Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE5496

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de voltooiing van de bankenunie (COM(2017) 592 final)

EESC 2017/05496

PB C 237 van 6.7.2018, p. 46–52 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/46


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de voltooiing van de bankenunie

(COM(2017) 592 final)

(2018/C 237/08)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Corapporteur:

Daniel MAREELS

Raadpleging

Europese Commissie, 17.11.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

28.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

180/3/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC steunt de sinds 2012 genomen maatregelen die een beslissende bijdrage aan de financiële stabiliteit hebben geleverd en de vicieuze cirkel tussen bankstelsels en hun overheden hebben doorbroken.

1.2

Het is dan ook verheugd over — en pleit tegelijk voor concrete tenuitvoerlegging van — de nieuwe reeks maatregelen die de Europese Commissie heeft voorgesteld om de Economische en Monetaire Unie (EMU) te voltooien en tot een optimale monetaire zone te komen, waarbij de huidige weerstand wordt overwonnen en zo spoedig mogelijk een nauwkeurigere benadering voor de voltooiing van de derde pijler van de bankenunie wordt uitgewerkt, door het geleidelijk verminderen en mutualiseren van financiële risico's. De voltooiing van de bankenunie — en de kapitaalmarktenunie — moet het immers mogelijk maken de financiële unie, een van de fundamentele pijlers van de EMU, volledig tot stand te brengen.

1.3

Meer in het bijzonder onderschrijft het EESC de verschillende voorgestelde doelstellingen om het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) te versterken, de geleidelijke vermindering van financiële risico's te vergemakkelijken en uiteindelijk een pan-Europees depositogarantiestelsel in te voeren dat, naast het garanderen van liquiditeit, verliezen kan dragen en de derde pijler van de bankenunie kan voltooien.

1.4

Om dit resultaat mogelijk te maken is het noodzakelijk parallel verder te werken aan risicodeling en vermindering van solvabiliteits- en liquiditeitsrisico’s in de financiële sector. Het Comité herbevestigt zijn eerdere standpunt hierover, zoals uiteengezet in zijn advies over de EDIS-voorstellen. Naast andere kwesties in dit verband dient zeker die van de niet-presterende leningen bovenaan op de agenda te blijven staan en dat is des te meer het geval nu de economische groei is teruggekeerd.

1.5

Nu de oorspronkelijke EDIS-voorstellen na meer dan 2 jaar niet tot resultaat hebben geleid lijkt een aanpassing van de aanpak waarschijnlijk wenselijk. De voorliggende Mededeling creëert ruimte voor een bredere discussie en een gefaseerde aanpak voor de realisatie van het Europees depositoverzekeringsstelsel. Het Comité kan deze aanpak bijtreden. Het is zaak het momentum voor de realisatie van de bankenunie niet verloren te laten gaan, en rekening te houden met de tijdens de onderhandelingen gemaakte vaststellingen. Het Comité acht het in ieder geval noodzakelijk dat zowel het Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS) als de relevante maatregelen tot risicovermindering onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt, conform een duidelijk en concreet vastgelegd tijdspad.

1.6

De keuze om in de eerste fase enkel te voorzien in een liquiditeitsdekking die toeneemt over de jaren, kan bijval vinden. Tegelijk dienen de nationale depositogarantiesystemen die voor de verliesdekking instaan verder alle aandacht te weerhouden. Inderdaad, om de latere overgang naar de tweede fase maximaal te faciliteren en ter wille van het onderlinge vertrouwen is het voor het Comité van belang dat snel initiatieven worden genomen om die nationale stelsels verder maximaal te stroomlijnen. Ook dienen de problemen van het verleden en de morele risico’s te worden aangepakt.

1.7

Verliesdekking komt daar bij in de tweede fase, maar die overstap is niet automatisch. De voorziene formele beslissing dient voor het Comité op de ruimst mogelijke basis te berusten. Derhalve lijkt het aangewezen dat die niet alleen door de Commissie wordt genomen, maar wel gezamenlijk met de Raad en het Parlement.

1.8

Die progressieve opbouw van de verliesdekking in het Europees depositoverzekeringsstelsel is positief als principe, maar de modaliteiten om dit stelsel te realiseren verdienen meer aandacht in de teksten.

1.9

Meer algemeen blijft de Mededeling op talrijke punten vrij algemeen en worden voorstellen „voorwaardelijk” aangereikt. Daardoor wordt ongetwijfeld ruimte voor verdere discussie gecreëerd, maar dat komt de slagkracht niet altijd ten goede. Ook komen een aantal belangrijke aspecten te weinig of niet aan bod. Het Comité bepleit dat snel verder wordt gewerkt, samen met alle betrokkenen, en de voorstellen concreter worden gemaakt. Voorts moeten de lidstaten hun verantwoordelijkheid opnemen, en verder werk maken van eerder genomen maatregelen, met name die betreffende depositogarantiestelsels. Dit is van groot belang, vooral in het kader van een gefaseerde aanpak zoals in deze mededeling wordt aangegeven.

1.10

In overeenstemming met de doelstelling om een pan-Europees depositogarantiestelsel te creëren is de onmiddellijke operabiliteit van het Europees Monetair Fonds, dat als geldschieter in laatste instantie als firewall voor het SRM fungeert, van cruciaal belang. Zo ook is het EESC een groot voorstander van de geplande taken van dit orgaan om zgn. asymmetrische schokken het hoofd te bieden.

1.11

De verbetering en consolidatie van de pijlers van de bankenunie en de toepassing van het gemeenschappelijk 'rulebook' moeten hand in hand gaan met de tenuitvoerlegging door de financiële sector van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) voor 2030 en de in Parijs gemaakte klimaatafspraken, waarbij wordt voorzien in een gunstigere behandeling, wat kapitaalvereisten betreft, voor investeringen in de groene economie en verschillende niet-complexe „inclusieve” langetermijnleningen, zoals bijv. hypotheken, met name wanneer zij verband houden met energie-efficiëntie, de installatie van zonnepanelen enz.

1.12

Ook met het oog op FinTech en andere financiële innovaties (zoals blokchain en slimme contracten) moeten stappen worden gezet om de bankenunie te voltooien en nieuw leven in te blazen en de financiële en digitale inclusie van Europese burgers te verbeteren, overeenkomstig de strategische doelstellingen van de EU. In de huidige formulering van de SDG's voor 2030 hebben 7 van de 17 doelstellingen betrekking op financiële inclusie, terwijl de digitale inclusie die deze financiële inclusie kan waarborgen of in gevaar kan brengen in een nieuwe context al dan niet expliciet vrijwel alle doelstellingen beïnvloedt.

1.13

Zoals het al in verschillende adviezen heeft aangegeven, is het EESC voorstander van een divers financieel ecosysteem waarin de grote pan-Europese spelers en kleine en middelgrote banken en andere niet-bancaire entiteiten die zich op betrouwbare wijze richten op de financiering van de reële economie op voet van gelijkheid naast elkaar bestaan, in een omgeving waarin de systeemrisico's veel kleiner zijn geworden. Diversiteit, transparantie en duurzaamheid vormen het beste tegengif tegen toekomstige financiële crises.

1.14

Naar de mening van het EESC is het nu zaak landen die geen deel uitmaken van de eurozone tot deelname aan te zetten. Tegelijkertijd zou elk van de drie pijlers van de bankenunie moeten bijdragen aan de versterking van de mondiale financiële structuur, door de Europese en internationale samenwerking op basis van haar regelgevingskader te intensiveren en haar ervaringen te delen, met name met de dertig niet-Europese landen die de euro als referentiemunt hebben, met inbegrip van de Franstalige Afrikaanse landen.

2.   Voorgeschiedenis, achtergrond en samenvatting van de nieuwe mededeling

2.1

De Grote Recessie, die tien jaar geleden begon, stelde de euro op de proef en bracht voor de landen van de eurozone in meerdere of mindere mate hoge kosten met zich mee. De financiële reddingsoperaties hadden daardoor ook negatieve gevolgen voor de overheidsrisico's.

2.2

De bankenunie werd in 2012 opgericht met als doel een eengemaakt en geïntegreerd financieel stelsel voor een doeltreffende uitvoering van het monetair beleid tot stand te brengen, een adequate risicospreiding over de lidstaten mogelijk te maken en het vertrouwen in het bancaire stelsel van de eurozone te herstellen, als antwoord op de constructiefouten in het onvolledige ontwerp van de euro. Dankzij de positieve veranderingen in het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) en het begrotingsbeleid in de EU-landen is er vooruitgang geboekt richting Economische en Monetaire Unie (EMU). De huidige uitdaging bestaat in de invoering van de euro in alle 27 landen van de EU en de voltooiing van de derde pijler van de bankenunie.

2.3

In het licht van populistische dreigingen en het toenemend gevaar van een nationalistische koers, die vooral te wijten zijn aan de toegenomen ongelijkheid als gevolg van de asymmetrische schokken in de eurozone, is er een brede politieke consensus ontstaan om de financiële unie (banken- en kapitaalmarktenunie) te voltooien teneinde de financiële stabiliteit en de territoriale integriteit van Europa te beschermen tegen, zoals Commissievoorzitter Juncker het uitdrukt, het ‘gif dat nationalisme heet’.

2.4

Een andere belangrijke nieuwe uitdaging betreft de financiële technologie (FinTech) en andere innovaties in de financiële infrastructuur, die tot nog toe vaak onder de radar van het financieel toezicht blijven. In de Mededeling van de Commissie omtrent de verscherping van het geïntegreerd toezicht ter versterking van de kapitaalmarktenunie van september 2017 wordt gesteld dat “bij de ontwikkeling van de financiële unie (…) de kansen van financiële innovatie moeten ten volle worden benut, maar ook nieuwe risico's worden aangepakt. Een actieplan wordt aangekondigd voor begin 2018 (1).

2.5

De vooruitgang in de richting van de bankenunie, die werd geboekt met de vaststelling van de regelgevende, controle- en sanctietaken van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) (2) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), die samen met het in de „Routekaart naar een bankenunie” uiteengezette gemeenschappelijk ‘rulebook’ de belangrijkste mijlpalen vormen, werd in de jaren van pril economisch herstel getemperd doordat de partners in de eurozone liever afzagen van de synergie die voortvloeit uit financiële integratie dan dat ze de risico's zouden delen.

2.6

We hebben dus te maken met een breed scala aan verklaringen en voorstellen die weliswaar vooruitgang hebben opgeleverd, maar niet hebben geleid tot risicobeperking en risicospreiding. De medewetgevers van de EU hebben nog steeds geen voldoende specifieke antwoorden gegeven op de vraag hoe de Economische en Monetaire Unie moet worden voltooid, met name wat betreft de inachtneming van de in 2017 door de Raad aangescherpte (3) richtlijn van 2014, het voorstel voor een verordening van november 2015, de gedeeltelijke en verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie, de lancering van het Actieplan inzake financiële diensten voor de consument (2017), de nieuwe maatregelen voor de beperking van niet-renderende leningen (4) enz.

2.7

Het vorenbedoelde voorstel van verordening van 2015 voorzag in de geleidelijke en stapsgewijze ontwikkeling van een Europees depositoverzekeringsstelsel („EDIS”). In een eerste fase zou worden gewerkt met een herverzekeringsaanpak, om dan over te stappen naar een geleidelijk gemutualiseerd stelsel (medeverzekering) om dan in de derde en laatste fase te komen tot een situatie waarin het risico vanaf 2024 volledig door het Europees depositoverzekeringsstelsel wordt gedragen. Samen met dit ontwerp kondigde de Commissie nog parallel een aantal maatregelen aan met het oog op de risicovermindering in de bankenunie. Helaas zijn de onderhandelingen hierover tot dusver zonder succes verlopen.

2.8

Ook is er nog werk aan de winkel voor de nationale depositogarantiestelsels (DGS), die een en ander vooruit zouden kunnen helpen. Problemen in dit verband zijn o.a. het feit dat er nog steeds aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten bestaan in de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels, en dat de uitwisseling van informatie en instrumenten ter bevordering van de coördinatie tussen de nationale depositogarantiestelsels (5) moet worden verbeterd.

2.9

Om de impasse tussen de medewetgevers te doorbreken, wordt in deze mededeling het criterium voor bail-in aangescherpt en voorgesteld om, enerzijds, een gemeenschappelijk vangnet voor het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds in te voeren en, anderzijds, een uitgebreidere routekaart voor het Europees Depositoverzekeringsstelsel (EDIS) op te stellen, te beginnen met herverzekering (door alleen geleidelijke liquiditeitsdekking te bieden, terwijl banken het gemeenschappelijk fonds voeden) om vervolgens in een tweede fase over te gaan tot medeverzekering, waaraan de voorwaarde zou kunnen worden verbonden dat risico's in verband met niet-renderende leningen voldoende worden beperkt (6). Met het oog hierop wordt een eerste aanvullende maatregel voorgesteld, die de kans op bedrijfsinsolventie beoogt te verkleinen door middel van herstructureringsprocedures, terwijl tevens wordt gestreefd naar vroegtijdige invoering van voorzieningen voor niet-renderende leningen in het kader van de herziening van de GTM-verordening. Overigens worden ook in de Mededeling van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van het Actieplan kapitaalmarktenunie van midden 2017 maatregelen op korte termijn aangekondigd voor het ontwikkelen van een secundaire markt voor oninbare leningen (7). Finaal komt dit erop neer dat ook voldoende vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de risicovermindering in de banksector.

2.10

De tweede aanvullende maatregel betreft de diversificatie van de overheidsschuldportefeuilles van banken. De zogenaamde door staatsobligaties gedekte effecten kunnen hieraan bijdragen en tegelijkertijd aanvullende garanties bieden. Naar aanleiding van de werkzaamheden van het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) overweegt de Commissie begin 2018 een wetgevingsvoorstel in te dienen.

2.11

In het voorjaar van 2019 zouden dus alle maatregelen voor risicospreiding ingevoerd moeten zijn en zou de uitvoeringsfase van start moeten kunnen gaan, te beginnen met het akkoord tussen de medewetgevers over de eerste elementen van het bankenpakket van november 2016 en belangrijke vooruitgang wat de rest betreft, gevolgd door verduidelijking van de bestaande controlebevoegdheden om de risico's in verband met niet-renderende leningen aan te pakken en een voorstel voor de beoordeling van beleggingsondernemingen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Nu de economieën van de eurolanden weer groeien en de banken de economieën ook van meer financiering voorzien, is het tijd om de weerbaarheid van ons financiële systeem te versterken om te voorkomen dat eventuele financiële crises de markten verder versnipperen (8) en een nieuwe dure test worden voor de euro en voor de Europese integratie als geheel.

3.2

Daartoe is het onontbeerlijk dat er een „volledig gemutualiseerd” gemeenschappelijk depositoverzekeringsfonds wordt opgezet om de financiële structuur van de Europese Unie te voltooien en de huidige mismatch tussen enerzijds het toezicht op en de afwikkeling van banken (die gecentraliseerd zijn) en anderzijds de nationale depositogarantiestelsels (die niet geharmoniseerd zijn) aan te pakken. Dit veronderstelt dat ook voldoende vooruitgang is geboekt op het vlak van de risicovermindering in de banksector.

3.3

Vooruitgang op het vlak van de risicovermindering en depositobescherming gaan hand in hand, en daarom herbevestigt het Comité wat het daaromtrent al principieel stelde ten aanzien van de oorspronkelijke EDIS-voorstellen (9). Met name klonk het toen dat, nu beide soorten maatregelen een aantal fundamentele en belangrijke doelstellingen inzake de versterking en de vervollediging van de bankenunie gemeen hebben, ze op eenzelfde manier en met daadwerkelijk gelijkwaardige instrumenten en methoden tot stand moeten worden gebracht. Derhalve en om reële vooruitgang mogelijk te maken, is het voor het Comité essentieel dat zowel EDIS als de relevante maatregelen tot risicovermindering onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt, conform een duidelijk en concreet vastgelegd tijdspad. Het scheppen van de juiste voorwaarden om stappen vooruit te kunnen zetten is eveneens van groot belang voor de verdere voltooiing van de EMU, waarvan de bankenunie een belangrijk onderdeel vormt.

3.4

Naast andere initiatieven op het vlak van risicovermindering dient met name zeker de kwestie van de NPL (10) en de ongelijke spreiding ervan over de landen hoog op de agenda te blijven, daar vorderingen op dit gebied van cruciaal belang zijn. Zoals recent nog gesteld is, is er globaal genomen vooruitgang, maar zeggen gemiddelden niet alles (11). Naast banken die de zaken krachtig aanpakken of minstens stappen in de goede richting zetten zijn er nog banken die de zaken ontkennen of niet voldoende ambitieus aanpakken. Nu de economische groei is teruggekeerd, is het zaak hier prioritair werk van te maken, zowel om de problemen uit het verleden op te lossen als naar de toekomst toe. Het komt erop aan op het terrein tot effectieve resultaten te komen. Dat is van essentieel belang om vooruitgang te kunnen boeken in de realisatie van de derde pijler van de bankenunie.

3.5

In vergelijking met de oorspronkelijke EDIS-voorstellen van 2015 wordt in de huidige Mededeling ruimte gecreëerd voor een ruimere discussie over het Europees depositoverzekeringsstelsel en een meer gefaseerde aanpak voor de realisatie ervan. Nu het zaak is het momentum voor de realisatie van de bankenunie niet verloren te laten gaan, en rekening te houden met de tijdens de onderhandelingen gemaakte vaststellingen getuigt deze nieuwe benadering van de Commissie van realiteitszin en kan ze bijgetreden worden door het Comité.

3.6

De keuze om in de eerste fase enkel te voorzien in een liquiditeitsdekking kan bijval vinden. Die keuze houdt in dat verliesdekking op dat ogenblik wordt geregeld via de nationale depositogarantiesystemen. Om de latere overgang naar een volgende fase niet nodeloos te bezwaren en ter wille van het onderlinge vertrouwen is het voor het Comité van belang dat vanaf het begin duidelijk wordt vastgelegd dat verder moet worden gewerkt om de nationale stelsels maximaal te stroomlijnen, zodat al te grote verschillen tussen Lidstaten verdwijnen. Tegelijk dienen ook de problemen van het verleden en de morele risico’s te worden aangepakt.

3.7

Met betrekking tot de overstap van de herverzekeringsfase (cf supra) naar de medeverzekeringsfase, die aan een aantal voorwaarden is gekoppeld, dient de beslissing daartoe voor het Comité op de ruimst mogelijke basis te berusten. Derhalve lijkt het aangewezen dat die niet alleen door de Commissie genomen wordt, maar wel gezamenlijk met de Raad en het Parlement (12).

3.8

Maximale duidelijkheid is evenzeer vereist met betrekking tot de voorwaarden die zullen gelden zowel bij als na (13) de overstap naar de medeverzekeringsfase, waarin naast een liquiditeitsdekking ook een verliesdekking is voorzien. Het is goed dat een graduele (14) opbouw daarvan wordt voorzien. Maar tegelijk kan de vrees worden geuit dat de huidige tekst in de verdere uitwerking te algemeen blijft, te weinig precies is en te veel ruimte laat voor uiteenlopende interpretaties en discussies. Meer houvast en zekerheid zijn daaromtrent noodzakelijk vanaf het begin.

3.9

Meer algemeen dient te worden opgemerkt dat, binnen deze grote oriëntaties, de Mededeling op talrijke punten vrij algemeen blijft en voorstellen voorwaardelijk worden aangereikt. Aan de ene kant levert dat ruimte op die nuttig kan zijn voor de verdere onderhandelingen tussen en met de Lidstaten maar anderzijds klinkt de tekst daardoor minder doortastend (15) en levert die niet altijd de gewenste duidelijkheid op. Een aantal belangrijke aspecten komen te weinig of helemaal niet aan bod, waaronder onder meer de onderkenning van de rol van de institutionele protectiestelsels, waarvoor het Comité al eerder aandacht vroeg (16). Om aan een en ander te verhelpen komt het er nu op aan samen met alle andere betrokkenen (onder andere Raad, Parlement, Lidstaten, Commissie,…) snel verder te werken en de voorstellen concreter te maken.

3.10

Het EESC dringt er bij de medewetgevers op aan om het omvattende pakket maatregelen ter versterking van de Economische en Monetaire Unie (17) dat op 6 december 2017 is uitgebracht, te benutten om vaart te zetten achter de consensusvorming.

3.11

Het EESC steunt het voornemen van de ECB om ervoor te zorgen dat banken in alle EU-lidstaten geharmoniseerde diensten aanbieden (18) en zo de vruchten plukken van een grotere markt. Het verzoekt de landen die nog niet aan de gemeenschappelijke munt deelnemen zich aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) te onderwerpen, als opmaat voor hun volledige integratie in de eurozone.

3.12

De voltooiing van de financiële structuur van de Unie moet hand in hand gaan met digitale en financiële inclusie, overeenkomstig de door de Verenigde Naties geformuleerde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling voor 2030. Het EESC benadrukt de potentiële rol die banken door middel van hun taken als intermediair tussen bewust sparen en sociaal verantwoord investeren kunnen vervullen bij de bestrijding van de klimaatverandering en bij de toepassing van 13 van de 17 SDG's. In dit verband moet de afronding van de Bazel III-hervormingen op 7 december 2017 zorgvuldig worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat de kredietverstrekking door Europese banken niet wordt beperkt op gebieden die van cruciaal belang zijn voor duurzame financiering.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het EESC schaart zich achter de door de Commissie voorgestelde maatregelen om de risico's op het gebied van toezicht, afwikkeling en depositogarantie (bij de eventuele overgang van herverzekering naar medeverzekering) te beperken.

4.2

Het EESC beklemtoont dat de harmonisatie van de nationale depositogarantiestelsels hand in hand moet gaan met de instelling van het Europees depositoverzekeringsstelsel. Het EESC dringt erop aan dat de Commissie een initiatief uitwerkt om de nationale depositofondsen bij te laten dragen aan de voltooiing van de structuur van het Europese stelsel, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van niet-systeemrelevante entiteiten (19). Het EESC steunt het recht van nationale depositogarantiestelsels om alternatieve maatregelen te treffen — die niet in strijd zijn met de mededingingsregels — zoals bedoeld in artikel 11 van Richtlijn 2014/49/EU inzake depositogarantiestelsels.

4.3

Het EESC is er een groot voorstander van zo snel mogelijk een vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme op te zetten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kredietlijn van het Europees Stabiliteitsmechanisme, zoals door de Taskforce Gecoördineerde Actie (TFCA) is voorgesteld.

4.4

Het EESC steunt de versterking van de toezichthoudende bevoegdheden in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en van de wettelijke prudentiële vangnetten (pijler I) om niet-renderende leningen op geharmoniseerde wijze het hoofd te bieden. In dit verband moet de Commissie aantonen dat de bevoegde autoriteiten op grond van de nieuwe toezichthoudende bevoegdheden invloed kunnen uitoefenen op het voorzieningenbeleid van banken met betrekking tot niet-renderende leningen.

4.5

De toepassing van bovengenoemde prudentiële beschermingsmechanismen moet bij iedere bank in verhouding staan tot het systeemrisicoprofiel van die bank, vaak gekoppeld aan haar bedrijfsmodel. Dit zou betekenen dat kleine en middelgrote banken die geen buitensporige risico’s veroorzaken, aan passende vereisten moeten voldoen en niet met overregulering te maken krijgen.

4.6

Daarnaast beveelt het EESC aan dat de kapitaalvereisten voor banken gunstiger uitpakken in geval van investeringen in de groene economie (20) en dat kapitaaltoeslagen worden overwogen voor investeringen in de „bruine” economie. De SSM zou hierop gericht toezicht moeten houden.

4.7

Ook valt te overwegen om de regelgeving voor niet-renderende leningen meer te innoveren door te kijken of er een grotere rol weggelegd kan zijn voor particuliere kredietverzekeringen, die een drieledige functie hebben — preventie, schadevergoeding en incasso — en als gevolg van de financiële innovatie steeds meer gelieerd zijn met banken. De ECB concludeert in haar verslagen dat sommige van deze risico's, zoals renterisico's, door de meeste Europese kredietinstellingen adequaat worden beheerd. Ook zij eraan herinnerd dat de VS de subprimecrisis te boven kwamen toen de Fed ook de grote herverzekeraars toegang tot liquide middelen ging bieden.

4.8

Tot slot pleit het EESC net als in diverse eerdere adviezen voor eerlijke en uit oogpunt van technologie en bedrijfsmodel neutrale concurrentievoorwaarden (technology and business model neutral conditions). Wat dit advies betreft, spreekt het zich opnieuw uit voor een gelijk speelveld qua toezichthoudende taken. Dit betekent dat er meer controle moet worden uitgeoefend op schaduwbankieren, beleggingsondernemingen en FinTech-bedrijven, in overeenstemming met de basisbenadering „zelfde risico, zelfde regels, zelfde toezicht”. Door de regelgeving voor deze nieuwe spelers, waartegen vaak juridische procedures zijn ingeleid, te verbeteren zullen de mogelijkheden voor financiële inclusie worden verruimd zonder dat de consumentenbescherming in gevaar wordt gebracht.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2017) 542 final, hoofdstuk 4, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) 1024/2013 van de Raad (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Op 16 juni 2017 bereikte de Raad overeenstemming over een bankcrediteurenrangorde in insolventieprocedures, in het kader van een richtlijn op basis waarvan de lidstaten een duidelijke achterstelling van ongedekte deposito's kunnen invoeren die bij het faillissement van een bank 'gered' zouden moeten worden.

(4)  COM(2018) 37 final.

(5)  Zie de mededeling van de Commissie, blz. 12.

(6)  Ondanks de verbeteringen hadden de Europese banken eind 2016 twee keer zoveel naar risico gewogen activa op de balans (19,1 % gemiddeld voor de hele EU, 18,8 % voor de eurozone) als de Amerikaanse (de Japanse banken bevonden zich ergens tussenin), terwijl de Europese cijfers aan het begin van de crisis in 2008 beter waren dan die van de twee andere grootmachten. Ook het percentage niet-renderende leningen blijft drie keer zo hoog als in de VS en Japan.

(7)  Zie COM(2017) 292 final, inz. „prioritaire actie 5”.

(8)  Banken hebben hun risicoblootstelling aan andere lidstaten afgebouwd en grensoverschrijdende betalingen zijn nog slechts goed voor 7 %.

(9)  PB C 177 van 18.5.2016, blz. 21.

(10)  Niet-presterende leningen (non performing loans).

(11)  Interview met Danièle Nouy, Chair of the Supervisory Board of the ECB in Público van 11 december 2017. Zie https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/interviews/date/2017/html/ssm.in171211.en.html.

(12)  Onverminderd de belangrijke rol die de toezichthouders hier kunnen spelen.

(13)  Zie de Mededeling, punt 3.

(14)  Thans is in algemene bewoordingen voorzien dat er een verliesdekking zal zijn door de nationale depositogarantiestelsels en het Europees depositoverzekeringsstelsel volgens een geleidelijk oplopende verdeelsleutel, beginnend met een bijdrage van 30 % van het Europees stelsel in het eerste jaar van de medeverzekeringsfase.

(15)  Zie (in het Nederlands) het regelmatig terugkerend gebruik van de werkwoordsvorm „zou” of „zouden” in de beschrijving van de beide fases van realisatie van het Europees depositoverzekeringsstelsel (blz. 11 en volgende).

(16)  PB C 177, 18.5.2016, blz. 21.

(17)  COM(2017) 821 final

(18)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 51.

(19)  Op grond van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vallen alleen systeemrelevante kredietinstellingen onder het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme.

(20)  De argumenten ten gunste van de „groene ondersteuningsfactor” hebben betrekking op de positieve systeemwaarde van groene activiteiten die milieurisico’s op lange termijn beperken, alsook op de noodzaak positieve externe effecten te integreren. Zie http://www.finance-watch.org/our-work/publications/1445 en https://ec.europa.eu/info/publications/180131-sustainable-finance-report_en.


Top