Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017XC0714(03)

    Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers (Bekendmaking van de titels en referentienummers van de voorlopige meet- en berekeningsmethoden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2281, en met name van de bijlagen III en IV)Voor de EER relevante tekst.

    PB C 229 van 14.7.2017, p. 1–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.7.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 229/1


    Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers

    (Bekendmaking van de titels en referentienummers van de voorlopige meet- en berekeningsmethoden (1) voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2281, en met name van de bijlagen III en IV)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2017/C 229/01)

    1.    Referenties

    Parameter

    ENO

    Referentienummer/titel

    Opmerkingen

    Luchtverwarmingstoestellen die gasvormige brandstoffen gebruiken

    Pnom, nominaal verwarmingsvermogen

    Pmin, minimaal verwarmingsvermogen

    CEN

    [Zie opmerking]

    EN 1020:2009, EN 1319:2009, EN 1196:2011, EN 621:2009 en EN 778:2009 voorzien niet in methoden om de warmteafgifte te bepalen. Het rendement wordt berekend aan de hand van het rookgasverlies en de warmte-input.

    De warmteafgifte Pnom kan worden berekend met de vergelijking Pnom = Qnom * ηth,nom, waarbij Qnom overeenkomt met de nominale warmte-input en ηth,nom met het nominale rendement. Pnom wordt gebaseerd op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof.

    Evenzo kan Pmin worden berekend met de vergelijking Pmin = Qmin * ηth,min.

    ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen

     

    EN 1020:2009, punt 7.4.5

    EN 1319:2009, punt 7.4.4

    EN 1196:2011, punt 6.8.2

    EN 621:2009, punt 7.4.5

    EN 778:2009, punt 7.4.5

    Het rendement kan worden bepaald zoals beschreven in de toepasselijke normen, maar wordt uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof.

    ηth,min nuttig rendement bij minimale last

     

    EN 1020:2009, punt 7.4.6

    EN 1319:2009, punt 7.4.5

    EN 1196:2011, punt 6.8.3

    EN 621:2009, punt 7.4.6

    EN 778:2009, punt 7.4.6

    Het rendement kan worden bepaald zoals beschreven in de toepasselijke normen, maar wordt uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof.

    AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen

    AFmin luchtdebiet bij minimale last

     

    [Zie opmerking]

    Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen.

    elnom elektriciteitsverbruik bij nominaal verwarmingsvermogen

    elmin elektriciteitsverbruik bij minimale last

     

    [Zie opmerking]

    Overeenkomstig EN 1020:2009 wordt het elektrisch ingangsvermogen op het gegevensplaatje (punt 8.1.2. f) uitgedrukt in volt, ampère enz. De fabrikant mag de desbetreffende waarden omrekenen in watt aan de hand van gangbare conventies.

    De ventilator voor het vervoer/de verdeling van warme lucht mag niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het elektriciteitsverbruik.

    elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand

     

    IEC 62301:2011-01

    IEC 62301:2011 is van toepassing op huishoudelijke apparaten/te bespreken punten met de relevante technische commissies.

    Ppilot permanent energieverbruik van de waakvlam

     

    [Zie opmerking]

    Overeenkomstig EN 1020:2009, punt 8.4.2 moet een technische tabel (met daarin) de warmte-input, de warmteafgifte, de classificatie van ontstekingsbranders, (enz.), de volumes van luchtuitstroming enz. worden opgenomen in de technische instructies voor installatie en afstelling. De warmte-input van de permanente waakvlam kan op soortgelijke wijze worden bepaald als de belangrijkste energie-input.

    Emissies van stikstofoxiden (NOx)

    CEN

    CEN-verslag CR 1404:1994

    NOx-emissiewaarden moeten worden uitgedrukt in mg/kWh, op basis van de bovenste verbrandingswaarde (GVC) van de brandstof.

    Fenv omhullingsverliezen

    CEN

    EN 1886:2007

    Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5.

    IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming)

     

    EN 60529:1991/

    AC:2016-12

     

    Luchtverwarmingstoestellen die vloeibare brandstoffen gebruiken

    Pnom, nominaal verwarmingsvermogen

    Pmin, minimale last

    CEN

    EN 13842:2004 Oliegestookte ventilator-luchtverhitters — Stationair en verplaatsbaar

    EN 13842:2004 voorziet niet in methoden om de warmteafgifte te bepalen.

    De warmteafgifte Pnom kan worden berekend met de vergelijking Pnom = QN * ηth,nom, waarbij QN overeenkomt met de nominale warmte-input (punt 6.3.2.2) en ηnom met het rendement bij nominaal verwarmingsvermogen. QN en η worden gebaseerd op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof.

    Evenzo kan Pmin worden berekend met de vergelijking Pmin = Qmin * ηth,min, waarbij Qmin en ηth,min overeenkomen met de warmte-input en het rendement bij minimale last.

    ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen

    ηth,min nuttig rendement bij minimale last

    EN 13842:2004, punt 6.5.6, van toepassing op zowel nominale als minimale last

    ηth,nom is gelijk aan η in punt 6.5.6.

    AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen

    AFmin luchtdebiet bij minimale last

    [Zie opmerking]

    Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen.

    elnom elektriciteitsverbruik bij nominaal verwarmingsvermogen

    elmin elektriciteitsverbruik bij minimale last

    elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand

    [Zie opmerking]

    Overeenkomstig EN 1020:2009 wordt het elektrisch ingangsvermogen op het gegevensplaatje (punt 8.1.2. k) uitgedrukt in volt, ampère enz. De fabrikant mag de desbetreffende waarden omrekenen in watt aan de hand van gangbare conventies.

    De ventilator voor het vervoer/de verdeling van warme lucht mag niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het elektriciteitsverbruik.

    Emissies van stikstofoxiden (NOx)

    CEN

    EN 267:2009+ A1:2011 Automatische ventilatorbranders voor vloeibare brandstoffen;

    § 4.8.5. Emissiegrenswaarden voor NOx en CO;

    § 5. Testen. BIJLAGE B. Emissiemetingen en correcties.

    NOx-emissiewaarden worden uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof.

    Fenv omhullingsverliezen

    CEN

    EN 1886:2007

    Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5

    IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming)

     

    EN 60529:1991/

    AC:2016-12

     

    Luchtverwarmingstoestellen die het joule-effect gebruiken

    Pnom, nominaal verwarmingsvermogen en Pmin, warmteafgifte bij minimale last

    CEN

    IEC/EN 60675 ed. 2.1; 1998 § 16

    Er is geen norm vastgesteld voor de feitelijke meting van de warmteafgifte van elektrische luchtverwarmingstoestellen.

    Het elektrisch ingangsvermogen bij nominale of minimale last wordt representatief geacht voor de nominale of minimale warmteafgifte.

    Pnom en Pmin komen overeen met het bruikbaar vermogen in IEC 60675 ed. 2.1:1998 bij nominale en minimale last, verminderd met de vermogenseis voor ventilatoren waarmee de warme lucht wordt verdeeld en, in voorkomend geval, de vermogenseis voor elektronisch gestuurde functies.

    ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen

    ηth,min nuttig rendement bij minimale last

    n.v.t.

    [Zie opmerking]

    De standaardwaarde is 100 %.

    n.v.t.

    AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen

    AFmin luchtdebiet bij minimale last

     

    [Zie opmerking]

    Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen.

    elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand

     

    IEC 62301:2011-01

     

    Fenv omhullingsverliezen

    CEN

    EN 1886:2007

    Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5.

    IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming)

     

    EN 60529:1991/

    AC:2016-12

     

    Elektrische comfortchillers, airconditioners en warmtepompen

    SEER

    CEN

    EN 14825:2016, deel 6.1

     

    QC

     

    EN 14825:2016, deel 6.2

     

    QCE

     

    EN 14825:2016, deel 6.3

     

    SEERon,part load ratio

     

    EN 14825:2016, deel 6.4

     

    EERbin(Tj), CRu, Cc, Cd

     

    EN 14825:2016, deel 6.5

     

    ηs,h

     

    EN 14825:2016, deel 7.1

    ηs is gelijk aan s,h

    SCOP

     

    EN 14825:2016, deel 7.2

     

    QH

     

    EN 14825:2016, deel 7.3

     

    QHE

     

    EN 14825:2016, deel 7.4

     

    SCOPon,part load ratio

     

    EN 14825:2016, deel 7.5

     

    COPbin(Tj), CRu, Cc, Cd

     

    EN 14825:2016, deel 7.6

     

    Cc en Cd

     

    EN 14825:2016, delen 8.4.2 en 8.4.3

    Cc is gelijk aan Cd,c of Cd,h

    Cd is gelijk aan Cd,c of Cd,h

    Poff, Psb, Pck en Pto

     

    EN 14825:2016, deel 9

     

    Comfortchillers, airconditioners en warmtepompen die interne verbranding gebruiken

    SPERc

    CEN

    EN 16905-5:2017, deel 6

     

    SGUEc

     

    EN 16905-5:2017, deel 6.4

     

    SAEFc

     

    EN 16905-5:2017, deel 6.5

     

    GUEc,pl

     

    EN 16905-5:2017, deel 6.10

     

    GUEd,c

     

    EN 16905-5:2017, deel 6.2

     

    QEc en QEh

     

    EN 16905-4:2017, deel 4.2.1.2

     

    QEhr

     

    EN 16905-4:2017, deel 4.2.2.1

     

    Qgmc en Qgmh

     

    EN 16905-4:2017, deel 4.2.5.2 en deel 4.2.5.1

     

    Qref,c en Qref,h

     

    EN 16905-5:2017, deel 6.6

     

    SPERh

     

    EN 16905-5:2017, deel 7

     

    SGUEh

     

    EN 16905-5:2017, deel 7.4

     

    SAEFh

     

    EN 16905-5:2017, deel 7.5

     

    SAEFh,on

     

    EN 16905-5:2017, deel 7.7

     

    AEFh,pl

     

    EN 16905-5:2017, deel 7.10

     

    AEFd,h

     

    EN 16905-5:2017, deel 7.2

     

    PEc en PEh

     

    EN 16905-4:2017, deel 4.2.6.2

     

    Comfortchillers, airconditioners en warmtepompen die een sorptiecyclus gebruiken

    SGUEc

    CEN

    EN 12309-6:2014, deel 4.3

     

    SAEFc

     

    EN 12309-6:2014, deel 4.4

     

    Qref,c

     

    EN 12309-6:2014, deel 4.5

     

    SAEFc,on

     

    EN 12309-6:2014, deel 4.6

     

    GUEc en AEFc

     

    EN 12309-6:2014, deel 4.7

     

    SPERh

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.3

     

    SGUEh

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.4

    SAEFh

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.5

     

    Qref,h

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.6

     

    SAEFh,on

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.7

     

    GUEh en AEFh

     

    EN 12309-6:2014, deel 5.8

     

    Hogetemperatuurproces-chillers

    koelbelasting PdesignR

     

    Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.44

     

    deellastverhouding

     

    Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.56

     

    opgegeven vermogen DC

     

    Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.31

     

    vermogensverhouding CR

     

    Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.17

     

    bin-uren

     

    Zoals omschreven in tabel 28 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281

     

    energie-efficiëntieverhouding bij opgegeven vermogen EERDC

     

    EN 14511-1/-2/-3:2013 voor de bepaling van de EER-waarden bij bepaalde omstandigheden

    De EER omvat het energie-efficiëntieverlies indien het opgegeven vermogen van de chiller hoger is dan de koelvraag.

    energie-efficiëntieverhouding bij deellast of vollast EERPL

     

    seizoensgebonden energieprestatieverhouding (SEPR)

     

    Punt 5 van deze mededeling (Europese Commissie)

     

    vermogensregeling

     

    Overeenkomstig EN 14825:2016, deel 3.1.32

    Zie opmerkingen over de vermogensregeling van airconditioners, chillers en warmtepompen.

    verliescoëfficiënt CC

     

    Overeenkomstig EN 14825:2016, deel 8.4.2

     

    Multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen

    EERoutdoor

    CEN

    EN 14511-3:2013, bijlage I

    Classificatie van binnen- en buiteneenheden van modulair en multi-splitwarmteterugwinningssysteem.

    COPoutdoor

    CEN

    EN 14511-3:2013, bijlage I

    Classificatie van binnen- en buiteneenheden van modulair en multi-splitwarmteterugwinningssysteem.

    Er bestaat geen Europese norm voor dampcompressie-warmtepompen met aandrijving door een motor op vloeibare of gasvormige brandstof. Werkgroep CEN/TC 299 — WG3 werkt aan een norm.

    De Europese normen EN 12309 deel 1 en deel 2, die betrekking hebben op met vloeibare of gasvormige brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen, worden herzien in CEN/TC299 — WG2, met name om een seizoensgebonden energie-efficiëntie te berekenen.

    2.    Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van luchtverwarmingstoestellen

    2.1.   Testpunten

    Het nuttig rendement, de nuttige warmteafgifte, het elektriciteitsverbruik en het luchtdebiet worden gemeten bij nominale en minimale warmteafgifte.

    2.2.   Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van luchtverwarmingstoestellen

    a)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS voor luchtverwarmingstoestellen die brandstoffen gebruiken is gedefinieerd als:

    Formula

    b)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS voor luchtverwarmingstoestellen die elektriciteit gebruiken is gedefinieerd als:

    Formula

    waarbij:

    ηS,on = de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus, uitgedrukt in %;

    CC = de omzettingscoëfficiënt zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2281;

    F(i) = correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 2.7 en uitgedrukt in %.

    2.3.   Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus Formula wordt als volgt berekend:

    Formula

    waarbij:

    ηS,th = de seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie, uitgedrukt in %;

    ηS,flow = de emissie-efficiëntie voor een specifiek luchtdebiet, uitgedrukt in %.

    2.4.   Berekening van de seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie ηS,th

    De seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie ηS,th wordt als volgt berekend:

    Formula

    waarbij:

    ηth,nom: = het nuttig rendement bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in % en gebaseerd op de GCV;

    ηth,min = het nuttig rendement bij minimale last, uitgedrukt in % en gebaseerd op de GCV;

    Fenv = de verliesfactor van de omhulling van de warmtegenerator, uitgedrukt in %.

    2.5.   Berekening van het omhullingsverlies

    De verliesfactor van de omhulling Fenv is afhankelijk van de plaats waar de eenheid zal worden geïnstalleerd en wordt als volgt berekend:

    a)

    indien wordt gespecifieerd dat het luchtverwarmingstoestel moet worden geïnstalleerd in de te verwarmen ruimte:

    Fenv = 0

    b)

    indien de bescherming tegen binnendringen van water van het deel van het product dat de warmtegenerator bevat een IP-classificatie van x4 of hoger heeft (IP-classificatie overeenkomstig IEC 60529 (ed. 2.1), punt 4.1), hangt de verliesfactor van de omhulling af van de warmtedoorlating van de omhulling van de warmtegenerator overeenkomstig tabel 1.

    Tabel 1

    Verliesfactor van de omhulling van de warmtegenerator

    Warmtedoorlating (U) [W/m2·K]

    Factor Fenv

    U ≤ 0,5

    0,4  %

    0,5 < U ≤ 1,0

    0,6  %

    1,0 < U ≤ 1,4

    1,0  %

    1,4 < U ≤ 2,0

    1,5  %

    Geen vereisten

    5,0  %

    2.6.   Berekening van de emissie-efficiëntie ηS,flow

    De emissie-efficiëntie ηS,flow wordt als volgt berekend:

    Formula

    waarbij:

    Pnom = het uitgangsvermogen bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in kW;

    Pmin = het uitgangsvermogen bij minimale last, uitgedrukt in kW;

    AFnom = het luchtdebiet bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in m3/h, gecorrigeerd naar het equivalent van 15 °C (V15 °C);

    AFmin = het luchtdebiet bij minimale last, uitgedrukt in m3/h, gecorrigeerd naar het equivalent van 15 °C.

    De emissie-efficiëntie van het luchtdebiet is gebaseerd op een temperatuurstijging van 15 °C. Indien de eenheid is bedoeld om een andere temperatuurstijging („t”) te bekomen, moet het feitelijke luchtdebiet „V” als volgt opnieuw worden berekend om een equivalent luchtdebiet „V15 °C” te verkrijgen:

    Formula

    waarbij:

    V15 °C = het equivalente luchtdebiet bij 15 °C;

    V = het feitelijk geleverde luchtdebiet;

    t = de feitelijk geleverde temperatuurstijging.

    2.7.   Berekening van ∑F(i) voor luchtverwarmingstoestellen

    ∑F(i) is de som van verscheidende correctiefactoren, die allemaal worden uitgedrukt in procentpunten.

    Formula

    Het gaat om de volgende correctiefactoren:

    a)

    De correctiefactor F(1) voor de aanpassing van de warmteafgifte houdt rekening met de manier waarop het product zich aanpast aan de verwarmingsbelasting (namelijk een eentraps-, tweetraps- of modulerende regeling) en het lastbereik (1-(Pmin/Pnom) waarin het verwarmingstoestel kan functioneren, met betrekking tot het gangbare lastbereik van deze technologie, zoals beschreven in tabel 2.

    Voor verwarmingstoestellen met een gangbaar of groter lastbereik kan rekening worden gehouden met de volledige waarde van parameter B, waardoor de waarde van correctiefactor F(1) daalt. Voor verwarmingstoestellen met een lager lastbereik wordt rekening gehouden met een waarde die lager is dan de maximale waarde van B.

    Tabel 2

    Berekening van F(1) naargelang de regeling van de warmteafgifte en het lastbereik

    Regeling van de warmteafgifte

    Berekening van F(1)

    Waarbij B wordt berekend als:

    Eentraps

    (geen lastbereik)

    Formula

    B = 0 %

    Tweetraps

    (hoogste lastbereik: 50 %)

    Formula

    with B is maximum 2,5 %

    Modulerend

    (hoogste lastbereik: 70 %)

    Formula

    with B is maximum 5 %

    b)

    De correctiefactor F(2) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming door aanvullend elektriciteitsverbruik voor luchtverwarmingstoestellen, uitgedrukt in % en als volgt berekend:

    i)

    Voor luchtverwarmingstoestellen die brandstoffen gebruiken:

    Formula

    ii)

    Voor luchtverwarmingstoestellen die elektriciteit gebruiken:

    Formula

    waarbij:

    elmax = het elektriciteitsverbruik van het product bij nominale warmteafgifte, met uitzondering van de energiebehoefte van de transportventilator, uitgedrukt in kW;

    elmin = het elektriciteitsverbruik van het product bij minimale warmteafgifte, met uitzondering van de energiebehoefte van de transportventilator, uitgedrukt in kW;

    elsb = het elektriciteitsverbruik van het product in stand-bystand, uitgedrukt in kW;

    OF er kan een standaardwaarde overeenkomstig EN 15316-1 worden toegepast.

    c)

    De correctiefactor F(3) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming voor verbrandingssystemen met zwaartekrachtventilatie (door natuurlijke trek vervoerde verbrandingslucht), aangezien rekening moet worden gehouden met bijkomende warmteverliezen wanneer de brander is uitgeschakeld.

    i)

    Voor luchtverwarmingstoestellen waarin verbrandingslucht wordt vervoerd door natuurlijke trek:

    F(3) = 3 %

    ii)

    Voor luchtverwarmingstoestellen waarin verbrandingslucht wordt vervoerd door kunstmatige trek:

    F(3) = 0 %

    d)

    De correctiefactor F(4) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming bij permanent energieverbruik van de waakvlam en wordt als volgt berekend:

    Formula

    Waarin de waarde „4” overeenkomt met de verhouding van het gemiddelde stookseizoen (4 000 uur/jaar) tot de gemiddelde duur van de gebruiksstand (1 000 uur/jaar).

    3.    Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling van comfortchillers, airconditioners en warmtepompen

    3.1.   Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van warmtepompen

    a)

    Voor warmtepompen die elektriciteit gebruiken

    i)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS,h is als volgt gedefinieerd:

    Formula

    waarbij:

    SCOP = de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt, uitgedrukt in %;

    F(i) = correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 3.3, uitgedrukt in %.

    ii)

    De SCOP van warmtepompen die elektriciteit gebruiken, wordt als volgt berekend:

    Formula

    waarbij:

    Formula

    en

    Formula

    waarbij:

    Formula

    iii)

    COPbin(Tj) wordt als volgt bepaald:

    (1)

    Voor eenheden met vast vermogen:

    Indien het laagste opgegeven verwarmingsvermogen hoger is dan de deellast voor verwarming (of de vermogensverhouding CRu <1,0):

    Formula

    waarbij:

    COPbin(Tj) = de bin-specifieke prestatiecoëfficiënt;

    COPd(Tj) = de opgegeven prestatiecoëfficiënt;

    Cd = 0,25 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest;

    en,

    Formula

    (2)

    Voor eenheden met getrapt of variabel vermogen:

    Bepaal het opgegeven verwarmingsvermogen en de COPd(Tj) bij de dichtste stap of verhoog de vermogensregeling van de eenheid om de vereiste verwarmingsbelasting te bereiken.

    Indien bij deze stap de vereiste verwarmingsbelasting kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste verwarmingsbelasting van 9 kW), wordt ervan uitgegaan dat de COPbin(Tj) gelijk is aan de COPd(Tj).

    Indien bij deze stap de vereiste verwarmingsbelasting niet kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste verwarmingsbelasting van 9 kW), bepaal dan het vermogen en de COPbin(Tj) bij de gedefinieerde temperaturen bij deellast voor de stappen aan beide kanten van de vereiste verwarmingsbelasting. Het vermogen bij deellast en de COPbin(Tj) bij de vereiste verwarmingsbelasting worden vervolgens bepaald door lineaire interpolatie tussen de resultaten van deze twee stappen.

    Indien bij de laagste regelingsstap van de eenheid alleen een opgegeven verwarmingsvermogen kan worden bereikt dat hoger is dan de vereiste verwarmingsbelasting, wordt de COPbin(Tj) bij de vereiste deellastverhouding op dezelfde manier berekend als bij eenheden met vast vermogen.

    (3)

    Voor bin-waarden voor andere dan de hierboven beschreven bedrijfsomstandigheden:

    De COPbin wordt vastgesteld door interpolatie, met uitzondering van deellastomstandigheden hoger dan deellastomstandigheid A, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid A, en voor deellastomstandigheden lager dan deellastomstandigheid D, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid D.

    b)

    Voor warmtepompen die brandstoffen gebruiken

    i)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS,heat is als volgt gedefinieerd:

    Formula

    waarbij:

    SPERh = de seizoensgebonden primaire energieverhouding voor verwarming, uitgedrukt in %;

    F(i) = correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 3.3, uitgedrukt in %.

    ii)

    Berekening van de SPERh van warmtepompen die een interne verbrandingsmotor gebruiken

    Formula

    waarbij:

    Formula

    iii)

    GUEh,bin en SAEFh worden als volgt bepaald:

    Formula

    waarbij:

    QEh = het werkelijke verwarmingsvermogen, in kW;

    QEhr,c = het werkelijke warmteterugwinningsvermogen, in kW;

    Qgmh = de gemeten warmte-input voor verwarming, in kW;

    GUEh houdt ook rekening met de verlieseffecten die te wijten zijn aan cyclische variatie zoals bij elektrische warmtepompen,

    en

    Formula

    waarbij:

    Formula

    en,

    Formula

    en,

    Formula

    en,

    QEh = het werkelijke verwarmingsvermogen, in kW;

    QEhr,c = het werkelijke warmteterugwinningsvermogen, in kW;

    PEh = het werkelijke elektrische ingangsvermogen voor verwarming, in kW;

    AEFh houdt ook rekening met de verlieseffecten die te wijten zijn aan cyclische variatie zoals bij elektrische warmtepompen.

    (1)

    Voor eenheden met vast vermogen:

    Indien het laagste opgegeven verwarmingsvermogen hoger is dan de deellast voor verwarming (of de vermogensverhouding CRu < 1,0):

    Formula

    en,

    Formula

    waarbij:

    GUEd(Tj) = de opgegeven gasverbruiksefficiëntie bij buitentemperatuur Tj;

    AEFd(Tj) = de opgegeven hulpenergiefactor bij buitentemperatuur Tj;

    Cd = 0,25 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest,

    en,

    Formula

    (2)

    Voor eenheden met getrapt of variabel vermogen:

    Bepaal het opgegeven verwarmingsvermogen bij de dichtste stap of verhoog de vermogensregeling van de eenheid om de vereiste verwarmingsbelasting te bereiken.

    Indien bij deze stap de vereiste verwarmingsbelasting kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste verwarmingsbelasting van 9 kW), wordt ervan uitgegaan dat de GUEbin(Tj) gelijk is aan de GUEd(Tj) en dat de AEFbin(Tj) gelijk is aan de AEFd(Tj).

    Indien bij deze stap de vereiste verwarmingsbelasting niet kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste verwarmingsbelasting van 9 kW), bepaal dan het vermogen, de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de gedefinieerde temperaturen bij deellast voor de stappen aan beide kanten van de vereiste verwarmingsbelasting. Het verwarmingsvermogen bij deellast, de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de vereiste verwarmingsbelasting worden vervolgens bepaald door lineaire interpolatie tussen de resultaten van deze twee stappen.

    Indien bij de laagste regelingsstap van de eenheid alleen een opgegeven verwarmingsvermogen kan worden bereikt dat hoger is dan de vereiste verwarmingsbelasting, wordt de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de vereiste deellastverhouding op dezelfde manier berekend als bij eenheden met vast vermogen.

    Voor bin-waarden voor andere dan de hierboven beschreven bedrijfsomstandigheden worden de GUEbin en de AEFbin vastgesteld door interpolatie, met uitzondering van deellastomstandigheden hoger dan deellastomstandigheid A, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid A, en voor deellastomstandigheden lager dan deellastomstandigheid D, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid D.

    3.2.   Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimtekoeling van chillers en airconditioners

    a)

    Voor chillers en airconditioners die elektriciteit gebruiken

    i)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimtekoeling ηS,c is als volgt gedefinieerd:

    Formula

    waarbij:

    SEER = de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimtekoeling in actieve modus, uitgedrukt in %;

    F(i) = correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 3.3, uitgedrukt in %.

    ii)

    Berekening van de SEER:

    Formula

    waarbij:

    Formula

    en,

    Formula

    waarbij:

    Formula

    iii)

    EERbin (Tj) wordt als volgt berekend:

    (1)

    Voor elektrische airconditioners (verbonden met een luchtkoelsysteem) waarvan de vermogensregeling vast is ingesteld:

    Indien het laagste opgegeven koelvermogen hoger is dan de deellast voor koeling (of de vermogensverhouding CRu ≤ 1,0):

    Formula

    waarbij:

    EERd(Tj) = de opgegeven prestatiecoëfficiënt;

    Cd = 0,25 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest;

    Formula.

    (2)

    Voor elektrische comfortchillers en hogetemperatuurproces-chillers (verbonden met een waterkoelsysteem) waarvan de vermogensregeling vast is ingesteld:

    Indien het laagste opgegeven koelvermogen hoger is dan de deellast voor koeling (of de vermogensverhouding CRu ≤ 1,0):

    Formula

    waarbij:

    EERd(Tj) = de opgegeven prestatiecoëfficiënt;

    Cc = 0,9 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest;

    Formula.

    (3)

    Voor airconditioners en comfortchillers met getrapt of variabel vermogen:

    Bepaal het opgegeven koelvermogen en de EERd(Tj) bij de dichtste stap of verhoog de vermogensregeling van de eenheid om de vereiste koelbelasting te bereiken.

    Indien bij deze stap de vereiste koelbelasting kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste koelbelasting van 9 kW), wordt ervan uitgegaan dat de EERbin(Tj) gelijk is aan de EERd(Tj).

    Indien bij deze stap de vereiste koelbelasting niet kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste koelbelasting van 9 kW), bepaal dan het vermogen en de EERbin(Tj) bij de gedefinieerde temperaturen bij deellast voor de stappen aan beide kanten van de vereiste koelbelasting. Het vermogen bij deellast en de EERbin(Tj) bij de vereiste koelbelasting worden vervolgens bepaald door lineaire interpolatie tussen de resultaten van deze twee stappen.

    Indien bij de laagste regelingsstap van de eenheid alleen een opgegeven koelvermogen kan worden bereikt dat hoger is dan de vereiste koelbelasting, wordt de EERbin(Tj) bij de vereiste deellastverhouding op dezelfde manier berekend als bij eenheden met vast vermogen.

    (4)

    Voor hogetemperatuurproces-chillers:

    De vereiste koelbelasting moet binnen een marge van ± 3 % worden bereikt.

    Voor bin-waarden voor andere dan de hierboven beschreven bedrijfsomstandigheden wordt de EERbin vastgesteld door interpolatie, met uitzondering van deellastomstandigheden hoger dan deellastomstandigheid A, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid A, en voor deellastomstandigheden lager dan deellastomstandigheid D, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid D.

    b)

    Voor chillers en airconditioners die brandstoffen gebruiken

    i)

    De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS,c is als volgt gedefinieerd:

    Formula

    waarbij:

    SPERc: = de seizoensgebonden primaire energieverhouding voor koeling, uitgedrukt in %;

    F(i) = correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 3.3, uitgedrukt in %.

    ii)

    Berekening van de SPERc:

    Formula

    waarbij:

    Formula

    en,

    Formula

    waarbij:

    Formula

    en,

    Formula

    iii)

    GUEc,bin(Tj) en AEFc,bin(Tj) worden als volgt berekend:

    (1)

    Voor airconditioners met een interne verbrandingsmotor (verbonden met een luchtkoelsysteem) waarvan de vermogensregeling vast is ingesteld:

    Indien het laagste opgegeven koelvermogen hoger is dan de deellast voor koeling (of de vermogensverhouding CRu ≤ 1,0):

    Formula

    en,

    Formula

    waarbij:

    GUEd(Tj) = de opgegeven gasverbruiksefficiëntie bij buitentemperatuur Tj;

    AEFd(Tj) = de opgegeven hulpenergiefactor bij buitentemperatuur Tj;

    Cd = 0,25 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest,

    en,

    Formula

    (2)

    Voor comfortchillers met een interne verbrandingsmotor (verbonden met een waterkoelsysteem) waarvan de vermogensregeling vast is ingesteld:

    Indien het laagste opgegeven koelvermogen hoger is dan de deellast voor koeling (of de vermogensverhouding CRu ≤ 1,0):

    Formula

    waarbij:

    EERd(Tj) = de opgegeven prestatiecoëfficiënt;

    Cc = 0,9 (standaardwaarde) of vastgesteld aan de hand van een cyclingtest,

    en,

    Formula

    (3)

    Voor eenheden met getrapt of variabel vermogen:

    Bepaal het opgegeven koelvermogen bij de dichtste stap of verhoog de vermogensregeling van de eenheid om de vereiste koelbelasting te bereiken.

    Indien bij deze stap de vereiste koelbelasting kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste koelbelasting van 9 kW), wordt ervan uitgegaan dat de GUEbin(Tj) gelijk is aan de GUEd(Tj) en dat de AEFbin(Tj) gelijk is aan de AEFd(Tj).

    Indien bij deze stap de vereiste koelbelasting niet kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste koelbelasting van 9 kW), bepaal dan het vermogen, de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de gedefinieerde temperaturen bij deellast voor de stappen aan beide kanten van de vereiste koelbelasting. Het koelvermogen bij deellast, de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de vereiste koelbelasting worden vervolgens bepaald door lineaire interpolatie tussen de resultaten van deze twee stappen.

    Indien bij de laagste regelingsstap van de eenheid alleen een opgegeven koelvermogen kan worden bereikt dat hoger is dan de vereiste koelbelasting, worden de GUEbin(Tj) en de AEFbin(Tj) bij de vereiste deellastverhouding op dezelfde manier berekend als bij eenheden met vast vermogen.

    Voor bin-waarden voor andere dan de hierboven beschreven bedrijfsomstandigheden worden de GUEbin en de AEFbin vastgesteld door interpolatie, met uitzondering van deellastomstandigheden hoger dan deellastomstandigheid A, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid A, en voor deellastomstandigheden lager dan deellastomstandigheid D, waarvoor dezelfde waarden gelden als voor omstandigheid D.

    en,

    Formula

    waarbij:

    QEc = het werkelijke koelvermogen, in kW;

    QEhr,c = het werkelijke warmteterugwinningsvermogen, in kW;

    Qgmc = de gemeten warmte-input voor koeling, in kW.

    en,

    Formula

    waarbij:

    QEc = het werkelijke koelvermogen, in kW;

    QEhr,c = het werkelijke warmteterugwinningsvermogen, in kW;

    PEc = het werkelijke elektrische ingangsvermogen voor koeling, in kW.

    3.3.   Berekening van F(i) voor comfortchillers, airconditioners en warmtepompen:

    a)

    De correctiefactor F(1) staat voor de negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van producten ten gevolge van de aangepaste bijdragen van temperatuurregelaars aan de energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling, uitgedrukt in %.

    F(1) = 3  %

    b)

    De correctiefactor F(2) staat voor de negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van een of meer grondwaterpompen, uitgedrukt in %.

    F(2) = 5  %

    4.    Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling en in verband met het testen van multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen

    De keuze van de binneneenheid voor multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen met betrekking tot het vermogen wordt beperkt tot:

    Hetzelfde type binneneenheden voor de test;

    Hetzelfde type binneneenheden indien de systeemvermogensverhouding van ± 5 % kan worden bereikt. Indien de systeemvermogensverhouding van ± 5 % bij dezelfde groottes niet kan worden bereikt, moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggende groottes worden gebruikt, met het hieronder voorgeschreven aantal binneneenheden om de systeemvermogensverhouding van ± 5 % te bereiken.

    Het aantal binneneenheden is beperkt tot:

    Vermogen gelijk aan of hoger dan 12 kW en lager dan 30 kW, 4 binneneenheden;

    Vermogen gelijk aan of hoger dan 30 kW en lager dan 50 kW, 6 binneneenheden;

    Vermogen gelijk aan of hoger dan 50 kW, 8 binneneenheden;

    Vermogen gelijk aan of hoger dan 50 kW met meerdere buiteneenheden, de som van de binneneenheden zoals omschreven voor één enkele buiteneenheid.

    5.    Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energieprestatieverhouding van hogetemperatuurproces-chillers

    5.1.   Berekening van de seizoensgebonden energieprestatieverhouding (SEPR) van hogetemperatuurproces-chillers

    a)

    De SEPR wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door het jaarlijkse elektriciteitsverbruik:

    Formula

    waarbij:

    Tj = de bin-temperatuur;

    j = het bin-nummer;

    n = het aantal bin;

    PR(Tj) = de koelvraag van de toepassing voor de overeenkomstige temperatuur Tj;

    hj = het aantal bin-uren bij de overeenkomstige temperatuur Tj;

    EERPL(Tj) = de EER-waarde van de eenheid voor de overeenkomstige temperatuur Tj. Dit omvat ook deellastomstandigheden.

    OPMERKING: Dit jaarlijkse elektriciteitsverbruik omvat het elektriciteitsverbruik in actieve modus. Andere modi, zoals de uitstand en de stand-bystand, zijn niet relevant voor procestoepassingen, omdat het apparaat geacht wordt het hele jaar door te werken.

    b)

    De koelvraag PR(Tj) kan worden bepaald door de vollastwaarde (PdesignR) te vermenigvuldigen met de deellastverhouding (%) voor elke overeenkomstige bin. Deze deellastverhoudingen worden berekend aan de hand van de formules in de tabellen 22 en 23 in Verordening (EU) 2016/2281.

    c)

    De energie-efficiëntieverhouding EERPL(Tj) bij deellastomstandigheden A, B, C en D wordt bepaald zoals hieronder uiteengezet:

    Bij deellastomstandigheid A (vollast) wordt ervan uitgegaan dat het opgegeven vermogen van een eenheid gelijk is aan de koelbelasting (PdesignR).

    Bij deellastomstandigheden B, C en D zijn er twee mogelijkheden:

    i)

    Indien het opgegeven vermogen (DC) van een eenheid overeenstemt met de vereiste koelbelastingen, moet de overeenkomstige EERDC-waarde van de eenheid worden gebruikt. Dit kan het geval zijn bij eenheden met variabel vermogen.

    EERPL(TB,C or D) = EERDC

    ii)

    Indien het opgegeven vermogen van een eenheid hoger is dan de vereiste koelbelasting, moet de eenheid cyclisch in-/uitschakelen. Dit kan het geval zijn bij eenheden met vast of variabel vermogen. In dergelijke gevallen moet een verliescoëfficiënt (Cc) worden gebruikt om de overeenkomstige EERPL-waarde te berekenen. Deze berekening wordt hieronder uiteengezet.

    (1)

    Voor eenheden met vast vermogen:

    Om een tijdsgemiddelde uitlaattemperatuur te verkrijgen, worden de inlaat- en uitlaattemperaturen voor de vermogenstest bepaald aan de hand van de onderstaande vergelijking:

    toutlet,average = tinlet,capacity test + (toutlet,capacity test — tinlet,capacity test) * CR

    waarbij:

    tinlet,capacity test = de inlaatwatertemperatuur van de verdamper (voor omstandigheden B, C of D zoals bepaald in de tabellen 22 en 23 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281);

    toutlet,capacity test = de uitlaatwatertemperatuur van de verdamper (voor omstandigheden B, C of D zoals uiteengezet in de tabellen 22 en 23 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281);

    toutlet,average = de gemiddelde uitlaatwatertemperatuur van de verdamper gedurende een in-/uitschakelcyclus (bijv. + 7 °C zoals uiteengezet in de tabellen 22 en 23 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281);

    CR = de vermogensverhouding, die wordt berekend als de koelbelasting (PR) gedeeld door het koelvermogen (Pd) bij dezelfde bedrijfsomstandigheid, zoals volgt:

    Formula

    Om de toutlet,average te bepalen is een iteratieve procedure vereist bij alle omstandigheden (B, C en D) indien het koelvermogen van de chiller (regelingsstap) hoger is dan de vereiste koelbelasting.

    Test bij toutlet overeenkomstig tabel 22 of tabel 23 van Verordening (EU) 2016/2281 met het waterdebiet zoals vastgesteld voor testen bij omstandigheid A voor chillers met een vast waterdebiet of met een vast temperatuurverschil voor chillers met een variabel debiet;

    de CR berekenen;

    de berekening voor toutlet_average toepassen om de gecorrigeerde toutlet,capacity test te berekenen, waarmee de test zal worden uitgevoerd om de toutlet,average die gelijk is aan de uitlaattemperatuur te bekomen, zoals omschreven in tabel 22 of tabel 23 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281;

    de test herhalen met de gecorrigeerde toutlet en hetzelfde waterdebiet;

    de CR opnieuw berekenen;

    de vorige stappen herhalen tot de CR en de toutlet,capacity test niet meer veranderen.

    Vervolgens wordt voor elke deellastomstandigheid B, C en D de EERPL als volgt berekend:

    Image Tekst van het beeld

    waarbij:

    EERDC = de EER die overeenkomt met het opgegeven vermogen (DC) van de eenheid bij dezelfde temperatuuromstandigheden als bij deellastomstandigheden B, C en D;

    Cc = de verliescoëfficiënt voor chillers bij deellastomstandigheden B, C en D;

    CR = de vermogensverhouding bij deellastomstandigheden B, C en D.

    Het verlies ten gevolge van het drukvereffeningseffect dat zich voordoet wanneer de eenheid opnieuw opstart, kan als te verwaarlozen worden beschouwd voor chillers.

    Het enige effect dat een invloed heeft op de EER bij de cycli is het resterende ingangsvermogen wanneer de compressor is uitgeschakeld.

    Het elektrisch ingangsvermogen tijdens de uitstand van de compressor van de eenheid wordt gemeten wanneer de compressor minstens tien minuten is uitgeschakeld.

    Het verliescoëfficiënt Cc wordt voor elke deellastverhouding als volgt bepaald:

    Formula

    Indien Cc niet wordt bepaald aan de hand van de test, bedraagt het standaardverliescoëfficiënt Cc 0,9;

    (2)

    Voor eenheden met variabel vermogen:

    Bepaal het opgegeven vermogen en de EERPL bij de dichtste stap of verhoog de vermogensregeling van de eenheid om de vereiste koelbelasting te bereiken. Indien bij deze stap de vereiste koelbelasting niet kan worden bereikt binnen ± 10 % (bijv. tussen 9,9 kW en 8,1 kW voor een vereiste koelbelasting van 9 kW), bepaal dan het vermogen en de EERPL bij de gedefinieerde temperaturen bij deellast voor de stappen aan beide kanten van de vereiste koelbelasting. Het vermogen bij deellast en de EERPL bij de vereiste koelbelasting worden vervolgens bepaald door lineaire interpolatie tussen de resultaten van deze twee stappen.

    Indien de laagste regelingsstap van de eenheid hoger is dan de vereiste koelbelasting, wordt de EERPL bij de vereiste deellastverhouding berekend met de vergelijking voor eenheden met vast vermogen.

    d)

    De energie-efficiëntieverhouding EERPL(Tj) bij deellastomstandigheden die verschillen van deellastomstandigheden A, B, C en D wordt bepaald zoals hieronder uiteengezet:

    De EER-waarden bij elke bin worden bepaald door interpolatie van de EER-waarden bij deellastomstandigheden A, B, C en D zoals vermeld in de tabellen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2281.

    Voor deellastomstandigheden die hoger liggen dan deellastomstandigheid A worden dezelfde EER-waarden als voor omstandigheid A gebruikt.

    Voor deellastomstandigheden die lager liggen dan deellastomstandigheid D worden dezelfde EER-waarden als voor omstandigheid D gebruikt.


    (1)  Het is de bedoeling deze voorlopige methoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Zodra de referentienummers van deze geharmoniseerde normen beschikbaar zijn, zullen zij worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2009/125/EG.


    Top