Elija las funciones experimentales que desea probar

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 52015IP0457

    Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie (2015/2010(INL))

    PB C 399 van 24.11.2017, p. 74/91 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.11.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 399/74


    P8_TA(2015)0457

    Meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid

    Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie (2015/2010(INL))

    (2017/C 399/09)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien het ontwerpverslag van de Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (2015/2066(INI) (de bijzondere commissie TAXE 1),

    gezien het definitieve verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de G20 inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting — BEPS) dat op 5 oktober 2015 werd gepubliceerd,

    gezien de artikelen 46 en 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0349/2015),

    Belangrijkste bevindingen van het Luxleaks-schandaal

    A.

    overwegende dat een consortium van journalisten, het Internationaal Consortium van onderzoeksjournalisten (ICIJ), dat onderzoek heeft gedaan naar fiscale rulings en andere schadelijke praktijken in Luxemburg (Luxleaks), in november 2014 onthulde dat bijna 340 multinationale bedrijven geheime afspraken hadden gemaakt met Luxemburg die veel van die bedrijven in staat stelden hun mondiale belastingafdrachten tot een minimum te beperken in het nadeel van het publiek belang van de Unie, terwijl zij weinig tot geen economische activiteit in Luxemburg creëerden;

    B.

    overwegende dat uit de onthullingen bleek dat sommige belastingadviseurs multinationals bewust en gericht hebben geholpen om tussen 2002 en 2010 ten minste 548 fiscale rulings tot stand te brengen; overwegende dat deze geheime belastingafspraken ingewikkelde financiële structuren omvatten die zijn ontworpen om aanzienlijke belastingverlagingen te bewerkstelligen;

    C.

    overwegende dat tal van bedrijven als gevolg van die fiscale rulings over de winsten die zij Luxemburg binnenbrachten een effectief belastingtarief van minder dan 1 % betaalden; overwegende dat sommige multinationals daar waar zij actief zijn wel profiteren van diverse openbare goederen en diensten, maar geen billijke belastingbijdrage betalen; overwegende dat sommige multinationals een daadwerkelijke belasting van bijna nul procent afdragen over de winst die zij genereren, hetgeen de Unie en andere economieën kan schaden;

    D.

    overwegende dat Luxemburgse dochterondernemingen in veel gevallen honderden miljoenen euro's beheren terwijl zij nauwelijks in Luxemburg aanwezig zijn en er nauwelijks economische activiteiten verrichten, waarbij op sommige adressen meer dan 1 600 bedrijven geregistreerd staan;

    E.

    overwegende dat de door de bijzondere commissie TAXE 1 verrichte onderzoeken aan het licht hebben gebracht dat de praktijk van fiscale rulings niet uitsluitend in Luxemburg gehanteerd wordt, maar in de hele Unie gemeengoed is; overwegende dat de praktijk van fiscale rulings op legitieme wijze kan worden ingezet om bedrijven de nodige rechtszekerheid te bieden en het financiële risico voor eerlijke bedrijven te beperken, maar niettemin mogelijkheden voor misbruik en belastingontwijking biedt en, door alleen bepaalde actoren rechtszekerheid te bieden, een zekere mate van ongelijkheid kan creëren tussen bedrijven die rulings hebben verkregen en bedrijven die geen gebruik van rulings maken;

    F.

    overwegende dat in het verslag „Addressing Base Erosion and Profit Shifting” van de OESO van 12 februari 2013 nieuwe internationale normen worden voorgesteld voor de bestrijding van BEPS;

    G.

    overwegende dat eveneens rekening moet worden gehouden met het communiqué naar aanleiding van de G20-vergadering van de ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken die op 5 oktober 2015 plaatsvond;

    H.

    overwegende dat de nationale politieke leiders, met een paar lovenswaardige uitzonderingen, onvoldoende behulpzaam zijn geweest bij het aanpakken van het probleem van ontwijking van de vennootschapsbelasting;

    I.

    overwegende dat de Europese Unie grote stappen in de richting van economische integratie heeft gezet, zoals de economische en monetaire unie en de bankenunie, en dat coördinatie op Unieniveau van het belastingbeleid, binnen de grenzen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een onontbeerlijk onderdeel van het Europese integratieproces vormt;

    Vennootschapsbelasting en agressieve fiscale planning

    J.

    overwegende dat de inkomsten uit vennootschapsbelasting in de 28 lidstaten van de Unie in 2012 gemiddeld 2,6 % van het bbp bedroegen (1);

    K.

    overwegende dat het in een context waarin het aan investeringen en groei ontbreekt, belangrijk is om bedrijven in de Unie te houden of aan te trekken, en dat het daarom essentieel is dat de Unie zijn aantrekkelijkheid voor lokale en buitenlandse investeerders bevordert;

    L.

    overwegende dat alle fiscale planning moet plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en de toepasselijke verdragen;

    M.

    overwegende dat agressieve fiscale planning inhoudt dat wordt geprofiteerd van de technische details van een belastingsysteem, van incongruenties tussen twee of meer belastingstelsels of van mazen in de wetgeving, met als doel de verschuldigde belastingen te verminderen;

    N.

    overwegende dat regelingen voor agressieve fiscale planning vaak resulteren in het gebruik van een combinatie van internationale incongruenties tussen belastingstelsels, bijzonder gunstige specifieke nationale belastingregels en het gebruik van belastingparadijzen;

    O.

    overwegende dat belastingfraude en belastingontduiking in tegenstelling tot agressieve fiscale planning bovendien een illegale vorm van ontduiking van belastingverplichtingen zijn;

    P.

    overwegende dat het meest adequate antwoord op agressieve fiscale planning goede wetgeving, een deugdelijke tenuitvoerlegging daarvan en internationale coördinatie ten aanzien van de gewenste uitkomsten lijkt te zijn;

    Q.

    overwegende dat de totale inkomstenderving voor de staat ten gevolge van ontwijking van vennootschapsbelasting doorgaans wordt gecompenseerd door een verhoging van de totale belastingdruk, door bezuinigingen op overheidsdiensten of door meer staatsleningen — waardoor zowel andere belastingbetalers als de economie in haar geheel schade wordt toegebracht;

    R.

    overwegende dat in een studie (2) wordt geschat dat de inkomstenderving voor de Unie als gevolg van de ontwijking van vennootschapsbelasting zou kunnen oplopen tot 50-70 miljard euro per jaar, waarbij waarbij dit bedrag verloren gaat wegens winstverschuiving, en overwegende dat in diezelfde studie wordt geschat dat de inkomstenderving voor de Unie als gevolg van de ontwijking van vennootschapsbelasting in werkelijkheid zou kunnen oplopen tot 160-190 miljard euro wanneer rekening wordt gehouden met speciale fiscale regelingen, inefficiënties bij de belastinginning en andere soortgelijke activiteiten;

    S.

    overwegende dat de efficiëntie van de inning van vennootschapsbelasting volgens de studie 75 % is, hoewel eveneens wordt bevestigd dat dit percentage geen betrekking heeft op de bedragen die door belastingautoriteiten zouden kunnen worden geïnd, aangezien het extreem kostbaar of in technisch opzicht moeilijk zou zijn een bepaald deel van deze bedragen te innen; overwegende dat indien er een alles omvattende oplossing voor het probleem van BEPS voorhanden zou zijn en in de hele Unie geïmplementeerd zou kunnen worden, dit volgens de studie een positief effect op de belastinginkomsten van de regeringen van de lidstaten zou hebben van 0,2 % van de totale belastinginkomsten;

    T.

    overwegende dat verliezen als gevolg van BEPS een bedreiging vormen voor de deugdelijke werking van de interne markt alsook voor de geloofwaardigheid, de efficiëntie en de eerlijkheid van de vennootschapsbelastingstelsels in de Unie; overwegende dat in bovengenoemde studie eveneens duidelijk wordt gesteld dat de erin opgenomen berekeningen geen betrekking hebben op schattingen van activiteiten binnen de schaduweconomie, en dat de ondoorzichtigheid van de structuren en betalingen van bepaalde bedrijven het moeilijk maken om het effect op de belastinginkomsten nauwkeurig in te schatten, hetgeen betekent dat dit effect wellicht aanzienlijk groter is dan in het verslag wordt geraamd;

    U.

    overwegende dat de verliezen als gevolg van grondslaguitholling en winstverschuiving eveneens duidelijk laten zien dat het ontbreekt aan een gelijk speelveld voor enerzijds ondernemingen die slechts in één lidstaat actief zijn en daar belasting afdragen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), familiebedrijven en zelfstandigen, en anderzijds bepaalde multinationals die hun winsten gericht kunnen verschuiven van rechtsgebieden met een hoog belastingniveau naar rechtsgebieden met een laag belastingniveau en die zich met agressieve fiscale planning bezighouden, waarmee zij hun totale heffingsgrondslag verlagen en de overheidsfinanciën extra onder druk zetten, dit ten nadele van de burgers van de Unie en van kmo's;

    V.

    overwegende dat het gebruik door multinationals van agressieve fiscale planningspraktijken in strijd is met het beginsel van eerlijke mededinging en verantwoord ondernemerschap, als bedoeld in mededeling COM(2011)0681, omdat voor het opzetten van fiscale planningstrategieën middelen nodig zijn waarover alleen grote bedrijven beschikken en omdat er daardoor geen gelijk speelveld is tussen kmo's en grote bedrijven, hetgeen dringend moet worden verholpen;

    W.

    overwegende dat belastingconcurrentie binnen de Unie en ten aanzien van derde landen in sommige gevallen schadelijk kan zijn en kan resulteren in een „race naar de bodem” wat belastingtarieven betreft, terwijl verbeterde transparantie, coördinatie en convergentie een effectief kader bieden om eerlijke concurrentie tussen bedrijven binnen de Unie te waarborgen en overheidsbegrotingen voor ongunstige effecten te behoeden;

    X.

    overwegende dat maatregelen die agressieve fiscale planning toestaan onverenigbaar zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de lidstaten;

    Y.

    overwegende dat agressieve fiscale planning onder meer wordt vergemakkelijkt door de toenemende complexiteit van bedrijven en door de digitalisering en globalisering van de economie, hetgeen tot een verstoring van de concurrentie leidt die schadelijk is voor de groei en de in de Unie, met name voor kmo’s;

    Z.

    overwegende dat de strijd tegen agressieve fiscale planning niet door de afzonderlijke lidstaten gevoerd kan worden; overwegende dat een ondoorzichtig en ongecoördineerd vennootschapsbelastingbeleid een risico met zich meebrengt voor het belastingbeleid van de lidstaten, met niet-productieve effecten zoals belastingverhoging voor minder mobiele belastinggrondslagen tot gevolg;

    AA.

    overwegende dat het gebrek aan gecoördineerd optreden ertoe leidt dat veel lidstaten unilaterale nationale maatregelen treffen; overwegende dat dergelijke maatregelen vaak ineffectief, ontoereikend en, in sommige gevallen, desastreus zijn gebleken voor het nagestreefde doel;

    AB.

    overwegende dat er derhalve behoefte bestaat aan een gecoördineerde, meerlagige aanpak op nationaal, Unie- en internationaal niveau;

    AC.

    overwegende dat de Unie zich een pionier heeft betoond bij de mondiale bestrijding van agressieve fiscale planning, met name door binnen het kader van de OESO vooruitgang te bewerkstelligen met betrekking tot het BEPS-project; overwegende dat de Unie een pioniersrol moet blijven vervullen nu het BEPS-project zich ontwikkelt, en de schade moet proberen te voorkomen die BEPS zowel de lidstaten als ontwikkelingslanden overal ter wereld kan toebrengen; overwegende dat zij in dit verband onder meer maatregelen moet nemen met betrekking tot BEPS en, naast BEPS, ook met betrekking tot kwesties die van belang zijn voor de ontwikkelingslanden, zoals vermeld in het verslag van de Werkgroep ontwikkeling van de G20 van 2014;

    AD.

    overwegende dat de Commissie en de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het uitgebreide OESO-pakket aan maatregelen inzake BEPS op Unieniveau als minimumnorm wordt toegepast en ambitieus blijft; overwegende dat het van cruciaal belang is dat alle OESO-landen het BEPS-project ten uitvoer leggen;

    AE.

    overwegende dat de Commissie, naast en in aanvulling op de reeds in dit verslag genoemde actieterreinen, duidelijk uiteen moet zetten hoe zij van plan is alle 15 OESO/G20 BEPS-projectresultaten ten uitvoer te leggen, en zo snel mogelijk met een voorstel moet komen voor ambitieuze wetgevingsmaatregelen, teneinde andere landen aan te moedigen de OESO-richtsnoeren te implementeren en het voorbeeld van de Unie bij de tenuitvoerlegging van het actieplan te volgen; overwegende dat de Commissie ook moet overwegen op welke terreinen de Unie verder moet gaan dan de door de OESO aanbevolen minimumnormen;

    AF.

    overwegende dat de wetgevingsbevoegdheid op het gebied van vennootschapsbelasting overeenkomstig de Unieverdragen momenteel bij de lidstaten ligt, doch dat het overgrote deel van de problemen in verband met agressieve fiscale planning van multinationale aard is;

    AG.

    overwegende dat een betere coördinatie van nationaal belastingbeleid bijgevolg de enige haalbare oplossing is om een gelijk speelveld te creëren en maatregelen te vermijden die multinationals bevoordelen ten koste van kmo’s;

    AH.

    overwegende dat het ontbreken van een gecoördineerd belastingbeleid in de Unie aanzienlijke kosten en administratieve lasten met zich meebrengt voor burgers en bedrijven met activiteiten in meer dan één lidstaat binnen de Unie, met name voor kmo’s, en leiden tot ongewilde dubbele belastingheffing, dubbele niet-belastingheffing of tot de vergemakkelijking van agressieve fiscale planning; overwegende dat dergelijke gevallen niet meer mogen voorkomen en dat transparantere en eenvoudigere oplossingen daarom noodzakelijk zijn;

    AI.

    overwegende dat bij het ontwerpen van belastingregels en aangepaste administratieve procedures bijzondere aandacht moet worden besteed aan kmo's en familiebedrijven, die de ruggengraat van de economie van de Unie vormen;

    AJ.

    overwegende dat uiterlijk op 26 juni 2017 een voor de hele Unie geldend register van uiteindelijke begunstigden operationeel moet zijn, om te helpen bij de opsporing van mogelijke belastingontwijking en winstverschuiving;

    AK.

    overwegende dat de onthullingen van het Luxleaks-schandaal en de werkzaamheden van de bijzondere commissie TAXE 1 duidelijk aantonen dat de Unie wetgevingsmaatregelen moet treffen om de transparantie, de coördinatie en de convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid binnen de Unie te verbeteren;

    AL.

    overwegende dat de vennootschapsbelasting gebaseerd moet zijn op het beginsel dat winsten worden belast waar zij worden gemaakt;

    AM.

    overwegende dat de Europese Commissie en de lidstaten een zeer actieve rol in de internationale arena moeten blijven vervullen om de vaststelling van internationale normen te bewerkstelligen die in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op de beginselen van transparantie, de uitwisseling van informatie en de afschaffing van schadelijke belastingmaatregelen;

    AN.

    overwegende dat de Unie, uit hoofde van het beginsel van „beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling” als vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, moet waarborgen dat alle stadia van de beleidsvorming op alle terreinen, met inbegrip van de heffing van vennootschapsbelasting, geen belemmering vormen voor de doelstelling van duurzame ontwikkeling, maar deze juist bevorderen;

    AO.

    overwegende dat een gecoördineerd vennootschapsbelastingstelsel in de hele Unie het mogelijk zou maken oneerlijke concurrentie aan te pakken en het concurrentievermogen van Europese bedrijven, en met name kmo's, te vergroten;

    AP.

    overwegende dat de Commissie en de lidstaten in belastinggerelateerde procedures meer elektronische oplossingen moeten inzetten, om de administratieve lasten te verminderen en grensoverschrijdende procedures te vereenvoudigen;

    AQ.

    overwegende dat de Commissie het effect moet beoordelen van belastingvoordelen die aan bestaande speciale economische zones in de Unie worden verstrekt en overwegende dat in dit verband de uitwisseling van beste praktijken moet worden aangemoedigd;

    Transparantie

    AR.

    overwegende dat meer transparantie op het gebied van vennootschapsbelasting de belastinginning kan verbeteren, de werkzaamheden van de belastinginstanties efficiënter kan maken en van essentieel belang is om het vertrouwen van de burger in belastingstelsels en regeringen te vergroten, en dat dit een belangrijke prioriteit zou moeten vormen;

    (i)

    overwegende dat meer transparantie ten aanzien van de activiteiten van grote multinationals, en met name ten aanzien van gemaakte winsten, over de winst betaalde belastingen, ontvangen subsidies en belastingteruggaven, het aantal werknemers en aangehouden activa, van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat belastinginstanties grondslaguitholling en winstverschuiving op doeltreffende wijze aanpakken; overwegende dat er een goed evenwicht moet worden bewerkstelligd tussen transparantie, bescherming van persoonsgegevens en commerciële gevoeligheid, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor kleinere bedrijven; overwegende dat verslaglegging per land een wezenlijke manier is om dergelijke transparantie te bewerkstelligen; overwegende dat voorstellen van de Unie voor verslaglegging per land in eerste instantie gebaseerd moeten zijn op het model van de OESO; overwegende dat de Unie verder kan gaan dan de OESO-richtlijnen en deze verslaglegging per land verplicht en openbaar kan maken, en dat het Europees Parlement zich, in zijn op 8 juli 2015 (3) aangenomen amendementen op het voorstel voor een gewijzigde richtlijn betreffende aandeelhoudersrechten, vóór volledig openbare verslaglegging per land heeft uitgesproken; overwegende dat de Europese Commissie tussen 17 juni en 9 september 2015 een raadpleging over dit onderwerp heeft gehouden om de verschillende opties voor de tenuitvoerlegging van verslaglegging per land te onderzoeken (4); overwegende dat 88 % van degenen die in het openbaar op die raadpleging hebben geantwoord, voorstander was van openbaarmaking van belastinggerelateerde informatie door bedrijven;

    (ii)

    overwegende dat de toepassing van agressieve fiscale planning door bedrijven onverenigbaar is met maatschappelijk verantwoord ondernemen; overwegende dat sommige ondernemingen in de Unie reeds zijn begonnen aan te tonen dat zij de belastingregels volledig naleven door een „Fair Tax Payer”-keurmerk aan te vragen of het feit dat zij in het bezit van een dergelijk keurmerk zijn te promoten (5); overwegende dat dergelijke maatregelen een sterk afschrikwekkende werking kunnen hebben en een gedragsverandering teweeg kunnen brengen als gevolg van de reputatieschade die niet-naleving met zich meebrengt; overwegende dat een dergelijk keurmerk gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke Europese criteria;

    (iii)

    overwegende dat meer transparantie kan worden bereikt wanneer de lidstaten elkaar en de Commissie op de hoogte stellen van iedere nieuwe vorm van belastingaftrek, -verlichting, -vrijstelling of -stimulans of vergelijkbare maatregelen die van wezenlijke invloed zijn op hun effectieve belastingtarief; overwegende dat een dergelijke inkennisstelling de lidstaten zou helpen schadelijke belastingpraktijken in kaart te brengen;

    (iv)

    overwegende dat er, ondanks de recente overeenstemming binnen de Raad over wijziging van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (6) wat betreft de automatische uitwisseling van fiscale rulings, nog steeds risico’s bestaand dat de lidstaten onderling niet voldoende communiceren over de mogelijke gevolgen van hun belastingafspraken met bepaalde bedrijven voor de belastinginning in andere lidstaten; overwegende dat nationale belastingautoriteiten alle fiscale rulings zodra zij tot stand zijn gekomen automatisch openbaar zouden moeten maken; overwegende dat de Commissie toegang tot de fiscale rulings moet krijgen door middel van een beveiligd centraal register; overwegende dat er meer transparantie dient te zijn met betrekking tot door belastingautoriteiten ondertekende fiscale rulings, op voorwaarde dat vertrouwelijke informatie en gevoelige bedrijfsinformatie wordt beschermd;

    (v)

    overwegende dat douanevrije havens naar verluidt worden gebruikt om transacties voor belastingautoriteiten verborgen te houden;

    (vi)

    overwegende dat de voortgang bij de bestrijding van belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve fiscale planning alleen kan worden gemonitord met een geharmoniseerde methode die kan worden gebruikt om een schatting te maken van de omvang van de directe en indirecte belastingkloven in alle lidstaten en in de Unie als geheel; overwegende dat een schatting van de belastingkloof slechts het begin moet zijn van de verstrekking van bijkomende informatie over belastingaangelegenheden;

    (vii)

    overwegende dat het huidige, in de hele Unie geldende rechtskader voor de bescherming van klokkenluiders ontoereikend is, en dat de manieren waarop de verschillende lidstaten klokkenluiders bescherming bieden onderling sterk variëren; overwegende dat wanneer dergelijke bescherming ontbreekt, werknemers die in het bezit zijn van cruciale informatie begrijpelijkerwijs niet geneigd zullen zijn naar buiten te treden zodat deze informatie niet openbaar zal worden gemaakt; overwegende dat de lidstaten moeten overwegen maatregelen te nemen om klokkenluiders te beschermen, gezien het feit dat deze klokkenluiders hebben geholpen het onderwerp van oneerlijke belastingheffing onder de aandacht van het publiek te brengen; overwegende dat het bijgevolg wenselijk is om te zorgen voor Unie-brede bescherming van klokkenluiders die wangedrag, onrecht, fraude of illegale praktijken aan de kaak stellen bij nationale of Europese instanties of deze, in gevallen van aanhoudend niet aangepakt wangedrag of onrecht of aanhoudende niet aangepakte fraude of illegale praktijken die het publieke belang zouden kunnen schaden, onder de aandacht van het brede publiek brengen; overwegende dat dergelijke bescherming verenigbaar moet zijn met het algehele rechtsstelsel; overwegende dat het moet gaan om bescherming tegen ongerechtvaardigde strafrechtelijke vervolging, economische sancties en discriminatie;

    Coördinatie

    AS.

    overwegende dat de wetgevingsbevoegdheid op het gebied van vennootschapsbelasting bij de lidstaten ligt, doch dat het overgrote deel van de problemen in verband met agressieve fiscale planning van multinationale aard is; overwegende dat een betere coördinatie van nationale vormen van belastingbeleid de enige haalbare manier is om het probleem van grondslaguitholling en winstverschuiving en het probleem van agressieve fiscale planning aan te pakken;

    (i)

    overwegende dat een verplichte, in de hele Unie geldende gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (common consolidated corporate tax base — CCCTB) een belangrijke stap zou zijn in de richting van de oplossing van de problemen in verband met agressieve fiscale planning binnen de Unie en dringend moet worden ingevoerd; overwegende dat het uiteindelijke doel is een volledige verplichte CCCTB tot stand te brengen, mogelijk met een tijdelijke vrijstelling voor niet multinationale kmo’s en voor bedrijven die geen grensoverschrijdende activiteiten ontplooien, en met een verdeelsleutelmethode die gebaseerd is op een combinatie van objectieve variabelen; overwegende dat de Commissie overweegt om, tot een volledige CCCTB tot stand is gebracht, tijdelijke maatregelen te treffen teneinde de mogelijkheden voor winstverschuiving te bestrijden; overwegende dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat deze maatregelen, inclusief de compensatie van grensoverschrijdende verliezen, het risico op grondslaguitholling en winstverschuiving niet doen toenemen; overwegende dat deze maatregelen geen perfecte vervanging voor consolidatie vormen en het volledig operationeel maken van deze nieuwe regeling tijd zal vergen;

    (ii)

    overwegende dat er, de werkzaamheden van de Groep gedragscode met betrekking tot schadelijke vormen van vennootschapsbelasting ten spijt, in de gehele Unie nog altijd maatregelen met het oog op agressieve fiscale planning voorkomen; overwegende dat eerdere pogingen om het bestuur en mandaat van de Groep te versterken en de in de code vastgelegde werkmethoden en criteria aan te passen, met het oog op de bestrijding van nieuwe vormen van schadelijke belastingpraktijken in de huidige economische omgeving, geen vruchten hebben afgeworpen; overwegende dat de activiteiten van de Groep worden gekenmerkt door een algemeen gebrek aan transparantie en verantwoordingsplicht; overwegende dat de efficiëntie en het functioneren van de Groep daarom moet verbeteren en effectiever en transparanter moet worden, onder meer door de publicatie van jaarverslagen en notulen, inclusief de standpunten van de lidstaten; overwegende dat de Groep standpunten moet kunnen innemen over kwesties in verband met belastingbeleid in meer dan een lidstaat, zonder dat een kleine minderheid van lidstaten aanbevelingen van de Groep blokkeert;

    (iii)

    overwegende dat het algemene beginsel inzake vennootschapsbelasting in de Unie moet zijn dat belastingen worden betaald in de landen waar een bedrijf zijn werkelijke economische activiteiten ontplooit en economische waarde creëert; overwegende dat hiertoe criteria moeten worden opgesteld; overwegende dat bij het gebruik van „octrooiboxen” of andere preferentiële belastingregelingen eveneens moet worden gewaarborgd dat belastingen worden afgedragen op de plaats waar waarde wordt gecreëerd, volgens de criteria die zijn gedefinieerd in BEPS-actie 5, terwijl daarnaast gemeenschappelijke Europese definities moeten worden geformuleerd inzake de vraag wat wordt beschouwd als bevordering van O&O en wat niet, alsook voor de harmonisering van het gebruik van octrooi- en innovatieboxen, inclusief het vervroegen naar 30 juni 2017 van de afschaffing van de oude regeling;

    (iv)

    overwegende dat sommige lidstaten unilateraal regels inzake buitenlandse dochterondernemingen hebben ingevoerd om op adequate wijze te waarborgen dat winsten die in landen met lage of geen belastingtarieven worden geparkeerd, daadwerkelijk worden belast; overwegende dat deze regels moeten worden gecoördineerd om te voorkomen dat de verschillen tussen deze nationale regels inzake buitenlandse dochterondernemingen binnen de Unie de werking van de interne markt verstoren;

    (v)

    overwegende dat Richtlijn 2011/16/EU voorziet in samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van belastinginspecties en -controles en aanspoort tot de uitwisseling van optimale werkwijzen tussen belastingautoriteiten; overwegende dat de instrumenten waarin deze richtlijn voorziet niet effectief genoeg zijn, terwijl de verschillende nationale benaderingen ten aanzien van accountancybedrijven in contrast staan met de zeer georganiseerde fiscale planningtechnieken van bepaalde ondernemingen;

    (vi)

    overwegende dat voor de automatische uitwisseling van informatie in het algemeen en met betrekking tot fiscale rulings in het bijzonder, een gemeenschappelijk Europees fiscaal identificatienummer vereist is; overwegende dat de Commissie moet overwegen een gemeenschappelijk Europees register van ondernemingen op te zetten;

    (vii)

    overwegende dat de Commissie heeft besloten het mandaat van het platform voor goed fiscaal bestuur, dat in 2016 zou aflopen, te verlengen, en de reikwijdte en werkmethoden van het platform uit te breiden respectievelijk te verbeteren; overwegende dat het platform kan bijdragen tot het nieuwe actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking, discussies kan bevorderen over fiscale rulings van lidstaten in het licht van de voorgestelde nieuwe regels voor de uitwisseling van informatie, en feedback kan geven over nieuwe initiatieven om belastingontwijking tegen te gaan; overwegende dat de Commissie evenwel het imago van het platform voor goed fiscaal bestuur moet verbeteren, het lidmaatschap ervan moet uitbreiden en de doeltreffendheid ervan moet vergroten;

    (viii)

    overwegende dat de Commissie in het kader van het proces van het Europees semester hervormingen met betrekking tot belastinginstanties moet analyseren en de tenuitvoerlegging van deze hervormingen moet verlangen, teneinde de belastinginningscapaciteit van belastinginstanties op nationaal en Europees niveau te versterken, zodat zij hun rol op doeltreffende wijze kunnen vervullen en de positieve gevolgen van effectieve belastinginning en effectieve acties tegen belastingfraude en belastingontduiking voor de inkomsten van de lidstaten kunnen worden bevorderd;

    Convergentie

    AT.

    overwegende dat een betere coördinatie alleen niet volstaat om fundamentele problemen op te lossen die voortvloeien uit het feit dat in verschillende lidstaten verschillende regels voor vennootschapsbelasting gelden; overwegende dat een deel van het overkoepelende antwoord op agressieve fiscale planning de convergentie van een beperkt aantal nationale belastingpraktijken moet omvatten; overwegende dat dit kan worden bereikt zonder dat de soevereiniteit van de lidstaten in verband met andere elementen van hun vennootschapsbelastingstelsel wordt ondermijnd;

    (i)

    overwegende dat praktijken van agressieve fiscale planning soms voortkomen uit de cumulatieve voordelen van door de verschillende lidstaten gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing, die onbedoeld resulteren in dubbele niet-belastingheffing; overwegende dat de toename van het aantal verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing tussen individuele lidstaten en derde landen kan leiden tot mogelijke nieuwe mazen in de wetgeving; overwegende dat het, in lijn met actie 15 van het OESO/G20 BEPS-project, noodzakelijk is om een multilateraal instrument voor de wijziging van bilaterale belastingverdragen te ontwikkelen; overwegende dat de Commissie het mandaat moet krijgen om namens de Unie met derde landen te onderhandelen over belastingovereenkomsten, in plaats van de huidige praktijk waarbij bilaterale onderhandelingen worden gevoerd die tot niet-optimale resultaten leiden; overwegende dat de Commissie moet waarborgen dat dergelijke overeenkomsten wederkerigheidsbepalingen bevatten, evenals maatregelen ter voorkoming van nadelige effecten op burgers en bedrijven van de Unie, met name kmo’s, als gevolg van de extraterritoriale toepassing van wetgeving van derde landen binnen het rechtsgebied van de Unie en haar lidstaten;

    (ii)

    overwegende dat de Unie haar eigen geactualiseerde definitie van „belastingparadijzen” moet hebben;

    (iii)

    overwegende dat de Unie tegenmaatregelen moet nemen ten aanzien van bedrijven die van dergelijke belastingparadijzen gebruik maken; overwegende dat het Europees Parlement hier al toe heeft opgeroepen in zijn verslag over het jaarverslag over belastingen 2014 (7), waarin werd aangedrongen op „de invoering van strenge sancties om ondernemingen ervan af te brengen de belastingregels te schenden of te omzeilen, met name door frauderende ondernemingen, ondernemingen die in belastingparadijzen gevestigd zijn en landen die de mededinging middels gunstige belastingvoorwaarden verstoren, EU-financiering, overheidssteun en toegang tot openbare aanbestedingen te ontzeggen”; overwegende dat lidstaten iedere vorm van overheidssteun die is toegekend aan ondernemingen die betrokken zijn bij schending van de EU-belastingregels, teruggevorderd dient te worden; overwegende dat ook tegenmaatregelen moeten worden genomen tegen de lidstaten, indien zij weigeren hun schadelijke preferentiële belastingregelingen aan te passen, die het bestaan van een gelijk speelveld in de EU ondermijnen;

    (iv)

    overwegende dat een nieuwe, bindende definitie van „vaste inrichting” moet worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de belastingheffing plaatsvindt op de plek waar economische activiteit wordt verricht en waar waarde wordt gecreëerd; overwegende dat dit gepaard zal moeten gaan met bindende minimumcriteria om vast te stellen of een economische activiteit wezenlijk genoeg is om in een lidstaat te worden belast, om aldus het probleem van „brievenbusmaatschappijen” te voorkomen, met name gezien de uitdagingen als gevolg van de digitale economie;

    (v)

    overwegende dat in de voortgaande onderzoeken van de Commissie naar vermeende inbreuken op de regels van de Unie voor staatssteun een storend gebrek aan transparantie is blootgelegd met betrekking tot de manier waarop deze regels zouden moeten worden toegepast; overwegende dat de Commissie, om dit te corrigeren, richtsnoeren inzake staatssteun dient te publiceren om duidelijk te maken hoe zij gevallen van belastinggerelateerde staatssteun definieert, om aldus zowel bedrijven als lidstaten meer rechtszekerheid te bieden; overwegende dat de Commissie in het kader van de modernisering van de regeling voor staatssteun moet zorgen voor een effectieve controle achteraf van de wettelijkheid van toegekende staatssteun;

    (vi)

    overwegende dat een van de onbedoelde effecten van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad (8) is dat grensoverschrijdende inkomsten uit rente en royalty's wellicht niet (of in zeer geringe mate) belast worden; overwegende dat in deze richtlijn alsook in Richtlijn 2005/19/EG (9) en andere relevante Uniewetgeving een antimisbruikregel moet worden opgenomen;

    (vii)

    overwegende dat een in de hele Unie geldende bronbelasting of een maatregel met een vergelijkbaar effect zou waarborgen dat alle binnen de Unie gegenereerde winsten die de Unie te zijner tijd zullen verlaten, ten minste een maal in de Unie belast worden alvorens zij naar buiten de Unie worden overgebracht;

    (viii)

    overwegende dat het huidige kader van de Unie voor de beslechting van geschillen inzake dubbele belastingheffing tussen lidstaten niet effectief functioneert en baat zou hebben bij duidelijkere regels en striktere tijdschema's, voortbouwend op de systemen die al zijn ingevoerd;

    (ix)

    overwegende dat belastingadviseurs een cruciale rol spelen met betrekking tot het faciliteren van agressieve belastingplanning, door bedrijven te helpen complexe wettelijke constructies tot stand te brengen om misbruik te maken van de incongruenties en mazen in de wetgeving die het gevolg zijn van verschillende belastingstelsels; overwegende dat geen fundamentele herziening van het vennootschapsbelastingstelsel kan worden uitgevoerd zonder een onderzoek naar de praktijken van deze advieskantoren; overwegende dat in het kader van dit onderzoek aandacht moet worden besteed aan het belangenconflict dat inherent is aan deze kantoren, die tegelijk advies verlenen aan nationale overheden over de invoering van een belastingstelsel en aan bedrijven over de beste manier om hun belastingplichten binnen deze stelsels te optimaliseren;

    AU.

    overwegende dat de algehele efficiëntie van de belastinginning, het concept van fiscale rechtvaardigheid en de geloofwaardigheid van nationale belastinginstanties niet alleen worden ondermijnd door agressieve fiscale planning en activiteiten op het gebied van grondslaguitholling en winstverschuiving; overwegende dat de Unie en de lidstaten soortgelijke daadkrachtige actie moeten ondernemen om de problemen van belastingontduiking en belastingfraude bij de heffing van zowel individuele belasting als vennootschapsbelasting aan te pakken, evenals problemen in verband met de inning van andere belastingen dan vennootschapsbelasting, in het bijzonder de btw; overwegende dat andere elementen van belastinginning en -beheer een substantieel onderdeel van de bestaande belastingkloof vormen;

    AV.

    overwegende dat de Commissie daarom eveneens moet nadenken over de aanpak van deze bredere problematiek, met name de handhaving van de btw-regels in de lidstaten en van de toepassing ervan in grensoverschrijdende gevallen, alsmede de inefficiëntie bij de inning van de btw (die in sommige lidstaten een belangrijke bron van nationale inkomsten vormt), praktijken om de btw te ontwijken, evenals de negatieve gevolgen van enkele belastingkwijtscheldingsregelingen of niet-transparante inkeerregelingen; overwegende dat bij dergelijke nieuwe maatregelen rekening moet worden gehouden met het evenwicht tussen kosten en baten;

    1.

    verzoekt de Commissie om het Parlement voor juni 2016 een of meer wetgevingsvoorstellen voor te leggen, met inachtneming van de in de bijgevoegde bijlage opgenomen gedetailleerde aanbevelingen;

    2.

    constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

    3.

    is van oordeel dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel gedekt moeten worden door passende begrotingstoewijzingen;

    4.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


    (1)  http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/gen_info/ economic_analysis/tax_structures/2014/report.pdf

    (2)  „European added value of legislative report on bringing Transparency, coordination and convergence to corporate tax policies in the European Union”, door Dr. Benjamin Ferrett, Daniel Gravino en Silvia Merler– nog niet gepubliceerd.

    (3)  Aangenomen teksten van 8.7.2015, P8_TA(2015)0257.

    (4)  http://ec.europa.eu/finance/consultations/2015/further-corporate-tax-transparency/index_en.htm.

    (5)  Zoals het Fair Tax Mark: http://www.fairtaxmark.net/.

    (6)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

    (7)  http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+REPORT+A8-2015-0040+0+DOC+XML+V0//NL

    (8)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).

    (9)  Richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005 tot wijziging van Richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB L 58 van 4.3.2005, blz. 19).


    BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE

    GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    A.     Transparantie

    Aanbeveling A1. Verplichte, openbare verslaglegging per land voor alle sectoren door multinationale ondernemingen

    Het Europees Parlement dringt er nogmaals bij de Europese Commissie op aan alle noodzakelijke stappen te nemen om in het eerste kwartaal van 2016 uitgebreide en openbare verslaglegging per land in te voeren voor alle multinationale ondernemingen in alle sectoren.

    Dit voorstel moet worden ontwikkeld op basis van de vereisten die de OESO heeft voorgesteld in haar in september 2014 gepresenteerde gegevensmodel voor verslaglegging per land (Actie 13 van het OESO/G20 BEPS-project).

    Bij de ontwikkeling van het voorstel moet de Commissie eveneens rekening houden met:

    de uitkomsten van de raadpleging van de Commissie inzake verslaglegging per land, die van 17 juni tot en met 9 september 2015 is gehouden en waarin verschillende opties voor de mogelijke tenuitvoerlegging van verslaglegging per land in de Unie zijn onderzocht;

    de voorstellen voor volledige verslaglegging per land als uiteengezet in de herziene richtlijn betreffende aandeelhoudersrechten waar het Europees Parlement op 8 juli 2015 zijn goedkeuring aan heeft gehecht (1) en de uitkomst van de lopende trialogen over deze richtlijn.

    Aanbeveling A2. Een nieuw „Fair Tax Payer”-keurmerk voor bedrijven die goede praktijken op het gebied van belastingen hanteren

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor een vrijwillig Europees „Fair Tax Payer”-keurmerk.

    Het voorstel dient een Europees kader van ontvankelijkheidscriteria te bevatten, op grond waarvan het keurmerk door nationale instanties kan worden toegekend.

    Dit kader van ontvankelijkheidscriteria moet duidelijk maken dat het „Fair Tax Payer”-keurmerk uitsluitend wordt toegekend aan bedrijven die de relevante bepalingen van de nationale en Uniewetgeving naar letter en geest naleven.

    Bedrijven moeten door dit „Fair Tax Payer”-keurmerk worden aangemoedigd om het betalen van een billijk aandeel van de belastingen tot een essentieel onderdeel van hun beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen te maken, alsook om hun opstelling inzake belastingaangelegenheden op te nemen in hun jaarverslag.

    Aanbeveling A3. Verplichte kennisgeving van nieuwe belastingmaatregelen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor een nieuw mechanisme waarmee lidstaten worden verplicht om andere lidstaten en de Commissie onverwijld op de hoogte te stellen wanneer zij voornemens zijn een nieuwe vorm van belastingaftrek, -verlichting, -vrijstelling of -stimulans in te voeren of vergelijkbare maatregelen te treffen die van wezenlijke invloed zijn op het effectieve belastingtarief in de desbetreffende lidstaat of op de belastinggrondslag in een andere lidstaat.

    Deze kennisgevingen door de lidstaten dienen een analyse te bevatten van de overloopeffecten van de nieuwe belastingmaatregelen op andere lidstaten en ontwikkelingslanden, ter ondersteuning van de werkzaamheden van de Groep gedragscode bij het in kaart brengen van schadelijke belastingpraktijken.

    Deze nieuwe belastingmaatregelen dienen eveneens te worden opgenomen in het proces van het Europees semester, en er dienen aanbevelingen voor follow-up te worden geformuleerd.

    Het Europees Parlement dient regelmatig op de hoogte te worden gehouden van dergelijke kennisgevingen en van de door de Europese Commissie uitgevoerde beoordeling.

    Er dient te worden voorzien in sancties voor de lidstaten die niet aan deze verslagleggingsvereisten voldoen.

    De Commissie dient eveneens te overwegen of het passend zou zijn om belastingadviesbedrijven te verplichten om nationale belastingautoriteiten op de hoogte te stellen wanneer zij bepaalde belastingregelingen ontwikkelen en beginnen aan te prijzen die zijn bedoeld om ondernemingen te helpen hun totale belastingverplichtingen te verminderen, hetgeen momenteel in sommige lidstaten praktijk is; zij dient tevens te bekijken of het delen van dergelijke informatie tussen de lidstaten via de Groep gedragscode een efficiënt instrument zou zijn om verbeteringen te bewerkstelligen op het gebied van vennootschapsbelastingbeleid in de Unie.

    Aanbeveling A4. De automatische uitwisseling van informatie over fiscale rulings moet worden uitgebreid naar alle fiscale rulings en tot op zekere hoogte openbaar worden gemaakt

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan Richtlijn 2011/16/EU, dat elementen van automatische uitwisseling van informatie over fiscale rulings omvat, aan te vullen, door:

    de reikwijdte van de automatische uitwisseling van informatie uit te breiden zodat deze niet alleen grensoverschrijdende fiscale rulings maar alle fiscale rulings op het gebied van vennootschapsbelasting omvat; De verstrekte informatie moet compleet zijn en worden aangeleverd in een in onderling overleg overeengekomen formaat, om ervoor te zorgen dat zij op efficiënte wijze kan worden benut door de belastingautoriteiten in de betrokken landen.

    de transparantie van fiscale rulings op Unieniveau aanzienlijk te vergroten, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en handelsgeheimen, alsook met de in sommige lidstaten gehanteerde beste praktijken, door jaarlijks een verslag te publiceren met de belangrijkste gevallen die zijn opgenomen in het door de Commissie op te zetten beveiligde centraal register van fiscale rulings en voorafgaande prijsafspraken;

    de informatie te verstrekken in een overeengekomen standaardvorm, teneinde het publiek in staat te stellen er op doeltreffende wijze gebruik van te maken;

    ervoor te zorgen dat de Commissie een belangrijke en betekenisvolle rol speelt bij de verplichte uitwisseling van informatie over fiscale rulings en de totstandbrenging van een veilig, centraal register met alle fiscale rulings die in de Unie zijn afgesloten, dat toegankelijk is voor de lidstaten en de Commissie;

    ervoor te zorgen dat de lidstaten die informatie over fiscale rulings niet naar behoren automatisch uitwisselen passende sancties opgelegd krijgen.

    Aanbeveling A5. Transparantie van douanevrije havens

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om:

    een maximumtermijn vast te stellen waarbinnen goederen in douanevrije havens vrijgesteld van douanerechten, accijnzen en btw mogen worden verkocht;

    de autoriteiten van douanevrije havens te verplichten de douaneautoriteiten van de desbetreffende lidstaten en derde landen onverwijld op de hoogte te stellen van iedere transactie die door belastingplichtige ingezetenen van die landen bij in de douanevrije haven gelegen kantoren wordt verricht.

    Aanbeveling A6. Schatting door de Commissie van de vennootschapsbelastingkloof

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan om:

    op basis van de optimale werkwijzen die momenteel door de lidstaten worden gehanteerd, een openbaar te maken geharmoniseerde methode tot stand te brengen die door de lidstaten kan worden gebruikt om een schatting te maken van de omvang van de directe en indirecte vennootschapsbelastingkloof, dat wil zeggen het verschil tussen de verschuldigde en de afgedragen vennootschapsbelasting, in alle lidstaten;

    samen met de lidstaten te zorgen voor de verstrekking van de vereiste gegevens die met behulp van bovenstaande methode moeten worden geanalyseerd, teneinde zo nauwkeurig mogelijke cijfers te produceren;

    de overeengekomen methode en vereiste gegevens te gebruiken om halfjaarlijks een raming te maken en te publiceren van de directe en indirecte vennootschapsbelastingkloven in de gehele Unie.

    Aanbeveling A7. Bescherming van klokkenluiders

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met het volgende wetgevingsvoorstel te komen:

    Bescherming van klokkenluiders die uitsluitend in het algemeen belang handelen (en niet tevens voor het geld of voor andere persoonlijke doeleinden) teneinde wangedrag, onrecht, fraude of illegale praktijken met betrekking tot vennootschapsbelasting in een lidstaat van de Europese Unie aan de kaak te stellen. Dergelijke klokkenluiders dienen beschermd te worden wanneer zij wangedrag, onrecht, fraude of illegale praktijken aan de kaak stellen bij de bevoegde instantie alsook wanneer zij, in gevallen van aanhoudend niet aangepakt wangedrag, onrecht, fraude of illegale praktijken in verband met vennootschapsbelasting die het publieke belang zouden kunnen schaden, hun zorgen kenbaar maken aan het brede publiek;

    Ervoor zorgen dat het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie in de Europese Unie gewaarborgd wordt;

    Dergelijke bescherming moet in overeenstemming zijn met het algehele rechtsstelsel en doeltreffend zijn tegen ongerechtvaardigde strafrechtelijke vervolging, economische sancties en discriminatie;

    Een dergelijk wetgevingsvoorstel moet worden gebaseerd op Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2) en rekening houden met toekomstige Uniewetgeving op dit gebied;

    Bij een dergelijk wetgevingsvoorstel kan eveneens rekening worden gehouden met Aanbeveling CM/Rec(2014)7 van de Raad van Europa (3) betreffende de bescherming van klokkenluiders en in het bijzonder met de definitie van klokkenluider als „eenieder die informatie over een bedreiging of beschadiging van het publiek belang binnen een werk-gerelateerd verband openbaar maakt, ongeacht of het de publieke of de private sector betreft”.

    B.     Coördinatie

    Aanbeveling B1. Invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen tot invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting:

    Als een eerste stap moet in de Unie uiterlijk in juni 2016 een verplichte gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) worden geïntroduceerd, mogelijk met een tijdelijke uitzondering voor niet multinationale kleine en middelgrote ondernemingen en bedrijven die geen grensoverschrijdende activiteiten ontplooien, zodat er voor bedrijven die in diverse lidstaten opereren slechts één enkele reeks regels bestaat om hun belastbare winsten te berekenen.

    Als een tweede stap moet zo snel mogelijk en in ieder geval niet later dan eind 2017 een verplichte gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) worden ingevoerd, waarbij terdege rekening wordt gehouden met alle verschillende opties (bijvoorbeeld het incalculeren van de kosten van opname van kleine en middelgrote ondernemingen zonder grensoverschrijdende activiteiten).

    De CCCTB moet worden gebaseerd op een verdeelsleutelmethode waarin de werkelijke economische activiteiten van ondernemingen weerspiegeld worden en bepaalde lidstaten niet onrechtmatig worden bevoorrecht.

    Gedurende de overgangsperiode tussen de invoering van de verplichte CCTB en de invoering van de volledige CCCTB, moet een reeks maatregelen worden genomen om winstverschuiving (hoofdzakelijk via verrekenprijzen) te verminderen, inclusief ten minste een wetgevingsvoorstel van de Unie ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS). Deze maatregelen moeten geen tijdelijke regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening omvatten, tenzij de Commissie kan waarborgen dat deze regeling transparant is en geen mogelijkheid tot misbruik biedt met het oog op agressieve fiscale planning.

    De Commissie moet overwegen tot op welke hoogte het noodzakelijk zou zijn één enkele reeks van algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen tot stand te brengen teneinde de voor de CCCTB te gebruiken onderliggende boekhoudkundige gegevens voor te bereiden.

    Ieder voorstel voor CCTB of volledige CCCTB moet een clausule ter voorkoming van belastingontwijking omvatten.

    Aanbeveling B2. Versterking van het mandaat en verbetering van de transparantie van de Groep gedragscode inzake belastingregelingen voor ondernemingen van de Raad

    Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan met een voorstel te komen om de Groep gedragscode, als een werkgroep van de Raad, op te nemen in de communautaire methode met deelname van de Europese Commissie en het Europees Parlement als waarnemer.

    De Groep gedragscode moet transparanter en effectiever worden en meer rekenschap afleggen, onder meer door:

    de geregelde verstrekking, actualisering en publicatie van haar gegevens over de mate waarin de lidstaten voldoen aan de door de Groep gedragscode geformuleerde aanbevelingen in het kader van haar halfjaarlijkse voortgangsverslag aan de ministers van financiën;

    de geregelde verstrekking, actualisering en publicatie van een tweejaarlijkse lijst van schadelijke belastingpraktijken;

    de geregelde opstelling, verstrekking en publicatie van haar notulen, met inbegrip van meer transparantie ten aanzien van de opstelling van aanbevelingen met onder meer een indicatie van de vertegenwoordigers met betrekking tot de standpunten van de lidstaten;

    de benoeming van een politieke voorzitter door de ministers van financiën;

    de benoeming door iedere lidstaat van een prominente vertegenwoordiger en een plaatsvervanger, teneinde het profiel van het orgaan te versterken;

    De taken van de Groep gedragscode omvatten:

    het in kaart brengen van schadelijke belastingpraktijken in de Unie;

    het voorstellen van maatregelen en termijnen voor de uitroeiing van schadelijke belastingpraktijken, en monitoring van de resultaten van de voorgestelde aanbevelingen/maatregelen;

    bestudering van de door de lidstaten te verstrekken verslagen over overloopeffecten van nieuwe belastingmaatregelen en beoordeling van de vraag of actie moet worden ondernomen;

    het voorstellen van andere initiatieven gericht op belastingmaatregelen in het kader van het extern beleid van de Unie;

    verbetering van de handhavingsmechanismen ter bestrijding van praktijken die agressieve fiscale planning faciliteren.

    Aanbeveling B3. Octrooiboxen en andere preferentiële regelingen: koppeling van preferentiële regelingen aan de plaats waar waarde wordt gecreëerd

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan de lidstaten richtsnoeren te blijven verschaffen met betrekking tot de vraag hoe zij octrooiboxregelingen ten uitvoer moeten leggen, in overeenstemming met de „gemodificeerde nexusbenadering” om te waarborgen dat zij niet schadelijk zijn.

    Deze richtsnoeren moeten duidelijk maken dat preferentiële regelingen zoals octrooiboxen gebaseerd moeten zijn op de „gemodificeerde nexusbenadering”, als gedefinieerd in actie 5 van het BEPS-actieplan van de OESO, hetgeen betekent dat er een directe koppeling moet bestaan tussen de belastingvoordelen en de onderliggende onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.

    Uitgebreide octrooiboxregelingen zonder verband met de geografische oorsprong en de „leeftijd” van knowhow dienen te worden beschouwd als schadelijke praktijken.

    Indien de lidstaten deze nieuwe benadering niet binnen 12 maanden consistent toepassen moet de Commissie met een bindend wetgevingsvoorstel komen.

    De Commissie moet met voorstellen komen voor gemeenschappelijke Europese normen en definities betreffende de vraag wat wordt gezien als bevordering van onderzoek en ontwikkeling en wat niet, alsook voor de harmonisering van het gebruik van octrooi- en innovatieregelingen, inclusief het vervroegen naar 30 juni 2017 van de afschaffing van de oude regeling door de duur van de afloopregelingen te verkorten.

    Aanbeveling B4. Buitenlandse dochterondernemingen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om:

    te voorzien in een op Unieniveau gecoördineerd kader voor inzake buitenlandse dochterondernemingen, teneinde ervoor te zorgen dat winsten die in landen met lage of geen belastingtarieven worden geparkeerd, daadwerkelijk worden belast en te voorkomen dat de diversiteit binnen de EU wat betreft de nationale regels inzake buitenlandse dochterondernemingen de werking van de interne markt belemmert. Dit kader moet waarborgen dat de wetgeving inzake buitenlandse dochterondernemingen volledig wordt benut met betrekking tot zuiver kunstmatige constructies. Dit mag individuele lidstaten niet beletten strengere regels door te voeren.

    Aanbeveling B5. Verbetering van de coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van belastingcontroles

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een voorstel te komen tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om:

    te zorgen voor effectievere gelijktijdige belastingcontroles en -inspecties, waarbij twee of meer nationale belastinginstanties besluiten om controles te verrichten die van gemeenschappelijk of aanvullend belang zijn met betrekking tot een of meer personen;

    ervoor te zorgen dat een moederbedrijf en haar in de Unie gevestigde dochterbedrijven in dezelfde tijdsperiode door de respectievelijke belastingautoriteiten worden gecontroleerd, onder leiding van de belastingautoriteiten van het land waar het moederbedrijf is gevestigd, teneinde een efficiënte informatiestroom tussen belastingautoriteiten te waarborgen. Als onderdeel hiervan:

    dienen belastingautoriteiten regelmatig informatie over hun onderzoeken uit te wisselen om ervoor te zorgen dat concerns niet profiteren van incongruenties of mazen in de wetgeving tussen verschillende nationale belastingstelsels;

    dienen termijnen om informatie over lopende controles uit wisselen tot een minimum te worden beperkt;

    dienen de belastingautoriteiten waar een onderneming onder valt de belastingautoriteiten waar andere entiteiten van hetzelfde concern onder vallen systematisch te informeren over de uitkomst van een belastingcontrole;

    mag geen besluit inzake de uitkomst van een belastingcontrole door een belastingautoriteit worden genomen alvorens de overige belastingautoriteiten op de hoogte zijn gesteld.

    Aanbeveling B6. Invoering van een gemeenschappelijk Europees fiscaal identificatienummer

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een voorstel te komen voor een Europees fiscaal identificatienummer.

    Het voorstel moet gebaseerd worden op het ontwerp voor een Europees fiscaal identificatienummer als uiteengezet in het actieplan van de Commissie inzake de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking van 2012 (actie 22) (4), en op de uitkomst van de daarop gevolgde raadpleging in 2013 (5).

    C.     Convergentie

    Aanbeveling C1. Een nieuwe benadering ten aanzien van internationale belastingregelingen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om de Unie in staat te stellen met één stem te spreken op het gebied van internationale belastingregelingen.

    De Commissie moet het mandaat krijgen om namens de Unie met derde landen te onderhandelen over belastingovereenkomsten, in plaats van de huidige praktijk waarbij bilaterale onderhandelingen worden gevoerd die tot niet-optimale resultaten leiden, met name voor ontwikkelingslanden.

    De Commissie moet waarborgen dat dergelijke overeenkomsten wederkerigheidsbepalingen bevatten, evenals maatregelen ter voorkoming van nadelige effecten op burgers en bedrijven van de Unie, met name kmo’s, als gevolg van de extraterritoriale toepassing van wetgeving van derde landen binnen het rechtsgebied van de Unie en haar lidstaten.

    Er moet binnen de Unie een gemeenschappelijke multilaterale belastingovereenkomst worden ingevoerd, ter vervanging van de veelvoud aan bilaterale belastingovereenkomsten tussen de lidstaten onderling en met andere landen.

    Alle door de Unie gesloten nieuwe internationale handelsovereenkomsten dienen een clausule over goed fiscaal bestuur te bevatten.

    Alle internationale belastingregelingen moeten voorzien in een handhavingsmechanisme.

    Aanbeveling C2. Een gemeenschappelijke en steekhoudende definitie van „belastingparadijs” formuleren

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een voorstel te komen om, in samenwerking met onder meer de OESO en de Verenigde Naties, steekhoudende criteria vast te stellen om „belastingparadijzen” te definiëren.

    Deze criteria dienen gebaseerd te zijn op alomvattende, transparante, robuuste, objectief verifieerbare en algemeen aanvaarde indicatoren, waarbij wordt voortgebouwd op de beginselen van goed bestuur als geformuleerd in de mededeling van de Commissie van 2009 „Bevordering van goed bestuur in belastingzaken” (6): uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking, eerlijke belastingconcurrentie en transparantie.

    Deze criteria moeten concepten omvatten zoals bankgeheim, registratie van de eigendom van ondernemingen, trusts en stichtingen, de openbaarmaking van de boekhouding van ondernemingen, de capaciteit voor informatie-uitwisseling, efficiëntie van belastingdiensten, bevordering van belastingontwijking, het bestaan van schadelijke administratieve constructies, het voorkomen van witwaspraktijken, automatische uitwisseling van informatie, het bestaan van bilaterale verdragen, en internationale verplichtingen op het gebied van transparantie en juridische samenwerking.

    Op grond van deze criteria dient de Commissie een herziene lijst van belastingparadijzen op te stellen, ter vervanging van haar voorlopige lijst uit 2015.

    De lijst van belastingparadijzen moet worden gekoppeld aan de relevante belastingwetgeving als een referentiepunt voor andere beleidsmaatregelen wetgeving.

    De Commissie evalueert de lijst ten minste twee maal per jaar, of op verzoek van een op de lijst voorkomend rechtsgebied.

    Aanbeveling C3. Tegenmaatregelen ten aanzien van bedrijven die gebruik maken van belastingparadijzen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een voorstel te komen voor een reeks tegenmaatregelen die de Unie en de lidstaten als aandeelhouders en financiers van publieke instanties, banken en financieringsprogramma’s moeten treffen met betrekking tot ondernemingen die gebruik maken van belastingparadijzen om regelingen voor agressieve fiscale planning tot stand te brengen en die derhalve niet voldoen aan de Unienormen voor goed fiscaal bestuur.

    Deze tegenmaatregelen dienen het volgende te omvatten:

    uitsluiting van toegang tot staatssteun of openbare aanbestedingen op Unie- en nationaal niveau;

    uitsluiting van toegang tot bepaalde Uniefondsen;

    Dit moet onder meer worden bereikt door:

    wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (EIB) (protocol nr. 5 bij de verdragen) om te waarborgen dat EIB-financiering niet kan worden verstrekt aan eindbegunstigden of financiële bemiddelaars die gebruik maken van belastingparadijzen of schadelijke belastingpraktijken (7);

    wijziging van de Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (8) om te waarborgen dat aan dergelijke ondernemingen geen EFSI-financiering kan worden verstrekt (9);

    wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 (10), (EU) nr. 1306/2013 (11), (EU) nr. 1307/2013 (12) en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), om te waarborgen dat aan dergelijke ondernemingen geen GLB-financiering kan worden verstrekt;

    voortzetting van het proces van modernisering van het staatssteunbeleid om te waarborgen dat de lidstaten dergelijke ondernemingen geen staatssteun verlenen (14);

    wijziging van de verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) om te waarborgen dat uit de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij) geen middelen aan dergelijke ondernemingen worden verstrekt;

    wijziging van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) om te waarborgen dat aan dergelijke ondernemingen geen EBRD-financiering kan worden verstrekt (16);

    een verbod op de sluiting van handelsovereenkomsten door de EU met rechtsgebieden die door de Commissie als „belastingparadijzen” zijn gekwalificeerd.

    De Commissie onderzoekt of bestaande handelsovereenkomsten met landen die als belastingparadijs worden aangemerkt, kunnen worden opgeschort of opgezegd.

    Aanbeveling C4. Vaste inrichting

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om:

    de definitie van „vaste inrichting” aan te passen zodat ondernemingen de belastingplicht in landen waar zij economische activiteiten ontplooien niet op kunstmatige wijze kunnen omzeilen. Deze definitie moet tevens betrekking hebben op situaties waarin ondernemingen die volledig gedematerialiseerde digitale activiteiten ontplooien, geacht worden een vaste inrichting in een lidstaat te hebben indien zij een aanzienlijke digitale aanwezigheid in de economie van dat land hebben;

    een voor de hele Unie geldende definitie van minimale „economische substantie” te introduceren die ook de digitale economie omvat, om ervoor te zorgen dat ondernemingen daadwerkelijk waarde genereren en bijdragen aan de economie in de lidstaat waar zij belastingplichtig zijn.

    Bovengenoemde definities zouden onderdeel moeten vormen van een concreet verbod op zogenoemde „brievenbusmaatschappijen”.

    Aanbeveling C5. Verbetering van het EU-kader voor verrekenprijzen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om:

    op basis van haar ervaring met en analyse van de nieuwe OESO-beginselen inzake verrekenprijzen, specifieke Unierichtsnoeren op te stellen waarin wordt uitgelegd hoe de OESO-beginselen moeten worden toegepast en hoe zij binnen de context van de Unie moeten worden geïnterpreteerd, zodat:

    de economische realiteit van de interne markt wordt weerspiegeld;

    wordt voorzien in rechtszekerheid, duidelijkheid en billijkheid voor de lidstaten en voor de binnen de Unie opererende ondernemingen;

    het risico wordt verkleind dat de regels worden misbruikt met het oog op winstverschuiving.

    Aanbeveling C6. Incongruenties door hybride structuren

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen om ofwel:

    nationale definities van schuld, vermogen, en niet-transparante en transparante entiteiten te harmoniseren, de toekenning van activa en passiva aan een vaste inrichting te harmoniseren en de verdeling van kosten en winsten tussen de verschillende entiteiten binnen dezelfde groep te harmoniseren; ofwel

    dubbele niet-belastingheffing te voorkomen in het geval van incongruenties.

    Aanbeveling C7. Wijziging van de Unie-regels inzake belastinggerelateerde staatssteun

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan uiterlijk halverwege 2017 met een voorstel te komen voor:

    richtsnoeren inzake staatssteun waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de Commissie gevallen van belastinggerelateerde staatssteun definieert, om aldus zowel bedrijven als lidstaten meer rechtszekerheid te bieden, daarbij rekening houdend met het feit dat dergelijke richtsnoeren in andere sectoren zeer effectief zijn gebleken bij het stoppen en ontkrachten van praktijken in de lidstaten die in strijd zijn met de Uniewetgeving inzake staatssteun; dit effect kan alleen worden bereikt via zeer gedetailleerde richtsnoeren die ook getalsmatige drempels omvatten;

    het publiekelijk identificeren van vormen van belastingbeleid die niet in overeenstemming zijn met staatssteunbeleid, teneinde bedrijven en lidstaten sturing en verbeterde rechtszekerheid te bieden; hiertoe dient de Commissie middelen toe te wijzen aan DG Mededinging zodat het doeltreffend kan optreden bij gevallen van ongeoorloofde staatssteun (inclusief selectieve belastingvoordelen).

    Het Europees Parlement dringt er eveneens bij de Europese Commissie op aan op de langere termijn na te gaan of het mogelijk is de bestaande regels te veranderen, om te voorkomen dat de na een inbreuk op de staatsteunregels van de Unie teruggevorderde bedragen worden uitgekeerd aan de lidstaat die de illegale belastinggerelateerde steun heeft toegekend, zoals thans het geval is. De teruggevorderde staatssteun zou bijvoorbeeld kunnen terugvloeien naar de Uniebegroting of kunnen worden uitgekeerd aan de lidstaten die het slachtoffer zijn geweest van uitholling van hun belastinggrondslag.

    Aanbeveling C8. Wijziging van Richtlijnen 90/435/EEG  (17) , 2003/49/EG en 2005/19/EG van de Raad en andere relevante Uniewetgeving en invoering van een algemene antimisbruikregel

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan met een voorstel te komen:

    om, in navolging van de invoering van de algemene antimisbruikregel in Richtlijn 90/435/EEG, zo spoedig mogelijk over te gaan tot de invoering van een algemene antimisbruikregel in Richtlijn 2003/49/EG en met voorstellen te komen voor een algemene antimisbruikregel in Richtlijn 2005/19/EG en andere relevante Uniewetgeving;

    om een algemene antimisbruikregel op te nemen in alle toekomstige Uniewetgeving die betrekking heeft op of gevolgen heeft voor belastingaangelegenheden;

    om, in verband met Richtlijn 2003/49/EG, naast de introductie van een algemene antimisbruikregel, tevens de voor lidstaten geldende vereiste van een gunstige behandeling van de uitkering van rente en royalty’s te schrappen indien er geen sprake is van effectieve belastingheffing elders in de Unie;

    om, in verband met Richtlijn 2005/19/EG, naast de introductie van een algemene antimisbruikregel, tevens aanvullende transparantieverplichtingen in te voeren en — indien deze veranderingen onvoldoende blijken om agressieve fiscale planning te voorkomen — een bepaling inzake een minimumafdracht in te voeren als vereiste voor „fiscale voordelen” (zoals geen dividendbelasting) of andere maatregelen met een vergelijkbaar effect.

    Aanbeveling C9. Betere mechanismen voor de beslechting van grensoverschrijdende belastinggeschillen

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan voor de zomer van 2016 met een voorstel te komen

    om de huidige mechanismen voor de beslechting van grensoverschrijdende belastinggeschillen binnen de Unie te verbeteren, waarbij niet alleen aandacht moet worden besteed aan gevallen van dubbele belastingheffing, maar ook van dubbele niet-belastingheffing. Doel is een gecoördineerde Uniebenadering met betrekking tot geschillenbeslechting tot stand te brengen, met duidelijkere regels en striktere termijnen, waarbij wordt voortgebouwd op reeds bestaande systemen.

    De werkzaamheden en de besluitvorming van het mechanisme voor geschillenbeslechting moeten transparant zijn teneinde de onzekerheid voor bedrijven wat betreft de toepassing van de belastingwetgeving te beperken.

    Aanbeveling C10. Invoering van een bronbelasting of een maatregel met een vergelijkbaar effect om te voorkomen dat winsten de Unie onbelast verlaten

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan voor de zomer van 2016 met een voorstel te komen om een bronbelasting of een maatregel met een vergelijkbaar effect in te voeren om ervoor te zorgen dat alle binnen de Unie gegenereerde winsten die de Unie te zijner tijd zullen verlaten, ten minste een maal effectief in de Unie worden belast alvorens zij naar buiten de Unie worden overgebracht.

    D.     Andere maatregelen

    Aanbeveling D1. Aanvullende maatregelen om de belastingkloof aan te pakken

    Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan tevens aandacht te besteden aan andere factoren dan agressieve fiscale planning en activiteiten op het gebied van grondslaguitholling en winstverschuiving, die bijdragen tot de huidige belastingkloof, met inbegrip van:

    onderzoek naar de oorzaken van geringe doeltreffendheid bij belastinginning, inclusief de inning van btw;

    onderzoek naar de oorzaken van oneerlijke belastingheffing of geringe geloofwaardigheid van belastinginstanties op andere gebieden dan de vennootschapsbelasting;

    vaststelling van beginselen voor belastingkwijtscheldingsregelingen, met inbegrip van de omstandigheden waaronder dergelijke regelingen passend worden geacht en wanneer andere beleidsopties de voorkeur verdienen, evenals de verplichting voor de lidstaten om de Commissie op voorhand op de hoogte te stellen van eventuele nieuwe fiscale amnestieregelingen, teneinde de negatieve gevolgen van dergelijke regelingen op de toekomstige belastinginning weg te nemen;

    voorstellen voor een minimumniveau aan transparantie voor door nationale regeringen gehanteerde „inkeerregelingen” en discretionaire belastingverlagingen;

    meer vrijheid voor de lidstaten om de naleving, en in het bijzonder de niet-naleving, door ondernemingen van de belastingwetgeving, mee te laten wegen bij de gunning van overheidsopdrachten;

    waarborgen dat belastingautoriteiten volledige en betekenisvolle toegang krijgen tot centrale registers van uiteindelijke begunstigden voor zowel ondernemingen als trusts, en dat deze registers op adequate wijze worden bijgehouden en geverifieerd.

    Dit kan worden bereikt indien de lidstaten de vierde antiwitwasrichtlijn snel omzetten om zo te zorgen voor brede en vereenvoudigde toegang tot informatie in centrale registers van uiteindelijke begunstigden, ook voor maatschappelijke organisaties, journalisten en burgers.


    (1)  Aangenomen teksten van 8.7.2015, P8_TA(2015)0257.

    (2)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

    (3)  http://www.coe.int/t/dghl/standardsetting/cdcj/Whistleblowers/protecting_whistleblowers_en.asp

    (4)  COM(2012)0722.

    (5)  https://circabc.europa.eu/faces/jsp/extension/wai/navigation/container.jsp

    (6)  http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0201:FIN:NL:PDF

    (7)  http://www.eib.org/attachments/general/governance_of_the_eib_en.pdf

    (8)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

    (9)  http://ec.europa.eu/priorities/jobs-growth-investment/plan/docs/proposal_regulation_efsi_en.pdf

    (10)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

    (11)  Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

    (12)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

    (13)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

    (14)  http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2013-0026+0+DOC+XML+V0//NL

    (15)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

    (16)  http://www.ebrd.com/news/publications/institutional-documents/basic-documents-of-the-ebrd.html

    (17)  Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225 van 20.8.1990, blz. 6).


    Arriba