EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0291

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over het aanboren van het potentieel van onderzoek en innovatie in de blauwe economie voor de schepping van banen en groei (2014/2240(INI))

PB C 316 van 22.9.2017, p. 64–75 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/64


P8_TA(2015)0291

Onderzoek en innovatie in de blauwe economie voor het scheppen van banen en groei

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over het aanboren van het potentieel van onderzoek en innovatie in de blauwe economie voor de schepping van banen en groei (2014/2240(INI))

(2017/C 316/06)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 8 mei 2014 getiteld „Innovatie in de blauwe economie: het werkgelegenheids- en groeipotentieel van onze zeeën en oceanen benutten” (COM(2014)0254),

gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (1),

gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld „Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie” (COM(2010)0546),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” (COM(2007)0575),

gezien de Verklaring van Limassol van 8 oktober 2012 over een mariene en maritieme agenda voor groei en werkgelegenheid,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld als titel „Blauwe groei — kansen voor duurzame mariene en maritieme groei” (COM(2012)0494),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2013 getiteld „Actieplan voor een maritieme strategie in het Atlantische gebied. Totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2013)0279),

gezien het Groenboek van de Commissie van 29 augustus 2012 getiteld „Mariene kennis 2020 — van zeebodemkaarten tot oceaanprognoses” (COM(2012)0473),

gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over Blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU (3),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over mariene kennis 2020: zeebodemkaarten ter bevordering van duurzame visserij (4),

gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over specifieke maatregelen in het gemeenschappelijk visserijbeleid ter versterking van de rol van vrouwen (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (6),

gezien Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (7),

gezien Besluit nr. 1312/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT): de bijdrage van het EIT aan een meer innoverend Europa (8),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 oktober 2014 getiteld „Innovatie in de blauwe economie: het werkgelegenheids- en groeipotentieel van onze zeeën en oceanen benutten” (9),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 3 december 2014 getiteld „Innovatie in de blauwe economie: het werkgelegenheids- en groeipotentieel van onze zeeën en oceanen benutten” (10),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 getiteld „Een Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme” (COM(2014)0086),

gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 4 december 2014 getiteld „Strengthening tourism by leveraging Europe's cultural, natural and maritime heritage”,

gezien de slotverklaring die is aangenomen tijdens de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling (Rio+20), gehouden in Rio de Janeiro, Brazilië, van 20 t/m 22 juni 2012,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie visserij (A8-0214/2015),

A.

overwegende dat het begrip „blauwe economie” een brede waaier van traditionele of bestaande en ook opkomende economische sectoren bestrijkt, die verbonden zijn met zeeën en oceanen, waaronder: visserij, aquacultuur, zee- en binnenscheepvaart, havens en logistiek, toerisme en pleziervaart, scheepsbouw en -herstelling, maritieme werken en bescherming van de kustwateren, prospectie en ontginning van (offshore) bodemschatten, ontginning van (offshore) windenergie en energie uit de zee, en biotechnologie;

B.

overwegende dat de ontwikkeling van de blauwe economie gericht moet zijn op duurzame economische activiteiten die aan de behoeften van de huidige en toekomstige generaties voldoen en welvaart voor de samenleving creëren;

C.

overwegende dat de ontwikkeling van de blauwe economie nood heeft aan de inbreng van wetenschappelijke kennis, die de grondslag is voor onderzoek en innovatie, en dat de wetenschap en technologie die met de blauwe economie samenhangen, grote verscheidenheid vertonen;

D.

overwegende dat de bescherming en instandhouding van het natuurlijke mariene milieu een essentiële voorwaarde is voor de instandhouding, ondersteuning en ontwikkeling van de blauwe economie, en dat levensvatbare mariene ecosystemen een voorwaarde zijn voor de exploitatie van de hulpbronnen van de zeeën en oceanen; overwegende dat innovatie en duurzaamheid de belangrijkste pijlers van de blauwe economie moeten zijn om groei en banen te scheppen;

E.

overwegende dat er een aanzienlijk gebrek aan gegevens, informatie en kennis bestaat over zeeën en oceanen, hun rijkdommen en biodiversiteit, evenals de wisselwerking met bestaande of toekomstige menselijke activiteiten en de cumulatieve milieu-impact daarvan, en dat dit het duurzame gebruik van deze rijkdommen sterk beknot, een hinderpaal betekent voor innovatie en de benutting van het volledige potentieel van de zeeën en oceanen belemmert in de context van een groeiende wereldbevolking waarbij onze zeeën en oceanen steeds intensiever worden gebruikt voor voedsel, ruimte, energie en mineralen, waardoor bijgevolg een meer systematische benadering voor het duurzame gebruik ervan is vereist;

F.

overwegende dat mariene ecosystemen kwetsbare hotspots zijn wat biodiversiteit betreft die gevoelig zijn voor menselijke activiteiten en dat het steeds belangrijker wordt nauwkeurige informatie over de locatie en de omvang van habitattypen te verkrijgen en te delen, teneinde kwetsbare gebieden gemakkelijker op de juiste wijze te beheren, te ontwikkelen en te beschermen;

G.

overwegende dat succesvolle innovatie in de blauwe economie niet alleen door de leemte in de wetenschappelijke kennis — die universiteiten, bedrijven en onderzoeksinstellingen trachten aan te pakken door middel van geavanceerd onderzoek — wordt belemmerd, maar ook en vooral door een gebrek aan financiering uit publieke en private bronnen;

H.

overwegende dat de mogelijkheden voor de exploitatie van mariene hulpbronnen om duurzame hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen in belangrijke mate aan de Europese energiezekerheidsstrategie zouden kunnen bijdragen door de afhankelijkheid van de lidstaten van energiebronnen van buiten de EU te verminderen;

I.

overwegende dat de duurzame ontwikkeling van de blauwe economie een sterke impuls kan betekenen voor de economische groei en ontwikkeling en bovendien banen kan scheppen, in het bijzonder voor de gebieden aan zee, de ultraperifere gebieden en de insulaire landen, met inachtneming van de specifieke en diverse behoeften en verschillen van elk geografisch gebied;

J.

overwegende dat meer investeringen in onderzoek en innovatie in verband met de zeeën en oceanen van nut zou kunnen zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen ten aanzien van economische, sociale en territoriale cohesie, het aanpakken van de asymmetrieën en de groter wordende verschillen tussen de lidstaten, alsook het versterken van de mondiale positie van de EU op het gebied van maritiem beleid en de blauwe economie (bijvoorbeeld door de export van milieutechnologie), rekening houdend met het belang van kleine en middelgrote bedrijven (kmo's) en familiebedrijven voor innovatie en werkgelegenheid;

K.

overwegende dat verschillende adequate bevoegdheidsniveaus in de activiteiten van de blauwe economie in aanmerking moeten worden genomen, namelijk het internationale, Europese en nationale niveau; overwegende dat de sectorale prioriteiten voor de ontwikkeling van de blauwe economie van lidstaat tot lidstaat kunnen verschillen, naargelang van de respectieve ontwikkeling van de traditionele of gevestigde sectoren in het verleden, enerzijds, en de beschikbare middelen en het ontwikkelingspotentieel van opkomende sectoren in elke lidstaat, anderzijds;

L.

overwegende dat voor de benutting van innovatiemogelijkheden in de blauwe economie bekwame, geschoolde en goed opgeleide arbeidskrachten zijn vereist; overwegende dat momenteel sprake is van een vaardigheidskloof die moet worden gedicht;

M.

overwegende dat voor de benutting van het potentieel van de blauwe economie niet teruggegrepen mag worden naar methodes en groeimodellen die niet-duurzaam gebleken zijn voor zeeën en oceanen, en dat de exploitatie van de rijkdommen in zeeën en oceanen absoluut rekening dient te houden met de noodzaak om deze hulpbronnen op de juiste wijze te beheren en in stand te houden, met oog voor de evenwichten binnen de mariene ecosystemen, en de vervuiling van de zee, met name de steeds grotere hoeveelheid plastic afval, „plastiglomeraten” en uiteenvallende plastic microdeeltjes, met innovatieve methoden op hulpbronnenefficiënte wijze aan te pakken en de innovatieve recycling hiervan als kans te zien;

N.

overwegende dat tal van instrumenten voor beheer van het kust- en mariene milieu door zeebodemkaarten worden ondersteund, waaronder verslagen voor monitoring van de planning middels de identificatie van gebieden die waarschijnlijk een bepaald habitat van belang in stand houden of de verstrekking van informatie ter ondersteuning van de vestiging en planning van offshore projecten, zoals de ontwikkeling van pieren en jachthavens, werkzaamheden ter bescherming van de kust, windmolens in zee en landaanwinning, op een milieuvriendelijke manier;

O.

overwegende dat, in overeenstemming met artikel 190 van het Verdrag van Lissabon en de Verklaring van Rio+20, het voorzorgsbeginsel en de ecosysteemgerichte benadering centraal moeten staan in het beheer van activiteiten die een impact hebben op het mariene milieu;

P.

overwegende dat de Europese Unie reeds verscheidene programma's en beleidslijnen heeft uitgestippeld als omkadering voor de activiteiten die samenhangen met de blauwe economie evenals de innovatie die zij met zich meebrengt en dat de concrete resultaten van deze omkadering in de vorm van steun aan de inspanningen van de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten ter ontwikkeling van de blauwe economie, dient te worden afgetoetst;

Q.

overwegende dat de bevordering en ontwikkeling van een nieuwe, duurzame blauwe economie ook deel moet uitmaken van het ontwikkelingsbeleid van de EU, het buitenlands beleid en de Unie voor het Middellandse Zeegebied (Euromed) en dat de Afrikaanse landen aan de Middellandse Zee, de Oost-Afrikaanse insulaire staten, alsook de insulaire staten die partij zijn bij de economische partnerschapsovereenkomst (EPO) EU-ACS moeten worden gezien als partners bij de totstandbrenging van een duurzame maritieme economie („blauwe economie”);

R.

overwegende dat de lokale en regionale autoriteiten van de kust- en eilandgemeenschappen niet weg te denken zijn als belanghebbenden in de discussie over het potentieel van de blauwe economie en de verwezenlijking ervan;

S.

overwegende dat kustgebieden specifieke onderscheidende kenmerken vertonen die bepalend zijn voor hun ontwikkelingsmogelijkheden op middellange en lange termijn;

T.

overwegende dat de Europese oceanen en zeeën zeer divers zijn, variërend van de diepten van de Atlantische Oceaan bij Ierland tot de diepten van de Zwarte Zee bij Roemenië en van de koude zeeën in het Noordpoolgebied tot de warme wateren in het Middellandse Zeegebied;

U.

overwegende dat toerisme goed is voor 5 % van het bbp van de EU, 12 miljoen banen en 2,2 miljoen bedrijven; overwegende dat cultureel toerisme bijna 40 % van het pan-Europese toerisme vertegenwoordigt; overwegende dat maritiem en kusttoerisme goed is voor een derde van alle toeristische activiteiten in Europa, waarbij deze sector werk biedt aan 3,2 miljoen werknemers;

V.

overwegende dat op grond van actuele schattingen 3 à 5 % van het bbp in de EU afkomstig is van de maritieme sector als geheel, die werk biedt aan 5,6 miljoen mensen en 495 miljard EUR bijdraagt aan de Europese economie;

W.

overwegende dat het aantal moleculen in zee tegenwoordig aanzienlijk hoger wordt geraamd dan op het land en dat dit een ongezien potentieel biedt voor onderzoek op het gebied van gezondheid, cosmetica en biotechnologie;

X.

overwegende dat het geïntegreerd maritiem beleid fungeert als krachtige hefboom voor de activiteiten van de blauwe economie, vooral met betrekking tot een geïntegreerd antwoord op alle uitdagingen waarmee de zeeën van Europa momenteel worden geconfronteerd;

Y.

overwegende dat de organisaties voor de ontwikkeling van de visserij in het kader van het vorige gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zeer nuttig zijn gebleken als instrument voor het scheppen van banen en welvaart en van sociale en territoriale cohesie, alsmede bij het nemen van besluiten en het spelen van een actieve rol met betrekking tot hun eigen ontwikkeling;

1.

neemt kennis van de mededeling van de Europese Commissie getiteld „Innovatie in de blauwe economie: het werkgelegenheids- en groeipotentieel van onze zeeën en oceanen benutten”; wijst erop dat deze mededeling een beperkt doel heeft en niet alle sectoren die deel uitmaken van de blauwe economie, bestrijkt; verzoekt de Commissie een geïntegreerde en meer omvattende aanpak te hanteren op het stuk van innovatie en het scheppen van banen binnen de sterk uiteenlopende en elkaar onderling beïnvloedende sectoren die deel uitmaken van de blauwe economie;

2.

is voorstander van een specifieke en inclusieve definitie van het begrip „blauwe economie”, waarbij rekening wordt gehouden met alle sectorgebonden en sectoroverschrijdende activiteiten die verband houden met oceanen, zeeën, ecosystemen in kustgebieden, het daarmee verbonden achterland en kustgebieden, met inbegrip van rechtstreekse en onrechtstreekse ondersteuningsactiviteiten; vestigt de aandacht op het transversale belang van innovatie in al deze activiteiten, zowel de traditionele als de opkomende;

3.

pleit ervoor om werk te maken van een strategische planning voor de activiteiten van de blauwe economie, directe financieringswijzen, de vaststelling van prioriteiten en een actieplan, om deze sector tegen 2020 dynamischer te maken, inclusief specifieke ideeën met betrekking tot samenwerkingsmechanismen en investeringen in infrastructuur;

4.

verzoekt de lidstaten met klem hun bestaande activiteiten ten aanzien van de blauwe economie in kaart te brengen en te kwantificeren, en dringt aan op de ontwikkeling van een strategie waarin de initiatieven voor alle hieraan gerelateerde sectoren bijeen worden gebracht; roept de Commissie op een overzicht op te stellen van de talrijke, in het verleden door haar gefinancierde projecten die betrekking hadden op de blauwe economie en een gedetailleerde studie te verrichten naar het belang en het gewicht van de blauwe economie;

5.

beklemtoont dat de zeeën en oceanen al aanzienlijke antropogene druk en de bijbehorende gevolgen ondervinden (vervuiling, milieu- en klimaatverandering, overexploitatie van hulpbronnen, overbevissing enzovoorts), maar dat de zeeën en oceanen nog steeds over belangrijke ecosysteemreserves beschikken die ontoegankelijk en dus intact zijn; meent daarom dat de blauwe economie moet overwegen de ecosystemen, biodiversiteit, veerkracht en productiviteit van de zeeën en oceanen, inclusief de diensten die verband houden met de mariene biodiversiteit en de werking van de ecosystemen, te beschermen, te herstellen en in stand te houden; is van oordeel dat het voorzorgsbeginsel en de ecosysteembenadering centraal moeten staan in de blauwe economie;

6.

benadrukt de belangrijke rol van nieuwe technologieën bij het aanpakken van de achteruitgang van de mariene ecosystemen en onderstreept dat de blauwe en de groene economie nauw verweven zijn, met name waar het gaat om de innovatieve reiniging van de zeeën, inclusief de kostenefficiënte recycling van milieuvervuilend plastic;

7.

wijst erop dat een betere kennis van zeeën en oceanen, inclusief de zeebodem en het zeeleven, samen met milieueffectbeoordelingen het mogelijk zullen maken de mariene hulpbronnen op duurzame wijze te exploiteren, met een verbetering van de wetenschappelijke fundamenten waarop de diverse maatregelen in het kader van het maritiem beleid van de EU zijn gebaseerd;

8.

verzoekt de Commissie de financieringsbehoeften van de blauwe economie (op sectoraal, regionaal, nationaal en Europees niveau) te onderzoeken in nauwe samenwerking met de lidstaten (na de afronding van de hierboven bedoelde wetenschappelijke analyse en het overzicht), met het oog op de benutting van haar groeipotentieel, ontwikkelings- en banenscheppend vermogen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan regio's die sterk afhankelijk zijn van de visserij en in het bijzonder oog te hebben voor start-ups, kmo's en familiebedrijven;

9.

onderstreept dat de duurzame ontwikkeling van de blauwe economie meer investering in kennis en onderzoek vergt; betreurt de korte- en langetermijngevolgen van de lagere overheidsinvesteringen in O&O voor de nationale onderzoeksprogramma's; is van mening dat de EU en de lidstaten — ter verbetering van de kennis van het mariene milieu en van het economische potentieel daarvan — dienen te voorzien in een gedegen financiering met oog op continuïteit en voorspelbaarheid op lange termijn, zonder overigens te tornen aan de financiering voor bestaande en reeds gestarte programma's;

10.

dringt er bij de Commissie op aan de vergaring van actuele en periodieke wetenschappelijke gegevens over de toestand van de mariene populaties te bevorderen, zowel in als buiten de Europese wateren, in samenwerking met andere internationale instanties; wijst nog eens op het multidisciplinaire karakter van marien en maritiem onderzoek, en benadrukt dat het belangrijk is een transversale wetenschappelijke benadering te steunen die de verschillende sectoren en disciplines van marien en maritiem onderzoek omvat;

11.

dringt aan op de vaststelling van duidelijke doelstellingen en termijnen om gegevens, hetzij met betrekking tot de zeebodem en de waterkolom, hetzij de biologische rijkdommen, transparant, beter toegankelijk en volledig interoperabel en geharmoniseerd te maken; dringt erop aan de informatie over zeeën en oceanen ter beschikking te stellen van het publiek, ter bevordering van innovatie, waarbij er echter voor moet worden gewaakt dat er middelen worden verspild en projecten tweemaal worden uitgevoerd; is van oordeel dat investeringen in projecten voor gegevensverwerving ook zullen bijdragen tot productiviteit en meer innovatie;

12.

dringt erop aan de resultaten van onderzoek dat met overheidsmiddelen gefinancierd wordt openbaar te maken voor niet-commercieel gebruik (waarbij strategisch belangrijke gegevens alleen voor de lidstaten toegankelijk zijn) en stelt dat dit principe ook verplicht dient te worden toegepast wanneer verscheidene EU-onderzoeksprogramma's samengaan; moedigt ertoe aan de open toegang tot de gegevens die de resultaten van deze onderzoeken ondersteunen, te bevorderen; roept op tot een EU-initiatief om particuliere ondernemingen uit de maritieme sector aan te moedigen economisch ongevoelige gegevens voor onderzoeksdoeleinden te delen en verzoekt de Commissie het onderzoek-informatieplatform van Horizon 2020 zo snel mogelijk op te richten;;

13.

verzoekt het Europees Netwerk voor mariene data en waarneming (EMODnet) het onderzoek van gegevens ten aanzien van cumulatieve effecten, zwerfvuil op zee, onderwaterlawaai en oplosbare hormoonontregelende stoffen uitdrukkelijk op te namen in het gedeelte over de menselijke invloed;

14.

verwerpt de door de Commissie voorgestelde besparingen in de begroting van Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie;

15.

verzoekt de Commissie periodieke beoordelingen uit te voeren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het programma Horizon 2020 in de domeinen die samenhangen met de blauwe economie, en de resultaten ervan kenbaar te maken; is voorstander van de totstandbrenging van een specifiek partnerschap voor de maritieme sector in het kader van Horizon 2020 en verzoekt het in het werkprogramma van Horizon 2020 voor 2016-2017 op te nemen; meent dat meer inspanningen moeten worden geleverd om de koppeling tussen onderzoek en het bedrijfsleven bij de ontwikkeling van nieuwe producten en processen, en de totstandbrenging van groei en nieuwe werkgelegenheid, te verbeteren;

16.

vestigt de aandacht op de centrale verantwoordelijkheid die de lidstaten en regionale autoriteiten dragen in de ontwikkeling van de blauwe economie en moedigt de Commissie aan alle vormen van samenwerking tussen de lidstaten en regionale autoriteiten, waaronder ook de gezamenlijke programmeringsinitiatieven, te ondersteunen en te bevorderen (en iets te doen aan de tekortkomingen op dit vlak), en daar de maritieme clusters, de visserijsector en de plaatselijke gemeenschappen bij te betrekken; onderstreept het belang van regio-overschrijdende strategieën voor het aanpakken van gedeelde uitdagingen en het samen benutten van mogelijkheden (bijv. de strategie voor de Adriatische en de Ionische Zee), en verzoekt de Commissie en de lidstaten voort te bouwen op succesvolle regionale onderzoeksprojecten (bijv. BONUS);

17.

dringt aan op samenwerking en partnerschappen tussen de lidstaten, teneinde bij te dragen tot een doelgerichtere toewijzing van de via EU- en nationale instrumenten beschikbare financiering; benadrukt dat bij het vaststellen van prioiriteiten rekening moet worden gehouden met de directe invloed van de financiering op en de directe input in de blauwe economie;

18.

wijst er eens te meer op dat de lidstaten belang hebben bij het uitbreiden van de samenwerking met de landen op de zuidelijke oever van de Middellandse Zee en verzoekt de lidstaten de blauwe economie te beschouwen als een nieuw gebied waarop kan worden samengewerkt; stimuleert samenwerking met niet-EU-landen (Unie voor het Middellandse Zeegebied, Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte Zeegebied) en verzoekt de Commissie steun te geven voor de totstandbrenging van een duurzame blauwe economie, als een doelstelling van het EU-ontwikkelingsbeleid;

19.

verzoekt de Commissie gunstige regelgevings- en wettelijke voorwaarden te scheppen voor investeringen in hernieuwbare energie in de blauwe economie en te komen met een duidelijk en stabiel ondersteunend kader voor onderzoek, het bedrijfsleven en de overheid ten behoeve van meer investeringen in innovatieve projecten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie;

20.

benadrukt dat de Europese zeeën en oceanen zeer divers zijn en dat het daarom van cruciaal belang is dat de Europese Commissie geen standaardbenadering hanteert; wijst erop dat een geïntegreerde aanpak van de verschillende sectoren van de blauwe economie noodzakelijk is, op basis van gemeenschappelijke beginselen zoals duurzaamheid, waarin de specifieke kenmerken en behoeften van de verschillende regio's en de prioriteiten van de verschillende lidstaten worden erkend en geëerbiedigd, en zij worden geholpen bij de ontwikkeling van die prioriteiten;

21.

roept de Commissie en haar agentschappen ertoe op om de lidstaten te ondersteunen bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van nationale en regionale strategieën voor de ontwikkeling van de maritieme economie;

22.

vestigt de aandacht op de negatieve evolutie en de duidelijke achteruitgang van een aantal meer traditionele sectoren van de blauwe economie (zoals visserij en scheepsbouw en -herstelling), in het bijzonder in regio's waar deze sectoren als verankerde activiteiten fungeerden, die zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts economische activiteiten aantrekken en zo werkgelegenheid scheppen en de ontwikkeling bevorderen; is van mening dat deze activiteiten en regio's niet mogen worden vergeten in een eventuele EU-strategie inzake de blauwe economie en dat het potentieel van innovatie om deze neerwaartse tendens om te keren, moet worden benadrukt en dat gebruik moet worden gemaakt van de Europese kennis (bijv. op het vlak van het scheepsaanpassingen);

23.

benadrukt het feit dat maritiem en zeeonderzoek en een sterkere samenwerking op deze gebieden tussen onderzoekers, tussen lidstaten en tussen regio's belangrijk zijn om de bestaande kloof tussen de lidstaten te dichten, een einde te maken aan de geografische concentratie in bepaalde gebieden en het concurrentievermogen van de kustgebieden en de schepping van kwaliteits- en duurzame banen te stimuleren;

24.

stelt dat het gebrek aan gekwalificeerde beroepsbeoefenaren in verscheidene disciplines en sectoren — onder meer onderzoekers, ingenieurs, technici en arbeiders — een onoverkomelijke hindernis vormt om het potentieel van de blauwe economie ten volle te kunnen benutten; benadrukt dat dit gebrek niet los kan worden gezien van het feit dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid uit de weg gaan en steeds minder investeren in wetenschap en onderwijs, en van het gegeven dat bepaalde beroepen, met name in de lidstaten die het meest onder de economische crisis hebben geleden, aan aanzien hebben verloren, en pleit er daarom voor deze beide trends op korte termijn om te keren; dringt er bij de lidstaten en regionale autoriteiten op aan te investeren in een ambitieuze sociale dimensie van blauwe groei en onderlegdheid op maritiem gebied, teneinde opleiding en toegang voor jongeren tot maritieme beroepen te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten zowel het hoger onderwijs als de programma's voor beroepsopleiding en bij- en nascholing te ondersteunen bij de opname van het perspectief van de blauwe economie in hun leerprogramma's;

25.

dringt er bij de lidstaten, regionale autoriteiten, onderwijsinstellingen en de sector op aan synergieën te coördineren en te creëren, en transversale onderzoeksvragen te identificeren op het gebied van de blauwe economie, teneinde opleiding en toegang voor jongeren tot aan blauwe groei gerelateerde beroepen te bevorderen;

26.

is van mening dat om de blauwe economie op een passende manier te ontwikkelen de beroepen die ermee samenhangen moeten worden opgewaardeerd en stabiele banen met rechten, met inbegrip van rechten op het gebied van de gezondheid en de veiligheid voor de werknemers in de maritieme sectoren, moeten worden gecreëerd, en dat meer bewustzijn van deze rechten moet worden tot stand gebracht om ervoor te zorgen dat de sector aantrekkelijk blijft; is daarnaast van mening dat het, aangezien de blauwe economie van oudsher en nog steeds vooral door mannen wordt gedomineerd, nu tijd is voor de EU om te erkennen dat dit het ideale moment is om vrouwen ertoe te bewegen tot deze economische niche toe te treden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om tijdens alle ontwikkelingsfasen van de blauwe economie rekening te houden met het genderperspectief en de daadwerkelijke deelname van vrouwen aan de blauwe economie te stimuleren en te versterken;

27.

dringt er bij de Commissie op aan de rechten van werknemers te bevorderen en veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen in alle sectoren binnen de blauwe economie, zowel in de reeds bestaande als in de opkomende;

28.

verzoekt de Commissie gegevens ten aanzien van maritieme beroepen op alle niveaus (van juristen tot ingenieurs en milieumanagers, en van duikinstructeurs tot matrozen en technici op maritiem gebied) te verzamelen en te analyseren en deze gegevens te gebruiken voor het onderzoeken van de arbeidsmogelijkheden op diverse niveaus — traditionele, opkomende en compleet nieuwe beroepen die in het leven kunnen worden geroepen;

29.

spoort de Commissie ertoe aan alle Europese middelen te specificeren die beschikbaar zijn voor de financiering van activiteiten in het kader van de blauwe economie en deze onder te brengen in één platform waartoe burgers toegang hebben; spoort de Commissie er ook toe aan middelen toe te wijzen aan innovatie en blauwe groei, voor de financiering van fundamenteel onderzoek, O&O, opleiding, de schepping van banen, de oprichting van bedrijven, kmo's, sociale ondernemingen, coöperaties, onderwijs en stages, terugdringing van de armoede in kustgebieden, biotechnologische ontwikkeling, transportverbindingen, interconnectiviteit op het gebied van energie, scheepsbouw en -herstel, toegang tot breedband in kustgebieden, milieubescherming en de verkoop van innoverende producten, diensten en procedés;

30.

is van oordeel dat de investeringen in de blauwe economie vooral gericht moeten zijn op milieu-innovatie die niet op eindige hulpbronnen berust, doeltreffend gebruik van rijkdommen, kringloopeconomie, natuurbehoud, mariene en kustbescherming, bestrijding van en aanpassing aan de klimaatveranderingen, en duurzaam gebruik van hulpbronnen (waarbij het gebruik van de hulpbronnen hun natuurlijke regeneratie op lange termijn niet overschrijdt); verzoekt de Commissie deze principes op te nemen in de bestaande en toekomstige ondersteuningsprogramma's;

31.

dringt aan op een gepast financieel kader dat gericht is op het bevorderen van innovatie, de duurzame ontwikkeling van de blauwe economie en het scheppen van banen, en dat de reeds beschikbare financiële instrumenten — structuur- en investeringsfondsen (het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds), het kaderprogramma voor onderzoek, de mogelijkerwijs op te richten toekomstige kennis- en innovatiegemeenschap (KIG) voor de blauwe economie, het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en andere — omvat en coördineert, en gemakkelijker toegankelijk maakt; vestigt de aandacht op de noodzaak om de verschillende instrumenten beter te laten aansluiten bij de behoeften van de verschillende actoren — onder meer overheidsinstellingen, lokale instanties, ondernemingen, in het bijzonder kmo's, en niet-gouvernementele organisaties — en om de bestaande mogelijkheden op ruime schaal te verspreiden;

32.

betreurt ten zeerste de vertragingen in de programmering van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) in bepaalde lidstaten;

33.

is van mening dat overheidsinvesteringen, in het bijzonder in sommige lidstaten, een bepalende rol spelen bij de bevordering van de ontwikkeling en de optimale benutting van het potentieel van de blauwe economie, zonder overigens de rol van private investeringen te vergeten; benadrukt dat investeringen in de blauwe economie op verschillende projecten moeten worden gericht, van infrastructurele projecten tot uiteenlopende, kleinschalige investeringen in kmo's, waarvoor extra steun voor de toegang tot financiering is vereist;

34.

benadrukt dat de onshore sectoren die de offshore blauwe economie steunen cruciaal zijn voor het waarborgen van mariene innovatie en roept de Commissie op meer steun te verlenen voor deze onshore sectoren;

35.

verzoekt de Commissie de inspanningen van de lidstaten inzake bevordering van slimme specialisatiestrategieën te ondersteunen, met het oog op de totstandkoming en benutting van waardeketens die samenhangen met de vele activiteiten binnen de blauwe economie; is van mening dat de ontwikkeling van clusters of hyperclusters een actieve bijdrage van de lidstaten vereist en wil hiertoe sectorspecifieke en sectoroverschrijdende synergieën bereiken; meent dat strategieën voor maritiem onderzoek en technologische ontwikkeling een voortrekkersrol zouden kunnen vervullen om vervolgens als voorbeeld van goede praktijken voor de bredere blauwe economie te dienen;

36.

is van mening dat de tenuitvoerlegging van strategieën, plannen en programma's en van specifieke nationale wetgeving een beleids- en institutioneel kader kan helpen tot stand brengen dat de ontwikkeling van de blauwe economie in de verschillende lidstaten bevordert; wijst erop dat die strategieën, plannen en programma's en specifieke nationale wetgeving moeten bijdragen tot een harmonieuze, duurzame wisselwerking tussen de menselijke activiteiten en het mariene en het kustmilieu; onderstreept het belang van maritieme ruimtelijke ordening voor de duurzame en gecoördineerde ontwikkeling van maritieme activiteiten, waarbij op billijke wijze rekening wordt gehouden met de belangen van alle betrokken sectoren, alsook van wisselwerkingen tussen land en zee en het geïntegreerde beheer van kustgebieden; herinnert aan de richtlijn maritieme ruimtelijke ordening, de kaderrichtlijn mariene strategie en het geïntegreerd maritiem beleid op EU- en zeebekkenniveau;

37.

wijst op het belang van overheidsondernemingen of ondernemingen waarvan het kapitaal overwegend in handen is van de overheid voor onder meer de koopvaardij, het havenbeheer, de scheepsbouw en maritieme werken en werken om de kust te beschermen; verwerpt een visie waarin voorrang wordt gegeven aan de privésector en is van mening dat het versterken en moderniseren van de overheidssector een belangrijke stimulans kan bieden om de blauwe economie aan te wakkeren;

38.

is van oordeel dat een duurzame ontwikkeling van de blauwe economie alleen mogelijk is indien op het niveau van de EU de inspanningen en bevoegdheden beter worden geïntegreerd en gecoördineerd, met coherent optreden; dringt erop aan de relevante agentschappen en de reeds bestaande maar versnipperde bevoegdheden bijeen te brengen in één bestaand agentschap met maritieme bevoegdheden, als maatregel om de coördinatie, de samenwerking en de steun aan de lidstaten bij de ontwikkeling en optimale benutting van het potentieel van de blauwe economie te versterken;

39.

is van mening dat de kust- en eilandgemeenschappen ten volle betrokken dienen te worden bij alle fasen in de ontwikkeling van de blauwe economie, wat een essentiële vereiste is om haar potentieel inzake innovatie, werkgelegenheid, welvaart en duurzame ontwikkeling maximaal te benutten; erkent het potentieel van en de behoefte aan innovatieve oplossingen ten aanzien van de uitbreiding van drijvende steden;

40.

erkent de diversiteit en specificiteit van kust- en eilandgemeenschappen en vraagt dat uitzonderlijke maatregelen worden genomen om de ontwikkeling van de blauwe economie in die gebieden efficiënt te bevorderen door belemmeringen voor investeringen weg te nemen en gunstige voorwaarden voor groei te scheppen;

Sectorale aanpak

41.

pleit voor krachtiger steun aan de modernisering en duurzame ontwikkeling van de visserijsector en de verwerking van visserijproducten, gericht op het scheppen van een grotere meerwaarde, met voorkeur voor kleinschalige visserij, grotere selectiviteit inzake vistuig, vermindering van het energieverbruik en van het milieueffect, naast de verbetering van de strijd tegen de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; herinnert eraan dat het in kaart brengen en classificeren van habitats met rijkdommen essentieel is voor de verwezenlijking van een levensvatbare, duurzame en goed beheerde visserijsector; onderstreept dat de wetenschappelijke gegevens op grond waarvan politieke beslissingen worden genomen, volledig openbaar dienen te worden gemaakt;

42.

vraagt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om de rol van de organisaties voor de ontwikkeling van de visserij in het kader van het nieuwe GVB te versterken, door hun meer middelen toe te wijzen, zodat zij hun rol verder kunnen ontwikkelen en de voornoemde interterritoriale samenwerking bevorderen;

43.

pleit ervoor om culturele bezienswaardigheden en natuurschoon te identificeren en te promoten; onderstreept het belang van „no go”-zones om ongerepte gebieden te helpen voortbestaan en overgeëxploiteerde zeebodem te helpen herstellen en aldus bij te dragen tot de toekomstige duurzaamheid van onze zeeën;

44.

stelt dat de duurzame ontwikkeling van aquacultuur in Europa meer ondersteuning vereist voor wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de teelt van nieuwe en in het bijzonder inheemse soorten, het waarborgen van duurzame visserij, het vermijden van 'teruggooi', het minimaliseren van de gevolgen voor de biodiversiteit en het reduceren van de gevolgen van het gebruik van chemicaliën en geneesmiddelen, alsook op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten, waaronder afvalbehandeling, met het oog op een grotere verscheidenheid van de productie en de voedselvoorziening en een betere voedselkwaliteit, waarbij tegelijk ook de strijd wordt aangebonden met de gevaren voor het milieu; beklemtoont dat nauwkeurige kennis van dieptemetingen en van de samenstelling van de zeebodem cruciaal is voor het selecteren van de meest geschikte locaties voor de uitbreiding van de lokale aquacultuursector, het ramen van de draagkracht ervan en het modelleren van de uit aquacultuuractiviteiten voortvloeiende verontreiniging;

45.

pleit ervoor om milieu- en andere duurzaamheidscriteria in productienormen en etikettering te integreren, verantwoordelijke producenten te belonen en consumenten te helpen betere keuzes te maken terwijl deze sector verder groeit; dringt aan op goede regelgeving voor de aquacultuursector en op maatregelen die de achteruitgang van de waterkwaliteit beperken; vraagt om steun voor de overgang van conventionele aquacultuurproductiemethoden naar biologische aquacultuurmethoden;

46.

is van oordeel dat de koopvaardij en riviervaart binnen de verschillende vormen van goederenvervoer om redenen van energieverbruik en gemakkelijke technische omschakeling naar (vloeibaar aardgas) lpg een steeds strategischer plek innemen; pleit voor de vrijmaking van middelen ter ondersteuning van innovatie in deze sector, met het oog op een verbetering van de energie-efficiëntie, diversificatie van de primaire energie en verlaging van de uitstoot van verontreinigende stoffen;

47.

herinnert eraan dat qua zeevervoer onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van een betere efficiëntie en het sneller koolstofvrij maken van de sector, en dat de ontwikkeling en het gebruik van vloeibaar aardgas (lng) als een schonere transitiebrandstof voor deze sector moeten worden aangemoedigd;

48.

beklemtoont het strategische belang van scheepsbouw en -herstelling, evenals hun wisselwerking met verscheidene andere sectoren, zoals staalindustrie, koopvaardij, visserij en cruisetoerisme; stelt dat het streven naar technologische innovatie en verregaande specialisatie heel wat toegevoegde waarde kan creëren en kan helpen om beter het hoofd te bieden aan de internationale concurrentie in de verwachting dat de achteruitgang van de sector een halt wordt toegeroepen; pleit voor het uittrekken van specifieke steun voor de heropleving en modernisering van de gehele scheepsbouw en speciaalstaalsector in Europa;

49.

verzoekt de Commissie haar beleid ten aanzien van de Europese scheepsbouwindustrie volledig te herzien en is sterk voorstander van specifieke hulp bestemd voor de doorstart en modernisering van de scheepsbouw in Europa;

50.

is van oordeel dat sterkere nadruk moet worden gelegd op de rol van de zee wat betreft toerisme en op de duurzaamheid ervan; merkt op dat het Europese zee- en kusttoerisme te kampen heeft met concurrentie van derde landen; wijst erop dat de EU moet inspelen op haar culturele rijkdom om duurzame en hoogwaardige diensten op het gebied van maritiem en kusttoerisme aan te bieden; is van mening dat cultureel erfgoed en maritiem en kusttoerisme een bijzondere rol kunnen spelen in het aantrekken van meer consumenten en bedrijven middels diversificatie van het toeristische aanbod; legt de nadruk op de positieve bijdrage van cultureel erfgoed en zee- en kusttoerisme aan de doelstellingen van Europa wat betreft duurzame economische groei en het scheppen van banen; roept op tot meer steun voor kmo's, die het overgrote deel van de sector van het toerisme in en op het water vormen, om ervoor te zorgen dat bestaande en nieuwe banen duurzaam en hoogwaardig zijn en het hele jaar door beschikbaar zijn;

51.

wijst op het belang van het bevorderen van sociaal, economisch en ecologisch duurzame vormen van toerisme die een belangrijke bron van meerwaarde voor maritieme gebieden kunnen opleveren;

52.

is van oordeel dat binnen de blauwe economie voldoende belang moet worden gehecht aan het onderzeese cultureel erfgoed, aangezien het huidige samenlevingen kennis kan bijbrengen over de exploitatie van de zee in het verleden en over menselijke reacties op onder meer de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel, en ook aangezien het onderzeese cultureel erfgoed een hulpbron voor het toerisme vormt;

53.

benadrukt het feit dat, hoewel de EU een wereldleider in de blauwe economie blijft, de internationale mededinging in deze sector hevig is en dat alleen een gelijk speelveld op wereldniveau kan zorgen voor een verdere duurzame groei en nieuwe Europese banen in deze complexe sector;

54.

is van mening dat de studies met betrekking tot de achteruitgang van de kusten (verontreiniging en verlies van biodiversiteit), ecosysteemveerkracht en -herstel, kusterosie, de mitigatie van de oorzaken daarvan, en de verwezenlijking van maritieme werken om de kustlijn te beschermen (met inbegrip van natuurlijke oplossingen zoals „groene infrastructuurvoorzieningen”) een wezenlijk deel uitmaken van de blauwe economie en steeds belangrijker worden in de context van klimaatverandering; pleit voor meer steun van de EU aan deze sectoren en voor flexibiliteit ten aanzien van gebieden met een duidelijke kustlijn waar zich vanwege kusterosie regelmatig rampen voordoen;

55.

vestigt de aandacht op het energiepotentieel van zeeën en oceanen, in het bijzonder wat het gebruik en de diversificatie van inheemse energiebronnen betreft, en ook wat het leveren van een bijdrage aan de klimaat- en energiedoelstellingen aangaat; onderstreept dat hernieuwbare mariene energieën een industriesector voor de toekomst zijn en wijst in dit opzicht op het belang van de ontwikkeling van innovatieve bronnen van schone en „blauwe” energie, zoals getijdenstroomenergie, golfslagenergie of osmose-energie, die de Commissie ook noemt in haar mededeling van 20 januari 2014 over blauwe energie; wijst erop dat offshore netwerken tussen de lidstaten van groot belang zijn; onderstreept dat rekening gehouden moet worden met en dat verder onderzoek moet worden gedaan naar het potentieel voor CO2-afvang en -opslag;

56.

onderstreept dat de prospectie en exploitatie van de zeeën en oceanen als energiebronnen boven op de strenge criteria op het stuk van milieuduurzaamheid ook rekening dienen te houden met de behoefte aan technologieoverdracht, met name inzake opleiding van gekwalificeerde en hooggekwalificeerde arbeidskrachten; wijst op het mogelijke multiplicatie-effect van deze activiteiten in de vorm van nieuwe banen en verwante activiteiten, zowel in toeleverende als in afnemende sectoren;

57.

wijst op de belangrijke rol van nieuwe technologieën, bijvoorbeeld bij het bestrijden van de aantasting van mariene ecosystemen of het afvangen en opslaan van CO2-emissies; verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze de technologieën en de begeleidende infrastructuurvoorzieningen voor het transporteren van CO2 op een kosten-efficiënte en financieel zinvolle wijze kunnen worden gebruikt;

58.

wijst erop dat voor de optimale ligging van stroomgeneratoren voor de benutting van blauwe energie, zoals wind-, golf- of zonne-energie, oceaanstromingen, osmotische energie en omzetting van thermische energie, een aantal factoren van belang kunnen zijn, waaronder waterdiepte, gesteldheid van de zeebodem, oceanografische kenmerken en afstand vanaf de kust; meent daarom dat harmonisatie van de gegevens die zijn verzameld in de verschillende nationale programma's over dieptemeting, zeebodemkenmerken of verticale oceaanprofielen kan helpen bij het kiezen van de locatie en bij beleid inzake licentieverlening voor ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energie; benadrukt ook dat verder onderzoek naar oplossingen voor mariene energie absoluut noodzakelijk is om betaalbare, rendabele en hulpbronnenefficiënte energietechnologieoplossingen te ontwikkelen;

59.

is van oordeel dat de prospectie en exploitatie van minerale rijkdommen op het continentaal plat een permanente aanwezigheid vergen van de lidstaten, met name op het stuk van informatie, de identificatie van voor exploitatie verboden gebieden, milieueffectbeoordelingen, risicoanalyse en -minimalisatie, en de uitoefening van hun soevereiniteit; verzoekt de Commissie een niet-uitputtende lijst van maritieme activiteiten (bijvoorbeeld offshore energieproductie, diepzeemijnbouw, winning van zand en grind op zee) waarvoor voorafgaande evaluaties van de milieu- en de sociaal-economische effecten zijn vereist, voor te stellen en bij te werken; dringt aan op meer aandacht voor het hergebruik en de recycling van mineralen als alternatief voor diepzeemijnbouw en voor het potentieel dat wetenschappelijke kennis en de ontwikkeling en overdracht van technologie binnen deze activiteiten in zich dragen;

60.

pleit voor een gecoördineerde en sterke betrokkenheid van de EU ten aanzien van de Internationale Zeebodemautoriteit om te zorgen voor een effectief en op het voorzorgsbeginsel gebaseerd milieuregelgevingskader ter voorkoming van nadelige gevolgen van diepzeemijnbouwexploratie en -exploitatie, waaronder gebieden met een bijzondere natuurwaarde, alsook van maatschappelijke gevolgen van diepzeemijnbouw en bioprospectie voor lokale gemeenschappen en om volledige gegevenstransparantie te waarborgen;

61.

is van mening dat de biotechnologie die verband houdt met zeeën en oceanen, een sector is die wordt gekenmerkt door grote diversiteit en die in zijn geheel een enorm potentieel biedt als bron en toepassingsgebied van nieuwe kennis en als voedingsbodem voor nieuwe processen en producten met grote toegevoegde waarde (nieuwe materialen, voedingsstoffen, farmaceutische bestanddelen, enz.); vestigt de aandacht op de noodzaak van onderwijs en opleiding in deze sector en eist dat de lidstaten, los van de reeds bestaande internationale samenwerking, in dit verband ook hun eigen verantwoordelijkheid opnemen in samenwerking met de particuliere sector;

62.

onderstreept het feit dat sociale dialoog belangrijk is en is van mening dat alle sociale partners die bij de blauwe economie betrokken zijn, vertegenwoordigd moeten zijn; onderstreept dat het belangrijk is over de ontwikkeling van de blauwe economie in het algemeen raadplegingen te houden met de belanghebbenden, inclusief het maatschappelijk middenveld en de regionale en lokale autoriteiten;

63.

geeft zijn volledige steun aan het initiatief van de Commissie — in haar mededeling — ter bevordering van een alliantie voor vaardigheden en een kennisinnovatiecentrum op het gebied van de blauwe economie;

64.

is van oordeel dat een „Erika IV”-pakket inzake maritieme veiligheid moet worden ingevoerd om nieuwe grote zeerampen te voorkomen; is van mening dat dit pakket de ecologische schade aan mariene wateren in de Europese wetgeving moet erkennen;

65.

benadrukt het feit dat het maatschappelijk middenveld bewuster moet worden gemaakt van het feit dat de zee belangrijk is als economische, culturele en sociale hulpbron en van de rol die wordt gespeeld door onderzoek en dialoog om te komen tot een geïntegreerde duurzaamheid tussen belanghebbenden en burgers;

66.

is van mening dat zeeën en kustlijnen een kostbare hulpbron zijn die een van de pijlers moet zijn van het EU-beleid voor industriële heropleving; wijst erop dat stappen moeten worden ondernomen om de blauwe industrie nieuw leven in te blazen, met tegelijk een ondersteuning van de cohesie van de Europese economie en van duurzame ontwikkeling, met name in gebieden waar dit potentieel in verdrukking is geraakt door de mondialiseringsprocessen;

67.

is van mening dat de uitwisseling van informatie en beste praktijken kan bijdragen tot de snelle en duurzame ontwikkeling van de sector;

o

o o

68.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de lidstaten.


(1)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.

(2)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0300.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0438.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0178.

(6)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.

(7)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174.

(8)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 892.

(9)  PB C 12 van 15.1.2015, blz. 93.

(10)  PB C 19 van 21.1.2015, blz. 24.


Top