EUR-Lex Baza aktów prawnych Unii Europejskiej

Powrót na stronę główną portalu EUR-Lex

Ten dokument pochodzi ze strony internetowej EUR-Lex

Dokument 52016IR5034

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Ondersteuning van jonge Europese landbouwers

PB C 207 van 30.6.2017, str. 57—60 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 207/57


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Ondersteuning van jonge Europese landbouwers

(2017/C 207/11)

Rapporteur:

Arnold HATCH (UK/ECR), lid van de raad van Craigavon

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

stelt vast dat slechts 6 % van alle personen die in de EU een landbouwbedrijf leiden jonger is dan 35, terwijl meer dan de helft ouder is dan 55. De stijging van het percentage ouderen is een algemeen kenmerk van de EU-bevolking als gevolg van de gestegen levensverwachtingen en het dalende geboortecijfer. Deze trend komt evenwel sterker tot uiting in de landbouw dan in andere sectoren van de economie. Aangezien landbouwers thans langer leven en substantiële prikkels krijgen om langer in de landbouw actief te blijven terwijl er slechts weinig stimuli worden gegeven om eruit te stappen, is er sprake van een geleidelijk ouder wordende beroepsbevolking in de Europese landbouw, wat de intrede van beginners in het landbouwbedrijf aanzienlijk bemoeilijkt.

2.

De terughoudendheid van oudere boeren om hun landbouwbedrijf over te dragen wordt algemeen ook beïnvloed door het feit dat landbouw een op een gemeenschap gebaseerde levensstijl is die ook na de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd nog wordt aangehouden. Landbouw verschilt in dat opzicht van andere economische activiteiten. Bedrijfsoverdrachten worden vaak belemmerd door het feit dat oudere leiders van landbouwbedrijven het moeilijk hebben om hun eigendom achter te laten en hun activiteiten af te bouwen, daar zij op dezelfde plaats wonen als waar de landbouwactiviteiten worden verricht. De algemene „brain drain” in plattelandsgebieden verscherpt nog het probleem, daar steeds beter opgeleide arbeidskrachten niet langer belangstelling hebben voor een baan in de landbouw.

3.

Voor veel jongeren is landbouwer geen wenselijk beroep gezien het lage inkomen, het lage rendement op investeringen, de lange werkuren, de geringe mogelijkheden om vakantie te nemen — vooral voor veehouders — en de talloze inherente risico’s en onzekerheden. Hoewel rechtstreekse opvolging binnen dezelfde familie nog steeds de meest gebruikelijke manier is om een landbouwbedrijf te beginnen, zijn er aanwijzingen dat het aantal nieuwkomers dat geen landbouwbedrijf heeft geërfd, toeneemt. De uitdagingen waarmee plattelandsgebieden te kampen hebben — beperkte of moeilijke toegang tot vervoer, onderwijs, culturele, sociale of gezondheidsdiensten, gebrekkige communicatie — maken het probleem nog groter. Om in plattelandsgebieden te blijven moeten jongeren kunnen profiteren van een ontwikkelde plattelandseconomie met diensten en recreatiemogelijkheden. In het andere geval trekken ze weg naar steden en activiteiten buiten de landbouw.

4.

Het gebrek aan jongeren die een baan in de landbouw ambiëren legt een hypotheek op de economische en maatschappelijke duurzaamheid van plattelandsgebieden. Ondersteuning van jonge landbouwers is een noodzakelijke voorwaarde voor het behoud van de landbouw in de hele EU en voor vitale plattelandsgemeenschappen in het kader van het in het Verdrag van Lissabon vastgelegde streven naar territoriale samenhang.

5.

De Commissie en de lidstaten worden andermaal opgeroepen proactiever te werk te gaan om jongeren, en met name vrouwen, aan te moedigen en het hen gemakkelijker te maken zich in plattelandsgebieden te vestigen, door activiteiten te bevorderen die landbouwers helpen om beroeps- en privéleven gemakkelijker te combineren (1).

6.

Er moet verder werk worden gemaakt van het opsporen en aanpakken van de belemmeringen die vrouwen blijven ondervinden om in de landbouwsector actief te worden en een loopbaan te ontwikkelen.

7.

Er zij gewezen op het „Young Farmers Manifesto” dat in 2015 is opgestart door de Europese Raad van jonge landbouwers en dat pleit voor: toegang tot landbouwgrond en kredieten via overheidssteun, reglementering om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen tegen te gaan, maatregelen om inkomensschommelingen voor jonge landbouwers te beperken, wettelijke bescherming van alle EU-normen in handelsbesprekingen en betere afzetbevordering voor Europese producenten, steun voor toegang tot landbouwgrond met het oog op behoud en bescherming van de bodem en optimalisering van het gebruik van de grond voor voedselproductie door jonge landbouwers.

8.

Terecht wordt er in de Verklaring 2.0 van Cork van 6 september 2016 bezorgdheid geuit over de uittocht, met name van jongeren, uit het platteland en wordt erop gewezen dat ervoor moet worden gezorgd dat plattelandsgebieden en -gemeenschappen (platteland, bedrijven, dorpen en kleine steden) aantrekkelijke plekken blijven om te wonen en te werken, door de toegang tot diensten en faciliteiten voor burgers op het platteland te verbeteren en ondernemerschap te bevorderen in zowel traditionele rurale als nieuwe economische sectoren.

Financiering

9.

De huidige economische crisis heeft het voor tal van jonge landbouwondernemers moeilijker gemaakt om toegang te krijgen tot financiering; zij missen vaak de nodige zekerheid om hun lonen te kunnen garanderen en worden met buitensporig veel administratieve rompslomp geconfronteerd.

10.

Het garantie-instrument voor de landbouw, dat in maart 2015 door de Commissie en de Europese Investeringsbank is voorgesteld, is een goede zaak en zou het voor jonge landbouwers makkelijker moeten maken om toegang tot krediet te krijgen.

11.

Lovenswaardig is dat de GLB-hervorming 2014-2020 voorziet in nieuwe maatregelen om jonge landbouwers te helpen landbouwbedrijven op te zetten. Het valt evenwel te vrezen dat bureaucratische rompslomp mogelijk zal verhinderen dat van deze maatregelen gebruik wordt gemaakt. Voorkomen moet worden dat een teveel aan bureaucratische regelingen zal verhinderen dat jonge boeren optimaal van de nieuwe maatregelen gebruikmaken. In een aantal lidstaten maken jonge boeren bijvoorbeeld gebruik van maatschapconstructies. De maatregelen uit Brussel moeten daarom aansluiten bij dergelijke lokale juridische en financiële constructies.

12.

Bij de lidstaten wordt erop aangedrongen gebruik te maken van de door het nieuwe GLB geboden mogelijkheden tot ondersteuning van jonge landbouwers en generatievernieuwing, waarin o.m. wordt voorzien in de artikelen 50 en 51 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

13.

Er zij gewezen op de door de ESI-fondsen (2) geboden mogelijkheden om financieringsinstrumenten op te zetten en ten uitvoer te leggen en in de vorm van leningen, garanties of equityfondsen toegang tot financiering te geven aan jonge landbouwers die dit nodig hebben.

14.

Echter de versteviging van de economische positie van jonge landbouwers is het grootst en meest effectief na het moment van daadwerkelijke bedrijfsovername. Om de economische positie van jonge landbouwers bij bedrijfsovername in maatschap constructies te versterken, dient artikel 50, lid 5 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gewijzigd te worden. Het Comité van de Regio’s stelt daarom voor om bij een mogelijke toekomstige herziening van de verordening de gehele 2e zin van artikel 50, lid 5, te schrappen, waardoor de volgende tekst ontstaat: „De betaling voor jonge landbouwers wordt per landbouwer gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar toegekend”. Het Comité van de Regio’s vraagt de Europese Commissie bovendien een tussentijdse oplossing te realiseren waardoor de jonge landbouwers zo optimaal mogelijk van deze maatregelen gebruik kunnen maken.

15.

In de door de Commissie in 2016 voorgestelde Omnibusverordening wil de Commissie de mogelijkheid om gebruik te maken van steun van het type „financieel instrument”, ook uitbreiden tot aanloopsteun voor jonge landbouwers, hetgeen het niveau van de financiering voor deze groep zou optrekken, rekening houdend met de aard van dit soort instrumenten (het steungehalte van een lening of garantie is veel lager dan dat van een subsidie).

16.

Steun moet eerst en vooral worden verleend aan familiebedrijven omdat deze meerwaarde en banen creëren en het voor nieuwe generaties landbouwers mogelijk maken de sector te betreden; bedrijven kunnen immers gemakkelijker worden overgedragen als ze levensvatbaar zijn en een redelijke omvang hebben.

Toegang tot landbouwgrond en beperking van landroof  (3)

17.

Uit het verslag van de Europese Commissie over de behoeften van jonge landbouwers blijkt dat de beschikbaarheid van grond die kan worden gekocht of gehuurd, het grootste probleem vormt voor jonge landbouwers en nieuwkomers in het landbouwbedrijf (4).

18.

Het is zorgwekkend dat in de landbouw steeds sneller wordt afgestapt van het model van een familiebedrijf, zodanig zelfs dat 2014 werd uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de gezinslandbouw, teneinde wereldwijd aandacht te vragen voor dit probleem. Omdat grond stilaan een veilige investering is geworden voor investeerders van buiten de landbouw, wordt het voor jonge landbouwers die een familiebedrijf willen opzetten, steeds moeilijker toegang te krijgen tot grond.

19.

De Commissie wordt opgeroepen de rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen van het Europese beleid inzake concentratie van grondbezit en landroof in Europa te evalueren. Zo worden grote bedrijven door het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de uit hoofde daarvan verleende subsidies expliciet bevoordeeld en worden kleine bedrijven gemarginaliseerd, en kunnen er ook op andere manieren gevolgen voor andere sectoren worden waargenomen.

20.

Aangezien verschillende lidstaten over nationale regelingen beschikken die gedwongen concentratie van grondbezit en de opkoop van grond door buitenlanders tegengaan — bijvoorbeeld door te voorzien in voorkooprechten — zou aan de lidstaten en regio’s meer bevoegdheden moeten worden gegeven om regelingen m.b.t. landbouwgrond te treffen en dienovereenkomstig ook beperkingen in te voeren, met name om het fenomeen van landroof en concentratie van grondbezit tegen te gaan waardoor de mogelijkheden van jonge beginnende landbouwers worden beperkt.

21.

Hoewel de Europese Commissie zeer weinig speelruimte heeft om in de regelgeving voor de grondmarkt (die onder nationale bevoegdheid valt) in te grijpen, zou het volgende kunnen worden overwogen:

het gebruik van de mogelijkheden in het kader van plattelandsontwikkeling stimuleren om nieuwe acties ter bevordering van landbouwmobiliteit te ondersteunen (grondbanken, initiatieven voor het matchen van landbouwgrond en andere initiatieven op lokaal niveau om de toegang tot grond voor nieuwkomers te bevorderen);

de werkingssfeer van steunacties voor nieuwe bedrijfsmodellen voor landbouwbedrijven uitbreiden (met name innovatieve samenwerkingsverbanden tussen landbouwers);

actievere nationale beleidsmaatregelen aanmoedigen met EU-aanbevelingen over toegang tot landbouwgrond via goede praktijken (afhankelijk van de ambities);

22.

industrie, recreatie en vooral toenemende urbanisatie leiden tot snelle nieuwe ontwikkelingen en het verdwijnen van landbouwgrond. Lokale gemeenschappen moeten dan ook worden betrokken bij beslissingen inzake landgebruik en moeten daarbij aanvullende rechten en mogelijkheden krijgen.

Werkgelegenheid en opleiding

23.

Het is absoluut noodzakelijk dat aan jonge landbouwers vooruitzichten op lange termijn worden geboden zodat de ontvolking van het platteland kan worden tegengegaan. De Commissie en de lidstaten moeten initiatieven ontplooien om ondernemerschap, opkomende industrieën en de arbeidsmarkt in de land- en bosbouwsector te ondersteunen teneinde in de landbouw nieuwe banen te creëren en bestaande te behouden, en deze ook voor jongeren aantrekkelijker te maken.

24.

Jonge landbouwers hebben grote en sterk uiteenlopende behoeften aan opleiding en informatie. Sommigen hebben vooral behoefte aan technologische vaardigheden en vaardigheden voor de ontwikkeling van een landbouwstrategie, anderen hebben behoefte aan ondernemersvaardigheden — bijv. op het gebied van marketing, netwerking, communicatie en financiering — om hun bedrijf levensvatbaar te houden. Zij zijn er zich niet steeds van bewust dat zij baat kunnen hebben bij al deze verschillende vaardigheden, beheren hun bedrijf liever op een traditionele manier en zien geen noodzaak tot verandering.

25.

Er moeten daarom inspanningen worden geleverd om hen bewust te maken van deze kansen en van de voordelen van bijscholing in secundair en tertiair onderwijs. Lokale en regionale overheden spelen, net als nationale en Europese agentschappen, een belangrijke rol in dit opzicht.

26.

Jonge landbouwers zijn ook jonge ondernemers. Er zij daarom gewezen op het grote potentieel van het programma „Erasmus voor jonge ondernemers” (gefinancierd door het Cosme-kaderprogramma voor het concurrentievermogen van kmo’s). Het programma, dat grensoverschrijdende uitwisselingen aanbiedt aan nieuwe of aspirant-ondernemers die aldus de knepen van het vak van ervaren collega’s kunnen leren, moet naar behoren worden benut en ook in de primaire sector worden toegepast.

27.

In zijn advies over innovatie en de modernisering van de plattelandseconomie pleit het Comité van de Regio’s ervoor de in plattelandsgebieden aangeboden beroepsopleiding te moderniseren en aan te passen aan wereldwijde concurrentievoorwaarden en de behoeften van lokale bedrijven, alsook de ESF-middelen die voor beroepsopleiding in plattelandsgebieden zijn bestemd, op te trekken (5).

Brussel, 9 februari 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 174.

(2)  Zoals bepaald in de artikelen 37-46 van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (EU) nr. 1303/2013 en de bijhorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

(3)  „Landroof” is het verwerven van landbouwgrond op grote schaal zonder voorafgaande raadpleging of toestemming van de lokale bevolking. Een en ander maakt immers dat de lokale bevolking over minder mogelijkheden beschikt om landbouwbedrijven onafhankelijk te beheren.

(4)  http://ec.europa.eu/agriculture/external-studies/2015/young-farmers/final-report-1_en.pdf

(5)  PB C 120 van 5.4.2016, blz. 10.


Góra