This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52017XC0714(03)
Commission communication in the framework of the implementation of Commission Regulation (EU) 2016/2281 implementing Directive 2009/125/EC of the European Parliament and of the Council with regard to ecodesign requirements for air heating products, cooling products, high temperature process chillers and fan coil units (Publication of titles and references of transitional methods of measurement and calculation for the implementation of Regulation (EU) 2016/2281, and in particular Annexes III and IV thereto)Text with EEA relevance.
Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers (Bekendmaking van de titels en referentienummers van de voorlopige meet- en berekeningsmethoden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2281, en met name van de bijlagen III en IV)Voor de EER relevante tekst.
Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers (Bekendmaking van de titels en referentienummers van de voorlopige meet- en berekeningsmethoden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2281, en met name van de bijlagen III en IV)Voor de EER relevante tekst.
PB C 229 van 14.7.2017, p. 1–23
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
14.7.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 229/1 |
Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers
(Bekendmaking van de titels en referentienummers van de voorlopige meet- en berekeningsmethoden (1) voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2281, en met name van de bijlagen III en IV)
(Voor de EER relevante tekst)
(2017/C 229/01)
1. Referenties
Parameter |
ENO |
Referentienummer/titel |
Opmerkingen |
||||
Luchtverwarmingstoestellen die gasvormige brandstoffen gebruiken |
|||||||
Pnom, nominaal verwarmingsvermogen Pmin, minimaal verwarmingsvermogen |
CEN |
[Zie opmerking] |
EN 1020:2009, EN 1319:2009, EN 1196:2011, EN 621:2009 en EN 778:2009 voorzien niet in methoden om de warmteafgifte te bepalen. Het rendement wordt berekend aan de hand van het rookgasverlies en de warmte-input. De warmteafgifte Pnom kan worden berekend met de vergelijking Pnom = Qnom * ηth,nom, waarbij Qnom overeenkomt met de nominale warmte-input en ηth,nom met het nominale rendement. Pnom wordt gebaseerd op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof. Evenzo kan Pmin worden berekend met de vergelijking Pmin = Qmin * ηth,min. |
||||
ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen |
|
EN 1020:2009, punt 7.4.5 EN 1319:2009, punt 7.4.4 EN 1196:2011, punt 6.8.2 EN 621:2009, punt 7.4.5 EN 778:2009, punt 7.4.5 |
Het rendement kan worden bepaald zoals beschreven in de toepasselijke normen, maar wordt uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof. |
||||
ηth,min nuttig rendement bij minimale last |
|
EN 1020:2009, punt 7.4.6 EN 1319:2009, punt 7.4.5 EN 1196:2011, punt 6.8.3 EN 621:2009, punt 7.4.6 EN 778:2009, punt 7.4.6 |
Het rendement kan worden bepaald zoals beschreven in de toepasselijke normen, maar wordt uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof. |
||||
AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen AFmin luchtdebiet bij minimale last |
|
[Zie opmerking] |
Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen. |
||||
elnom elektriciteitsverbruik bij nominaal verwarmingsvermogen elmin elektriciteitsverbruik bij minimale last |
|
[Zie opmerking] |
Overeenkomstig EN 1020:2009 wordt het elektrisch ingangsvermogen op het gegevensplaatje (punt 8.1.2. f) uitgedrukt in volt, ampère enz. De fabrikant mag de desbetreffende waarden omrekenen in watt aan de hand van gangbare conventies. De ventilator voor het vervoer/de verdeling van warme lucht mag niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het elektriciteitsverbruik. |
||||
elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand |
|
IEC 62301:2011-01 |
IEC 62301:2011 is van toepassing op huishoudelijke apparaten/te bespreken punten met de relevante technische commissies. |
||||
Ppilot permanent energieverbruik van de waakvlam |
|
[Zie opmerking] |
Overeenkomstig EN 1020:2009, punt 8.4.2 moet een technische tabel (met daarin) de warmte-input, de warmteafgifte, de classificatie van ontstekingsbranders, (enz.), de volumes van luchtuitstroming enz. worden opgenomen in de technische instructies voor installatie en afstelling. De warmte-input van de permanente waakvlam kan op soortgelijke wijze worden bepaald als de belangrijkste energie-input. |
||||
Emissies van stikstofoxiden (NOx) |
CEN |
CEN-verslag CR 1404:1994 |
NOx-emissiewaarden moeten worden uitgedrukt in mg/kWh, op basis van de bovenste verbrandingswaarde (GVC) van de brandstof. |
||||
Fenv omhullingsverliezen |
CEN |
EN 1886:2007 |
Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5. |
||||
IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming) |
|
EN 60529:1991/ AC:2016-12 |
|
||||
Luchtverwarmingstoestellen die vloeibare brandstoffen gebruiken |
|||||||
Pnom, nominaal verwarmingsvermogen Pmin, minimale last |
CEN |
EN 13842:2004 Oliegestookte ventilator-luchtverhitters — Stationair en verplaatsbaar |
EN 13842:2004 voorziet niet in methoden om de warmteafgifte te bepalen. De warmteafgifte Pnom kan worden berekend met de vergelijking Pnom = QN * ηth,nom, waarbij QN overeenkomt met de nominale warmte-input (punt 6.3.2.2) en ηnom met het rendement bij nominaal verwarmingsvermogen. QN en η worden gebaseerd op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof. Evenzo kan Pmin worden berekend met de vergelijking Pmin = Qmin * ηth,min, waarbij Qmin en ηth,min overeenkomen met de warmte-input en het rendement bij minimale last. |
||||
ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen ηth,min nuttig rendement bij minimale last |
EN 13842:2004, punt 6.5.6, van toepassing op zowel nominale als minimale last |
ηth,nom is gelijk aan η in punt 6.5.6. |
|||||
AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen AFmin luchtdebiet bij minimale last |
[Zie opmerking] |
Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen. |
|||||
elnom elektriciteitsverbruik bij nominaal verwarmingsvermogen elmin elektriciteitsverbruik bij minimale last elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand |
[Zie opmerking] |
Overeenkomstig EN 1020:2009 wordt het elektrisch ingangsvermogen op het gegevensplaatje (punt 8.1.2. k) uitgedrukt in volt, ampère enz. De fabrikant mag de desbetreffende waarden omrekenen in watt aan de hand van gangbare conventies. De ventilator voor het vervoer/de verdeling van warme lucht mag niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het elektriciteitsverbruik. |
|||||
Emissies van stikstofoxiden (NOx) |
CEN |
EN 267:2009+ A1:2011 Automatische ventilatorbranders voor vloeibare brandstoffen; § 4.8.5. Emissiegrenswaarden voor NOx en CO; § 5. Testen. BIJLAGE B. Emissiemetingen en correcties. |
NOx-emissiewaarden worden uitgedrukt op basis van de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof. |
||||
Fenv omhullingsverliezen |
CEN |
EN 1886:2007 |
Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5 |
||||
IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming) |
|
EN 60529:1991/ AC:2016-12 |
|
||||
Luchtverwarmingstoestellen die het joule-effect gebruiken |
|||||||
Pnom, nominaal verwarmingsvermogen en Pmin, warmteafgifte bij minimale last |
CEN |
IEC/EN 60675 ed. 2.1; 1998 § 16 |
Er is geen norm vastgesteld voor de feitelijke meting van de warmteafgifte van elektrische luchtverwarmingstoestellen. Het elektrisch ingangsvermogen bij nominale of minimale last wordt representatief geacht voor de nominale of minimale warmteafgifte. Pnom en Pmin komen overeen met het bruikbaar vermogen in IEC 60675 ed. 2.1:1998 bij nominale en minimale last, verminderd met de vermogenseis voor ventilatoren waarmee de warme lucht wordt verdeeld en, in voorkomend geval, de vermogenseis voor elektronisch gestuurde functies. |
||||
ηth,nom nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen ηth,min nuttig rendement bij minimale last |
n.v.t. |
[Zie opmerking] |
De standaardwaarde is 100 %. |
||||
n.v.t. |
|||||||
AFnom luchtdebiet bij nominaal verwarmingsvermogen AFmin luchtdebiet bij minimale last |
|
[Zie opmerking] |
Geen enkele norm voorziet in methoden om het debiet van warme lucht (of de luchtuitstroming) te bepalen. |
||||
elsb elektriciteitsverbruik in stand-bystand |
|
IEC 62301:2011-01 |
|
||||
Fenv omhullingsverliezen |
CEN |
EN 1886:2007 |
Isolatieklasse volgens vijf klassen, aangeduid als T1-T5. |
||||
IP-classificatie (classificatie voor binnendringingsbescherming) |
|
EN 60529:1991/ AC:2016-12 |
|
||||
Elektrische comfortchillers, airconditioners en warmtepompen |
|||||||
SEER |
CEN |
EN 14825:2016, deel 6.1 |
|
||||
QC |
|
EN 14825:2016, deel 6.2 |
|
||||
QCE |
|
EN 14825:2016, deel 6.3 |
|
||||
SEERon,part load ratio |
|
EN 14825:2016, deel 6.4 |
|
||||
EERbin(Tj), CRu, Cc, Cd |
|
EN 14825:2016, deel 6.5 |
|
||||
ηs,h |
|
EN 14825:2016, deel 7.1 |
ηs is gelijk aan s,h |
||||
SCOP |
|
EN 14825:2016, deel 7.2 |
|
||||
QH |
|
EN 14825:2016, deel 7.3 |
|
||||
QHE |
|
EN 14825:2016, deel 7.4 |
|
||||
SCOPon,part load ratio |
|
EN 14825:2016, deel 7.5 |
|
||||
COPbin(Tj), CRu, Cc, Cd |
|
EN 14825:2016, deel 7.6 |
|
||||
Cc en Cd |
|
EN 14825:2016, delen 8.4.2 en 8.4.3 |
Cc is gelijk aan Cd,c of Cd,h Cd is gelijk aan Cd,c of Cd,h |
||||
Poff, Psb, Pck en Pto |
|
EN 14825:2016, deel 9 |
|
||||
Comfortchillers, airconditioners en warmtepompen die interne verbranding gebruiken |
|||||||
SPERc |
CEN |
EN 16905-5:2017, deel 6 |
|
||||
SGUEc |
|
EN 16905-5:2017, deel 6.4 |
|
||||
SAEFc |
|
EN 16905-5:2017, deel 6.5 |
|
||||
GUEc,pl |
|
EN 16905-5:2017, deel 6.10 |
|
||||
GUEd,c |
|
EN 16905-5:2017, deel 6.2 |
|
||||
QEc en QEh |
|
EN 16905-4:2017, deel 4.2.1.2 |
|
||||
QEhr |
|
EN 16905-4:2017, deel 4.2.2.1 |
|
||||
Qgmc en Qgmh |
|
EN 16905-4:2017, deel 4.2.5.2 en deel 4.2.5.1 |
|
||||
Qref,c en Qref,h |
|
EN 16905-5:2017, deel 6.6 |
|
||||
SPERh |
|
EN 16905-5:2017, deel 7 |
|
||||
SGUEh |
|
EN 16905-5:2017, deel 7.4 |
|
||||
SAEFh |
|
EN 16905-5:2017, deel 7.5 |
|
||||
SAEFh,on |
|
EN 16905-5:2017, deel 7.7 |
|
||||
AEFh,pl |
|
EN 16905-5:2017, deel 7.10 |
|
||||
AEFd,h |
|
EN 16905-5:2017, deel 7.2 |
|
||||
PEc en PEh |
|
EN 16905-4:2017, deel 4.2.6.2 |
|
||||
Comfortchillers, airconditioners en warmtepompen die een sorptiecyclus gebruiken |
|||||||
SGUEc |
CEN |
EN 12309-6:2014, deel 4.3 |
|
||||
SAEFc |
|
EN 12309-6:2014, deel 4.4 |
|
||||
Qref,c |
|
EN 12309-6:2014, deel 4.5 |
|
||||
SAEFc,on |
|
EN 12309-6:2014, deel 4.6 |
|
||||
GUEc en AEFc |
|
EN 12309-6:2014, deel 4.7 |
|
||||
SPERh |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.3 |
|
||||
SGUEh |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.4 |
|||||
SAEFh |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.5 |
|
||||
Qref,h |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.6 |
|
||||
SAEFh,on |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.7 |
|
||||
GUEh en AEFh |
|
EN 12309-6:2014, deel 5.8 |
|
||||
Hogetemperatuurproces-chillers |
|||||||
koelbelasting PdesignR |
|
Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.44 |
|
||||
deellastverhouding |
|
Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.56 |
|
||||
opgegeven vermogen DC |
|
Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.31 |
|
||||
vermogensverhouding CR |
|
Analoog aan EN 14825:2016, deel 3.1.17 |
|
||||
bin-uren |
|
Zoals omschreven in tabel 28 in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/2281 |
|
||||
energie-efficiëntieverhouding bij opgegeven vermogen EERDC |
|
EN 14511-1/-2/-3:2013 voor de bepaling van de EER-waarden bij bepaalde omstandigheden |
De EER omvat het energie-efficiëntieverlies indien het opgegeven vermogen van de chiller hoger is dan de koelvraag. |
||||
energie-efficiëntieverhouding bij deellast of vollast EERPL |
|
||||||
seizoensgebonden energieprestatieverhouding (SEPR) |
|
Punt 5 van deze mededeling (Europese Commissie) |
|
||||
vermogensregeling |
|
Overeenkomstig EN 14825:2016, deel 3.1.32 |
Zie opmerkingen over de vermogensregeling van airconditioners, chillers en warmtepompen. |
||||
verliescoëfficiënt CC |
|
Overeenkomstig EN 14825:2016, deel 8.4.2 |
|
||||
Multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen |
|||||||
EERoutdoor |
CEN |
EN 14511-3:2013, bijlage I |
Classificatie van binnen- en buiteneenheden van modulair en multi-splitwarmteterugwinningssysteem. |
||||
COPoutdoor |
CEN |
EN 14511-3:2013, bijlage I |
Classificatie van binnen- en buiteneenheden van modulair en multi-splitwarmteterugwinningssysteem. |
||||
|
2. Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van luchtverwarmingstoestellen
2.1. Testpunten
Het nuttig rendement, de nuttige warmteafgifte, het elektriciteitsverbruik en het luchtdebiet worden gemeten bij nominale en minimale warmteafgifte.
2.2. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van luchtverwarmingstoestellen
a) |
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS voor luchtverwarmingstoestellen die brandstoffen gebruiken is gedefinieerd als: |
b) |
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηS voor luchtverwarmingstoestellen die elektriciteit gebruiken is gedefinieerd als: waarbij:
|
2.3. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus wordt als volgt berekend:
waarbij:
— |
ηS,th = de seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie, uitgedrukt in %; |
— |
ηS,flow = de emissie-efficiëntie voor een specifiek luchtdebiet, uitgedrukt in %. |
2.4. Berekening van de seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie ηS,th
De seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie ηS,th wordt als volgt berekend:
waarbij:
— |
ηth,nom: = het nuttig rendement bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in % en gebaseerd op de GCV; |
— |
ηth,min = het nuttig rendement bij minimale last, uitgedrukt in % en gebaseerd op de GCV; |
— |
Fenv = de verliesfactor van de omhulling van de warmtegenerator, uitgedrukt in %. |
2.5. Berekening van het omhullingsverlies
De verliesfactor van de omhulling Fenv is afhankelijk van de plaats waar de eenheid zal worden geïnstalleerd en wordt als volgt berekend:
a) |
indien wordt gespecifieerd dat het luchtverwarmingstoestel moet worden geïnstalleerd in de te verwarmen ruimte: Fenv = 0 |
b) |
indien de bescherming tegen binnendringen van water van het deel van het product dat de warmtegenerator bevat een IP-classificatie van x4 of hoger heeft (IP-classificatie overeenkomstig IEC 60529 (ed. 2.1), punt 4.1), hangt de verliesfactor van de omhulling af van de warmtedoorlating van de omhulling van de warmtegenerator overeenkomstig tabel 1. Tabel 1 Verliesfactor van de omhulling van de warmtegenerator
|
2.6. Berekening van de emissie-efficiëntie ηS,flow
De emissie-efficiëntie ηS,flow wordt als volgt berekend:
waarbij:
— |
Pnom = het uitgangsvermogen bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in kW; |
— |
Pmin = het uitgangsvermogen bij minimale last, uitgedrukt in kW; |
— |
AFnom = het luchtdebiet bij nominale (maximale) last, uitgedrukt in m3/h, gecorrigeerd naar het equivalent van 15 °C (V15 °C); |
— |
AFmin = het luchtdebiet bij minimale last, uitgedrukt in m3/h, gecorrigeerd naar het equivalent van 15 °C. |
De emissie-efficiëntie van het luchtdebiet is gebaseerd op een temperatuurstijging van 15 °C. Indien de eenheid is bedoeld om een andere temperatuurstijging („t”) te bekomen, moet het feitelijke luchtdebiet „V” als volgt opnieuw worden berekend om een equivalent luchtdebiet „V15 °C” te verkrijgen:
waarbij:
— |
V15 °C = het equivalente luchtdebiet bij 15 °C; |
— |
V = het feitelijk geleverde luchtdebiet; |
— |
t = de feitelijk geleverde temperatuurstijging. |
2.7. Berekening van ∑F(i) voor luchtverwarmingstoestellen
∑F(i) is de som van verscheidende correctiefactoren, die allemaal worden uitgedrukt in procentpunten.
Het gaat om de volgende correctiefactoren:
a) |
De correctiefactor F(1) voor de aanpassing van de warmteafgifte houdt rekening met de manier waarop het product zich aanpast aan de verwarmingsbelasting (namelijk een eentraps-, tweetraps- of modulerende regeling) en het lastbereik (1-(Pmin/Pnom) waarin het verwarmingstoestel kan functioneren, met betrekking tot het gangbare lastbereik van deze technologie, zoals beschreven in tabel 2. Voor verwarmingstoestellen met een gangbaar of groter lastbereik kan rekening worden gehouden met de volledige waarde van parameter B, waardoor de waarde van correctiefactor F(1) daalt. Voor verwarmingstoestellen met een lager lastbereik wordt rekening gehouden met een waarde die lager is dan de maximale waarde van B. Tabel 2 Berekening van F(1) naargelang de regeling van de warmteafgifte en het lastbereik
|
b) |
De correctiefactor F(2) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming door aanvullend elektriciteitsverbruik voor luchtverwarmingstoestellen, uitgedrukt in % en als volgt berekend:
OF er kan een standaardwaarde overeenkomstig EN 15316-1 worden toegepast. |
c) |
De correctiefactor F(3) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming voor verbrandingssystemen met zwaartekrachtventilatie (door natuurlijke trek vervoerde verbrandingslucht), aangezien rekening moet worden gehouden met bijkomende warmteverliezen wanneer de brander is uitgeschakeld.
|
d) |
De correctiefactor F(4) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming bij permanent energieverbruik van de waakvlam en wordt als volgt berekend: Waarin de waarde „4” overeenkomt met de verhouding van het gemiddelde stookseizoen (4 000 uur/jaar) tot de gemiddelde duur van de gebruiksstand (1 000 uur/jaar). |
3. Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling van comfortchillers, airconditioners en warmtepompen
3.1. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van warmtepompen
a) |
Voor warmtepompen die elektriciteit gebruiken
|
b) |
Voor warmtepompen die brandstoffen gebruiken
|
3.2. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimtekoeling van chillers en airconditioners
a) |
Voor chillers en airconditioners die elektriciteit gebruiken
|
b) |
Voor chillers en airconditioners die brandstoffen gebruiken
|
3.3. Berekening van F(i) voor comfortchillers, airconditioners en warmtepompen:
a) |
De correctiefactor F(1) staat voor de negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van producten ten gevolge van de aangepaste bijdragen van temperatuurregelaars aan de energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling, uitgedrukt in %. F(1) = 3 % |
b) |
De correctiefactor F(2) staat voor de negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van een of meer grondwaterpompen, uitgedrukt in %. F(2) = 5 % |
4. Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en -koeling en in verband met het testen van multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen
De keuze van de binneneenheid voor multi-splitairconditioners en multi-splitwarmtepompen met betrekking tot het vermogen wordt beperkt tot:
— |
Hetzelfde type binneneenheden voor de test; |
— |
Hetzelfde type binneneenheden indien de systeemvermogensverhouding van ± 5 % kan worden bereikt. Indien de systeemvermogensverhouding van ± 5 % bij dezelfde groottes niet kan worden bereikt, moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggende groottes worden gebruikt, met het hieronder voorgeschreven aantal binneneenheden om de systeemvermogensverhouding van ± 5 % te bereiken. |
— |
Het aantal binneneenheden is beperkt tot:
|
5. Aanvullende elementen voor berekeningen in verband met de seizoensgebonden energieprestatieverhouding van hogetemperatuurproces-chillers
5.1. Berekening van de seizoensgebonden energieprestatieverhouding (SEPR) van hogetemperatuurproces-chillers
a) |
De SEPR wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door het jaarlijkse elektriciteitsverbruik: waarbij:
OPMERKING: Dit jaarlijkse elektriciteitsverbruik omvat het elektriciteitsverbruik in actieve modus. Andere modi, zoals de uitstand en de stand-bystand, zijn niet relevant voor procestoepassingen, omdat het apparaat geacht wordt het hele jaar door te werken. |
b) |
De koelvraag PR(Tj) kan worden bepaald door de vollastwaarde (PdesignR) te vermenigvuldigen met de deellastverhouding (%) voor elke overeenkomstige bin. Deze deellastverhoudingen worden berekend aan de hand van de formules in de tabellen 22 en 23 in Verordening (EU) 2016/2281. |
c) |
De energie-efficiëntieverhouding EERPL(Tj) bij deellastomstandigheden A, B, C en D wordt bepaald zoals hieronder uiteengezet: Bij deellastomstandigheid A (vollast) wordt ervan uitgegaan dat het opgegeven vermogen van een eenheid gelijk is aan de koelbelasting (PdesignR). Bij deellastomstandigheden B, C en D zijn er twee mogelijkheden:
|
d) |
De energie-efficiëntieverhouding EERPL(Tj) bij deellastomstandigheden die verschillen van deellastomstandigheden A, B, C en D wordt bepaald zoals hieronder uiteengezet: De EER-waarden bij elke bin worden bepaald door interpolatie van de EER-waarden bij deellastomstandigheden A, B, C en D zoals vermeld in de tabellen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2281. Voor deellastomstandigheden die hoger liggen dan deellastomstandigheid A worden dezelfde EER-waarden als voor omstandigheid A gebruikt. Voor deellastomstandigheden die lager liggen dan deellastomstandigheid D worden dezelfde EER-waarden als voor omstandigheid D gebruikt. |
(1) Het is de bedoeling deze voorlopige methoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Zodra de referentienummers van deze geharmoniseerde normen beschikbaar zijn, zullen zij worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2009/125/EG.