Elija las funciones experimentales que desea probar

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 52015IP0474

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2015 over de situatie in Burundi (2015/2973(RSP))

    PB C 399 van 24.11.2017, p. 190/195 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.11.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 399/190


    P8_TA(2015)0474

    Situatie in Burundi

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2015 over de situatie in Burundi (2015/2973(RSP))

    (2017/C 399/23)

    Het Europees Parlement,

    gezien de herziene Overeenkomst van Cotonou,

    gezien de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening voor Burundi van 28 augustus 2000,

    gezien de grondwet van Burundi, met name artikel 96,

    gezien het Afrikaans Handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur,

    gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

    gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, en de commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, Neven Mimica, over de verslechtering van de situatie in Burundi van 13 december 2015,

    gezien de conclusies van de Raad over het overleg EU-Republiek Burundi krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou van 8 december 2015,

    gezien resolutie 2248 (2015) van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Burundi van 12 november 2015,

    gezien de gezamenlijke verklaring van de plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN, Jan Eliasson, de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Nkosazana Dlamini-Zuma, en de VV/HV, Federica Mogherini, over Burundi van 12 november 2015,

    gezien de besluiten van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie (AUPSC) over de situatie in Burundi van 13 juni, 17 oktober en 13 november 2015,

    gezien de verklaringen van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap over de situatie in Burundi van 31 mei en 6 juli 2015,

    gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de situatie in Burundi van woensdag 9 december 2015,

    gezien Verordening (EU) nr. 2015/1755 van de Raad van 1 oktober 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Burundi,

    gezien de conclusies van de Raad over Burundi van 16 maart, 18 mei, 22 juni en 16 november 2015,

    gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de situatie in Burundi (1),

    gezien de door de Raad op 26 oktober 2015 goedgekeurde brief waarin wordt gevraagd om de opening van overleg met de autoriteiten van Burundi overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou,

    gezien de verklaring van de aanklager van het Internationaal Strafhof, mevrouw Fatou Bensouda, van 6 november 2015,

    gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de veiligheidssituatie in Burundi de afgelopen dagen ernstig is verslechterd, na de aanvallen op drie legerkampen in Bujumbura; overwegende dat de Burundese veiligheidstroepen op 11 en 12 december 2015 minstens 87 mensen hebben gedood; overwegende dat vele van deze moorden blijkbaar lukrake executies waren;

    B.

    overwegende dat artikel 96 van de grondwet van Burundi en artikel 7, lid 3, van Protocol II van de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening bepalen dat de president slechts twee ambtstermijnen kan hebben; overwegende dat president Pierre Nkurunziza al sinds 2005 in functie is en in 2010 is herkozen;

    C.

    overwegende dat er in Burundi op 29 juni 2015 parlementsverkiezingen en plaatselijke verkiezingen en op 21 juli 2015 presidentsverkiezingen zijn gehouden; overwegende dat beide verkiezingsprocessen volgens de internationale gemeenschap niet op een transparante, inclusieve, vrije en geloofwaardige manier zijn verlopen; overwegende dat de Afrikaanse Unie om die redenen heeft geweigerd waarnemers te sturen om de verkiezingen te volgen, dat de EU zijn verkiezingswaarnemingsmissie naar Burundi heeft onderbroken en dat een groot deel van de Burundese oppositie besloot de verkiezingen te boycotten;

    D.

    overwegende dat de kandidatuur van president Nkurunziza voor een derde termijn en zijn daaropvolgende herverkiezing na de verkiezingen van 21 juli 2015 het land in de diepste politieke crisis hebben gestort sinds het einde van de burgeroorlog;

    E.

    overwegende dat de Burundese regering de besluiten en aanbevelingen van de AU en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) van resp. 13 juni 2015 en 6 juli 2015, waarvan de volledige toepassing de weg zou hebben vrijgemaakt voor geloofwaardige en inclusieve verkiezingen, heeft genegeerd;

    F.

    overwegende dat er volgens het OHCHR en andere mensenrechtenorganisaties in de aanloop naar en na afloop van de verkiezingen sprake is geweest van politiek gemotiveerde mensenrechtenschendingen, aantasting van de mensenrechten en geweld in het land, met name gericht tegen activisten van de oppositie, mensenrechtenactivisten en journalisten, waaronder Pierre Claver Mbonimpa, wiens zoon dood is aangetroffen nadat hij was gearresteerd door de politie, Marguerite Barankitse, Antoine Kaburahe en Bob Rugurika; overwegende dat algemeen de overtuiging heerst dat deze daden grotendeels zij het niet uitsluitend toe te rekenen zijn aan staatsdiensten; overwegende dat de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de veiligheid in Burundi en de bescherming van de Burundese bevolking, onder eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en het internationale humanitaire recht, bij de Burundese regering ligt;

    G.

    overwegende dat als gevolg van de verslechterende politieke situatie in Burundi meer dan 200 000 personen in eigen land ontheemd geraakt zijn of hun toevlucht in buurlanden hebben gezocht; overwegende dat de EU in juli 2015 haar humanitaire hulp heeft opgevoerd en een extra bedrag van 4,5 miljoen EUR aan hulp voor de ontheemde bevolking heeft gemobiliseerd;

    H.

    overwegende dat Burundi een van de minst ontwikkelde landen ter wereld is; overwegende dat bijna de helft (45 %) van de 10,6 miljoen inwoners niet ouder is dan 15 jaar (waarbij 19,9 % van de bevolking wordt gevormd door kinderen onder de leeftijd van 5 jaar is); overwegende dat Burundi op de eerste plaats staat in de wereldhongerindex, met drie kinderen op vijf die een groeiachterstand hebben; overwegende dat Burundi in de periode 2013-2014 twee plaatsen is teruggevallen op de menselijke ontwikkelingsindex van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, namelijk van de 178e naar de 180e plaats, overwegende dat vier van de vijf personen in Burundi moeten rondkomen van nog geen 1,25 USD per dag, en dat 66,9 % van de bevolking beneden de armoedegrens leeft;

    I.

    overwegende dat de EU op 26 oktober 2015 heeft verzocht om overleg overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou teneinde onderzoek te doen naar het feit dat essentiële elementen van de overeenkomst, met name mensenrechten, democratische beginselen en de rechtsstaat, niet geëerbiedigd worden; overwegende dat dit overleg op 8 december 2015 van start is gegaan;

    J.

    overwegende dat de EU op 8 december 2015 van mening was dat de standpunten die Burundi had ingenomen tijdens het overleg overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, het onmogelijk zouden maken een oplossing te vinden voor het feit dat Burundi essentiële elementen van zijn partnerschap met de EU niet eerbiedigt; overwegende dat de EU ook van mening was dat de door Burundi ingenomen standpunten geen bevredigend antwoord mogelijk zouden maken op de besluiten van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie van 17 oktober en 13 november 2015, met name wat het feit betreft dat onverwijld een eerlijke en inclusieve dialoog op basis van de Overeenkomst van Arusha tot stand moet worden gebracht;

    K.

    overwegende dat de politieke patstelling in Burundi die gevolg is van de ontbrekende dialoog tussen de Burundese belanghebbenden, en de daaruit voortvloeiende verslechtering van de economische en veiligheidssituatie, ernstige consequenties hebben voor de bevolking en een grote bedreiging vormen voor de stabiliteit van de regio, waar voor de komende twee jaar diverse verkiezingen gepland zijn (Uganda, de Democratische Republiek Congo, Rwanda);

    L.

    overwegende dat de internationale gemeenschap een significante rol speelt als hoedster van de akkoorden van Arusha; overwegende dat de regionale en subregionale inspanningen om de crisis aan te pakken en de dialoog tussen alle politieke krachten weer op gang te brengen, tot dusver geen positieve resultaten hebben opgeleverd;

    M.

    overwegende dat de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld op 1 augustus 2015 in Addis Abeba bijeen is gekomen om de Nationale Raad voor herstel van de akkoorden van Arusha en de rechtsstaat in het leven te roepen;

    N.

    overwegende dat de president op 23 september 2015 een decreet heeft getekend tot oprichting van een nationale commissie voor een inter-Burundese dialoog die gedurende zes maanden de onderhandelingen moet leiden; overwegende dat het maatschappelijk middenveld zich zeer sceptisch heeft uitgesproken over de mogelijke realisaties van deze commissie, omdat de meeste leden van de oppositie en het maatschappelijk middenveld die de derde termijn van president Nkurunziza afwijzen, worden vervolgd op verdenking van deelname aan een opstand en medeplichtigheid aan de mislukte coup van 13 en 14 mei 2015; overwegende dat de voorzitter van de nieuwe Nationale Vergadering, Pascal Nyabenda, heeft verklaard dat „degenen die betrokken waren bij het organiseren en uitvoeren van de staatsgreep (…) niet aan de dialoog zullen kunnen deelnemen”;

    O.

    overwegende dat de AU, de EU en de VS de bevriezing van tegoeden en reisverboden hebben opgelegd aan de regerings- en oppositieleiders die er door hun optreden en verklaringen toe bijdragen dat het geweld voortduurt en het zoeken naar een politieke oplossing voor de crisis in Burundi belemmeren;

    P.

    overwegende dat de VS en een aantal andere landen hun burgers hebben geadviseerd Burundi onmiddellijk te verlaten, gezien de verslechterende veiligheidssituatie;

    Q.

    overwegende dat de Raad voor Vrede en Veiligheid van de AU op 17 oktober 2015 verzocht heeft om de afronding van een noodplan voor — indien de situatie dit vereist — het inzetten van een missie onder Afrikaanse leiding om geweld in het land te voorkomen, en overeengekomen is een grondig onderzoek in te leiden naar de mensenrechtenschendingen en andere misdaden tegen de burgerbevolking van Burundi;

    R.

    overwegende dat de VN-secretaris-generaal, Ban Ki-moon, op 30 november 2015 een drietal voorstellen aan de Veiligheidsraad heeft voorgelegd met de aanbeveling het mandaat van de VN-aanwezigheid in Burundi te herzien aan de hand van de ontwikkelingen, hetgeen de weg vrijmaakt voor een vredeshandhavingsmissie, als laatste hulpmiddel, als de crisis verergert;

    S.

    overwegende dat een ondersteuningsteam van de VN zal worden ingezet om een inter-Burundese dialoog te ondersteunen, de regering te adviseren over een versterking van de instellingen van de rechtsstaat en over ontwapeningskwesties, te coördineren met de regionale actoren, te zorgen voor monitoring en rapportage met betrekking tot de situatie op het terrein, en de planning van de VN met betrekking tot grotere aanwezigheid in Burundi te faciliteren;

    T.

    overwegende dat de AU en andere internationale actoren herhaaldelijk hebben aangedrongen op een echte en inclusieve dialoog waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, gebaseerd op eerbiediging van de Overeenkomst van Arusha en de Burundese grondwet, met het doel tot een oplossing voor het conflict in Burundi te komen waarin alle partijen zich kunnen vinden; overwegende dat de EU en de VN dit voorstel steunen;

    U.

    overwegende dat de bemiddelingsinspanningen worden voortgezet met volledige steun van de AU, de EU en de VN, teneinde de inter-Burundese dialoog te bevorderen zodat er een op een consensus gebaseerde, vreedzame oplossing voor de crisis in Burundi wordt gevonden;

    V.

    overwegende dat de EU in aanzienlijke mate bijdraagt aan de jaarlijkse begroting van Burundi, waarvan ca. de helft afkomstig is uit buitenlandse hulp, en overwegende dat de EU recentelijk 432 miljoen EUR heeft toegewezen aan Burundi uit het Europees Ontwikkelingsfonds 2014-2020;

    W.

    overwegende dat de Burundese autoriteiten bij Decreet 530/1597 de werkzaamheden van tien mensenrechtenorganisaties, namelijk ACAT-Burundi, APRODH, AMINA, FOCODE, FORSC, FONTAINE-ISOKO, Maison Shalon, PARCEM, RCP en SPPDF, hebben stopgezet en hun bankrekeningen hebben geblokkeerd;

    1.

    spreekt zijn uiterste bezorgdheid uit over de ernstige politieke en veiligheidssituatie in Burundi alsmede de snel verslechterende humanitaire situatie in het land, en over de mogelijke gevolgen hiervan voor de veiligheid en stabiliteit in de hele subregio;

    2.

    veroordeelt krachtig de recente gewelddaden en de steeds veelvuldiger mensenrechtenschendingen en misdaden als moord, buitengerechtelijke executies, schending van de fysieke integriteit van personen, marteling en andere gevallen van wrede, onmenselijke en/of vernederende behandeling, willekeurige arrestaties en illegale detentie, inclusief van kinderen en de bezetting van scholen door leger en politie, en schending van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting, alsmede de heersende straffeloosheid; vraagt een grondig en onafhankelijk onderzoek naar de moorden en misdaden en vraagt dat de plegers van deze daden voor het gerecht worden gebracht;

    3.

    dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van het geweld, de mensenrechtenschendingen en de politieke intimidatie van tegenstanders en op de onmiddellijke ontwapening van alle gewapende groepen die banden met politieke partijen hebben, onder strikte eerbiediging van het internationale recht en de mensenrechten;

    4.

    verzoekt alle partijen met klem om de nodige voorwaarden te scheppen voor herstel van vertrouwen en nationale eenheid, en dringt aan op onmiddellijke hervatting van een inclusieve en transparante nationale dialoog waarbij de regering, de oppositiepartijen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties betrokken zijn;

    5.

    wijst erop dat een dergelijke dialoog, gericht op blijvende vrede, veiligheid en stabiliteit en op herstel van de democratie en de rechtsstaat in het belang van de Burundese bevolking, gebaseerd zou moeten zijn op de Overeenkomst van Arusha en de Burundese grondwet, die naleving van het internationaal recht en de internationale verdragen voorschrijft;

    6.

    wijst er met name op dat de gewapende groeperingen die in Burundi actief zijn veel jongeren tellen, inclusief kinderen onder 18, en verzoekt de internationale gemeenschap bijzondere aandacht te besteden aan de re-integratie van deze jongeren en het bevorderen van hun deelname aan een vreedzaam politiek proces;

    7.

    verlangt dat alle partijen in Burundi zich onthouden van iedere actie die de vrede en veiligheid in het land zou bedreigen; veroordeelt ten sterkste alle openbare uitspraken die bedoeld zijn om tot geweld aan te zetten of haat te zaaien onder de verschillende groepen van de Burundese samenleving, en die de huidige spanning nog kunnen verergeren, en roept alle partijen op zich van zulke uitlatingen te onthouden;

    8.

    herinnert de autoriteiten van Burundi aan hun verplichting om toe te zien op veiligheid op het Burundese grondgebied en op de mensenrechten, burgerrechten en politieke rechten en de fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in de Burundese grondwet, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten;

    9.

    herinnert er in dit verband aan dat het partnerschap tussen de EU en Burundi onder de Overeenkomst van Cotonou valt en dat alle partijen verplicht zijn de bepalingen van die overeenkomst te eerbiedigen en na te leven, met name de eerbiediging van de mensenrechten; herinnert er met name aan dat artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou voorziet in de mogelijkheid van overlegprocedures in geval van niet-naleving van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat en is ingenomen met het besluit van de EU om te verzoeken om overleg overeenkomstig genoemd artikel;

    10.

    veroordeelt ten strengste de schending van de Overeenkomst van Arusha door president Nkurunziza, bestaand uit het feit dat hij zich voor een derde ambtstermijn als president heeft laten beëdigen;

    11.

    dringt er bij de Burundese autoriteiten op aan te stimuleren dat de waarheid wordt vastgesteld betreffende de grootschalige misdaden die tussen 1962 en 2008 zijn begaan, en wel door middel van gerechtelijke en niet-gerechtelijke maatregelen zoals een commissie voor waarheid en verzoening en speciale rechtbanken, teneinde een nationale verzoening tot stand te brengen;

    12.

    is ingenomen met de bemiddelingsinspanningen onder leiding van de EAC, gesteund door de AU en de VN, om de dialoog tussen de Burundese belanghebbenden te vergemakkelijken; roept de VV/HV op eveneens steun te verlenen aan deze bemiddelingsinspanningen; verzoekt de regering van Burundi en de overige belanghebbenden met klem de bemiddelaar hun volledige medewerking te verlenen;

    13.

    spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het aantal slachtoffers en gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen die sinds het begin van de crisis zijn gemeld; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan onverwijld een grondig onderzoek in te stellen naar de omstandigheden en motieven van deze misdaden en te waarborgen dat degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn, voor de rechter worden gebracht; herhaalt dat degenen die voor de schending of aantasting van de mensenrechten verantwoordelijk zijn, niet vrijuit mogen gaat; verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat scholen een veilige haven zijn voor leeractiviteiten; verzoekt de aanklager van het Internationaal Strafhof de situatie in Burundi van nabij te volgen en steunt haar verklaring van 6 november 2015;

    14.

    dringt aan op intrekking van Decreet 530/1597 tot voorlopige opschorting van de werkzaamheden van diverse mensenrechtenorganisaties en op onmiddellijke opheffing van de bevriezing van hun bankrekeningen, zodat die organisaties hun werkzaamheden onbelemmerd kunnen voortzetten;

    15.

    dringt erop aan dat journalisten en mensenrechtenactivisten die in ballingschap leven, veilig kunnen terugkeren, dat de media die na de mislukte staatsgreep van 13 en 14 mei 2015 werden opgeheven, opnieuw worden toegelaten en dat de aanklachten tegen journalisten die ervan worden beschuldigd rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken te zijn geweest bij de mislukte staatsgreep, worden ingetrokken;

    16.

    is met name bezorgd over de dramatische discriminatie en criminalisering van LGBTI-mensen in Burundi; beklemtoont nogmaals dat seksuele geaardheid valt onder de vrijheid van meningsuiting en het recht van mensen op een persoonlijke levenssfeer, die verankerd zijn in het internationale recht op het gebied van mensenrechten, op grond waarvan de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie moeten worden beschermd en de vrijheid van meningsuiting moet worden gewaarborgd; verzoekt het parlement en de regering van Burundi derhalve om de strafrechtelijke bepalingen die discriminerend zijn voor LGBTI-personen af te schaffen;

    17.

    onderstreept het feit dat de crisis een grote impact heeft op kinderen en verzoekt de Commissie te blijven samenwerken met internationale partners om te zorgen voor de voorziening van gezondheidszorg, inclusief essentiële geneesmiddelen, veilige toegang tot onderwijs en bescherming van kinderen tegen alle vormen van geweld, en om de toegang tot andere sociale diensten te garanderen;

    18.

    is verheugd dat de AU mensenrechtenwaarnemers en militaire deskundigen naar Burundi heeft gestuurd om toe te zien op de mensenrechtensituatie, en benadrukt dat het van belang is met hen samen te werken om de uitvoering van hun mandaat te vergemakkelijken; vraagt daarnaast het Internationaal Strafhof om binnen het raam van zijn rechtsmacht onderzoek in te stellen naar gemelde schendingen van de mensenrechten tijdens de recente crisis;

    19.

    is ingenomen met de door de EU goedgekeurde gerichte sancties die aansluiten bij het besluit van de AU om gerichte sancties op te leggen, waaronder een reisverbod voor en de bevriezing van tegoeden van Burundese onderdanen die er door hun optreden en verklaringen toe bijdragen dat het geweld voortduurt en de inspanningen voor een politieke oplossing voor de crisis in Burundi belemmeren; dringt er bij de EU op aan dergelijke sancties uit te breiden tot alle personen wier handelingen een bedreiging vormen van de vrede en stabiliteit in de regio, aanzetten tot haat en in strijd zijn met de Overeenkomst van Arusha;

    20.

    dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan, gezien de wijze waarop het overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou gevoerde overleg zich heeft ontwikkeld, om na te denken over het bevriezen van alle niet-humanitaire hulp aan de Burundese regering, totdat het buitensporige geweld en de mensenrechtenschendingen door regeringstroepen, zoals gedocumenteerd door het OHCHR, ophouden en er via een echte inter-Burundese dialoog een politieke oplossing is gevonden, de hulp een andere bestemming te geven, om het maatschappelijk middenveld te versterken; is van mening dat de hulp van de EU de fundamentele problemen van ongelijkheid, armoede en chronische ondervoeding moet aanpakken, om de onlangs goedgekeurde duurzame ontwikkelingsdoelstellingen te realiseren;

    21.

    spreekt zijn ernstige verontrusting uit over de aanhoudende uittocht van Burundese vluchtelingen naar de omringende landen; betuigt nogmaals zijn steun aan alle humanitaire organisaties die ter plaatse werkzaam zijn, alsmede de buurlanden waar de vluchtelingen worden opgevangen; doet een beroep op de internationale gemeenschap en humanitaire organisaties om hulp te blijven verlenen aan allen die als ontheemde of vluchteling te lijden hebben onder het conflict; is verheugd over het voornemen van de EU om de financiële steun en de humanitaire hulp te verhogen om in de dringende behoeften van deze mensen te voorzien;

    22.

    dringt er bij de AU, de VN en de EU op aan serieus aandacht te besteden aan de regionale dimensie en verdere destabilisering van de regio te voorkomen door hun aanwezigheid op het terrein te vergroten, met name door een permanente politieke dialoog te onderhouden tussen de landen in de regio; dringt er bij de AU in dit verband op aan in overleg met de VN-Veiligheidsraad te overwegen een vredeshandhavingsmissie onder Afrikaanse leiding in te zetten indien de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Burundi verder verslechtert;

    23.

    verzoekt de VV/HV, Federica Mogherini, de inspanningen voort te zetten om te zorgen voor de onmiddellijke vrijlating van Richard Spiros Hagabimana, een politieagent in Burundi, die onwettig werd opgesloten en gefolterd omdat hij op 28 juli 2015 weigerde in zijn hoedanigheid als politieagent op een menigte te schieten;

    24.

    is van mening dat de problemen in Burundi verband houden met geschillen inzake de controle over vruchtbare landbouwgrond, inkomensongelijkheid en discriminatie; dringt in verband hiermee aan op de vaststelling van een verantwoord regelgevend kader met betrekking tot de wijze waarop bedrijven omgaan met mensenrechtenverplichtingen en verplichtingen inzake het naleven van sociale en milieunormen;

    25.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Burundi, de Raad ACS-EU, de Commissie, de Raad, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de instellingen van de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


    (1)  Aangenomen teksten P8_TA(2015)0275.


    Arriba