2010) (PB C 419 van 16.12.2015, blz. 73).

    (41)  Zie paragrafen 21 en 22 van de resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het 29e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011).

    (42)  Zie paragraaf 16 van de resolutie van het Europees Parlement van 6 oktober 2016 inzake de controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0385).

    (43)  Zie punt 2 van de mededeling van de Commissie getiteld "EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing", eerder geciteerd (zie blz. 12 in PB C 18 van 19.1.2017).

    (44)  Zie paragraaf 41 van de resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2011, eerder geciteerd.

    (45)  Zie punt XVI.3 van bijlage V bij het Reglement van het Europees Parlement.


    Top