EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IR3169

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Regulering van de schommelingen van de landbouwprijzen

PB C 185 van 9.6.2017, p. 36–40 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Regulering van de schommelingen van de landbouwprijzen

(2017/C 185/06)

Rapporteur:

Jacques BLANC (FR/EVP), burgemeester van La Canourgue

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

stelt vast dat er tot dusverre maar weinig vooruitgang is geboekt met het actieplan tegen prijsvolatiliteit dat op de G20-top in juni 2011 is opgesteld, en pleit er daarom voor dat de onderhandelingen over deze kwestie onder het Duitse voorzitterschap van de G-20 in 2017 heropgestart worden.

2.

De hervormingen van het GLB van de laatste jaren ten spijt, is risicobeheer nog steeds het ondergeschoven kindje, terwijl risicobeheersmechanismen de landbouwers juist in staat moeten stellen zich te wapenen tegen schommelingen in opbrengst en prijzen en schade door gezondheids- of milieuproblemen. Minder dan 2 % van de middelen van de tweede pijler van het GLB gaat naar risicobeheer, wat neerkomt op 0,4 % van het totale landbouwbudget. Het staat de lidstaten vrij te beslissen in hoeverre zij gebruik willen maken van dit instrumentarium van de Elfpo-verordening.

3.

De mechanismen om het inkomen van landbouwers veilig te stellen moeten aanzienlijk worden versterkt, om zo de negatieve gevolgen van de enorme schommelingen van de landbouwprijzen en productiemiddelen te beperken, de concurrentiepositie van de Europese agrovoedingssector te verbeteren, modernisering en innovatie aan te moedigen en ervoor te zorgen dat de landbouw in alle regio’s in stand wordt gehouden en de plattelandsgemeenschappen vitaal blijven.

4.

Een en ander kan volgens het Comité worden verwezenlijkt als tegelijk de volgende maatregelen worden genomen: i) particuliere spelers in de agrovoedingssector moeten nauwer worden betrokken bij de regulering van de landbouwmarkten, zodat de deregulering ten gevolge van het GLB althans gedeeltelijk wordt gecompenseerd; ii) landbouwers moeten kunnen beschikken over een ruimere keur aan beter toegankelijke risicobeheersmechanismen, aangezien de bestaande instrumenten in het kader van het Elfpo niet kunnen worden ingezet omdat de beschikbare middelen van de tweede pijler ontoereikend zijn; deze zouden moeten worden verhoogd zonder te raken aan de beschikbare middelen van de eerste pijler; iii) in het kader van de volgende GLB-hervorming moet er zowel lokaal als regionaal op worden ingezet dat Europese bedrijven een grotere meerwaarde creëren, zodat zij de schommelingen van de landbouwprijzen op de wereldmarkt beter het hoofd kunnen bieden.

5.

Contracten bieden landbouwers de zekerheid dat zij hun producten kunnen afzetten en de verwerkende sector bevoorraden tegen van tevoren vastgestelde prijzen. Op die manier blijven vraag en aanbod in evenwicht en is een betere kwaliteitsbeheersing mogelijk, zodat de producenten hogere prijzen kunnen vragen en de verdeling over de toeleveringsketen eerlijker wordt.

6.

Het Comité zou graag zien dat in de lidstaten waarin er geen uitgesproken vormen van verticale samenwerking bestaan meer en betere contracten worden gesloten in de hele voedselketen (en dus niet alleen tussen landbouwers en verwerkers van landbouwproducten), en dat lidstaten de kans krijgen deze verplicht te stellen; daarnaast zou vaker met meerpartijencontracten moeten worden gewerkt, bijvoorbeeld tussen een producentenorganisatie, een verwerkend bedrijf en een distributeur.

7.

In het kader van een meer flexibele en overal in de Unie gelijke interpretatie van de mededingingsregels pleit het Comité voor meer macht voor landbouwbedrijven, producentenorganisaties en erkende brancheorganisaties alsook voor de marktexploitanten en de voedingsmiddelencentra als zijnde structuren die het openbaar belang dienen, zodat zij meer aan crisispreventie kunnen doen. De brancheorganisaties, die de verschillende schakels samenbrengen, en deze marktexploitanten en voedingsmiddelencentra, moeten ondernemingen informatie kunnen verschaffen over de te verwachten ontwikkelingen op de markten, zodat zij de juiste besluiten kunnen nemen; het is echter niet de bedoeling referentieprijzen vast te stellen. Deze praktijk bestaat in sommige lidstaten al en daarom zou er ook over de uitwisseling van beste praktijken moeten worden nagedacht.

8.

Bij (te verwachten) verstoringen van het marktevenwicht — te meten aan de hand van specifieke indicatoren — moeten landbouwbedrijven, inclusief de producentenorganisaties en hun verenigingen, van hun handelingsmogelijkheid gebruikmaken en hun productie in overleg kunnen terugschroeven, nog voor zij daartoe toestemming krijgen van de Commissie overeenkomstig artikel 222 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Zo moet in de GMO expliciet worden bepaald dat landbouwbedrijven, met inbegrip van producentenorganisaties en hun verenigingen, preventief kunnen ingrijpen om het evenwicht op de markt te herstellen en om misbruik van een machtspositie te voorkomen; zij moeten de bevoegde autoriteiten daarvan van te voren op de hoogte brengen.

9.

De regulering van de schommelingen van landbouwprijzen kan niet los worden gezien van de strijd tegen oneerlijke handelspraktijken in het kader van de voedselvoorzieningsketen; de machtsverhoudingen die de verdeling van de meerwaarde binnen de verschillende branches bepalen worden immers beïnvloed door de marktschommelingen, en een en ander valt meestal negatief uit voor de producenten, die vanwege de toenemende concentratie in de voedingsmiddelenindustrie en met name de groothandel, en de versnippering van de producenten en hun gebrekkige organisatie, zwak staan in de onderhandelingen.

10.

Het Comité pleit voor specifieke Europese regelgeving om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen aan banden te leggen, zoals voorgesteld in de resolutie van het EP van 7 juni 2016 [2015/2065 (INI)], en wel om de volgende redenen: contracten zorgen er tot op zekere hoogte voor dat het risico gespreid wordt, maar kunnen het evenwicht tussen de partijen niet echt herstellen; antimonopoliebepalingen volstaan niet om oneerlijke handelspraktijken en de ongelijke machtsverhoudingen die kenmerkend zijn voor de levensmiddelensector te bestrijden; de mechanismen voor zelfregulering zijn niet efficiënt, met name omdat de landbouwers en de verwerkende bedrijven vaak geen klacht willen indienen uit angst om van de markt te worden verdrongen; er is kaderwetgeving op EU-niveau nodig om de mededingingsvoorwaarden op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat de Europese landbouwers en consumenten van eerlijke verkoop- en aankoopvoorwaarden kunnen profiteren.

11.

Het recht collectief contracten te bedingen moet worden uitgebreid tot alle landbouwproducten, zodat de onderhandelingspositie van de landbouwers binnen de sector wordt versterkt.

12.

Door het aanbod te groeperen kan ervoor worden gezorgd dat de kleine producenten niet gebukt gaan onder het zware gewicht van met name de contracten met grote ondernemingen, en wordt de consument bovendien meer transparantie op het gebied van traceerbaarheid en prijzen geboden.

13.

Een grotere rol voor de particuliere spelers bij de regulering van de landbouwmarkten vereist meer transparantie op de markt.

14.

In dit verband zou het nuttig zijn een Europese waarnemingspost voor de landbouwmarkten op te richten, op basis van een netwerk van nationale waarnemingsposten per productsector. Deze waarnemingspost zou kunnen putten uit de ervaring van de waarnemingspost voor de melkmarkt en het scorebord voor de markten dat de Commissie regelmatig publiceert. De nieuwe waarnemingspost zou duidelijk en tijdig de nodige gegevens verschaffen om meer inzicht te krijgen in de markten, zowel op conjunctureel (zodat kan worden vooruitgelopen op crisissen) als op structureel vlak (zodat kan worden bekeken hoe de prijzen en de marges van de verschillende actoren binnen de sector zich ontwikkelen).

15.

De richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID 2), die in 2018 in werking treedt, is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de posities van de verschillende categorieën spelers op de financiële markten voor landbouwproducten en regelmatige follow-up mogelijk te maken, zodat het risico op buitensporige speculatie wordt verkleind en de commerciële partijen de mogelijkheid krijgen efficiënt om te springen met prijsrisico’s.

16.

Er zijn nog tal van belemmeringen voor de toepassing en de versterking van de huidige mechanismen voor risico- en crisisbeheer in het kader van het GLB. Denken we maar aan de concurrentie tussen de middelen van de tweede pijler, waaronder de overgrote meerderheid van deze instrumenten valt, de ontoereikende crisisreserve, die onmisbaar is en dus niet zou moeten worden opgebouwd via jaarlijkse verlagingen van de rechtstreekse betalingen, het gebrek aan actuele gegevens en prognoses inzake de economische resultaten van landbouwbedrijven enz. Deze obstakels moeten uit de weg worden geruimd zodat een ambitieuze en doeltreffende strategie voor het beheer van risico’s in de landbouw kan worden uitgewerkt.

17.

Bij de volgende GLB-hervorming moeten de lidstaten ertoe worden aangezet om een brede waaier aan elkaar aanvullende en voor de landbouwers betaalbare mechanismen voor risicobeheer in het leven te roepen en toe te passen, waarbij de risico’s moeten worden ingedeeld naar ernst (1): i) „normale” risico’s, die de landbouwers over het algemeen kunnen opvangen via voorzorgssparen en fiscale maatregelen; ii) „middelzware” risico’s, die de landbouwers kunnen overdragen aan de financiële markten (futures, opties, OTC-contracten), aan verzekeraars (voor het beheer van de risico’s op het vlak van opbrengst, omzet en brutomarge) en aan onderlinge fondsen (voor het beheer van gezondheids- en milieurisico’s en het stabiliseren van het bedrijfsinkomen); en iii) „zeer zware” risico’s, die voor het leeuwendeel gedragen worden door de overheid, via de vangnetten voor de prijzen en de buitengewone crisismaatregelen. Daarbij moet er echter wel op worden gelet dat de grotere segmentering van de risico’s niet tot een stijging van de administratiekosten leidt.

18.

De ontwikkeling van mechanismen voor risicobeheer mag geen al te voelbare invloed hebben op het GLB-budget, dat zijn stabiliteit vandaag te danken heeft aan de steun die werd losgekoppeld van productie en prijzen. Als in het budget de uitgaven nauw worden gekoppeld aan de schommelingen van de landbouwprijzen, en verminderd worden telkens wanneer de markten goed stand houden, dan dreigt het budget tijdens de debatten over de meerjarige financiële vooruitzichten van de EU aanzienlijk te worden gekortwiekt. Dat zou afbreuk doen aan de door het GLB geboden bescherming, wat bij een omslag van de markten negatief zou uitvallen voor de landbouwers.

19.

Om zich te wapenen tegen schokken op de markt zouden landbouwers bijvoorbeeld uit voorzorg een gedeelte van de basisbetalingen van de eerste pijler op een speciale rekening kunnen zetten. Het vastzetten van een gedeelte van de basisbetalingen zou verplicht worden gesteld wanneer bepaalde marktindicatoren, zoals de prijs van landbouwproducten of de verhouding tussen de prijzen van de landbouwproducten en de prijzen van de productiemiddelen, de hoogte ingaan. Deze bedragen kunnen dan worden vrijgegeven en door de landbouwers gebruikt wanneer de marktindicatoren weer naar beneden gaan. Zo zou in ieder geval moeten worden voorkomen dat er extra administratieve kosten worden gegenereerd.

20.

Niet alleen kunnen de landbouwers dankzij een dergelijke regeling beter voor zichzelf instaan, er zijn nog andere voordelen: de regeling kan gedeeltelijk in de plaats komen van de huidige crisisreserve, die overduidelijk tekortschiet; de beheerskosten zijn te verwaarlozen; de stabiliteit van het GLB-budget komt niet in het gedrang; en ten slotte zal de ontkoppelde steun in tijden van hoge landbouwprijzen in de ogen van het publiek aan legitimiteit winnen.

21.

Er zijn echter ook andere regelingen denkbaar om aan te zetten tot voorzorgssparen. Zo krijgen Canadese landbouwers die een bedrag op een spaarrekening storten, van de overheid nog eens hetzelfde bedrag uitgekeerd.

22.

Het is van belang dat nieuwe, meer gediversifieerde en eventueel goedkopere verzekeringsproducten in het leven worden geroepen waarmee landbouwbedrijven zich kunnen beschermen tegen onvoorziene economische omstandigheden; daarbij kan een voorbeeld worden genomen aan de verzekeringsprogramma’s in de VS. Een greep uit de mogelijkheden: i) een omzetverzekering, waarbij de verwachte opbrengst op het moment van het inzaaien, berekend aan de hand van de vroegere opbrengsten van het bedrijf en de prijzen op de termijnmarkten, wordt verzekerd, maar waarbij alleen de component opbrengst wordt gesubsidieerd, teneinde de regels van de „groene doos” van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) niet met voeten te treden; ii) een indexverzekering, die gebaseerd is op de gemiddelde opbrengst, omzet of brutomarge in de regio van het bedrijf (maar waarbij alleen de component opbrengst wordt gesubsidieerd); de beheerskosten liggen voor dit soort verzekeringen immers veel lager dan voor verzekeringen die zijn gebaseerd op de individuele opbrengst van landbouwers; iii) een verzekering van de totale inkomsten van het bedrijf, die kan worden voorbehouden aan gediversifieerde kleine en middelgrote bedrijven die aan gemengde landbouw of veeteelt doen of groenten en fruit of speciale gewassen telen waarvoor zij weinig of geen steun ontvangen en waarvoor geen oogstverzekering bestaat; iv) een specifieke verzekering voor producenten die zich bezighouden met biologische landbouw, waarbij rekening wordt gehouden met de over het algemeen lagere opbrengsten, hogere productiekosten en hogere marktprijzen. Er moet een studie over deze maatregelen worden opgesteld waarin met name wordt gekeken naar de mogelijke kosten ervan wat betreft herverzekering door de staat.

23.

De Commissie moet nauw samenwerken met de nationale, regionale en lokale autoriteiten en landbouworganisaties om de zichtbaarheid en bekendheid van het instrumentarium voor risicobeheer van pijler II van het GLB te vergroten. Het CvdR verzoekt de Commissie ook om de financiële middelen voor de risicobeheersinstrumenten van de tweede GLB-pijler, die nu 2 % van het budget van de tweede pijler uitmaken, te verhogen.

24.

Het Comité pleit voor de ontwikkeling van onderlinge fondsen, naar het voorbeeld van het inkomensstabiliseringsinstrument dat werd opgericht bij de hervorming van het GLB in 2013, maar dat slechts terug te vinden is in de plannen voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 van twee lidstaten (Hongarije en Italië) en één regio (Castilië-Leon in Spanje); daarbij moet worden toegezien op een evenwichtige herverdeling tussen regio’s en sectoren. Hiermee zouden landbouwers zich kunnen indekken tegen sterke dalingen (meer dan 30 %) van de brutomarge van het bedrijf, in vergelijking met de drie of vijf voorafgaande jaren. Voorzorgssparen alleen volstaat immers niet om verliezen van een dergelijke omvang te compenseren. Een omzetverzekering zoals in de VS zou evenmin zoden aan de dijk zetten, omdat deze op zich geen bescherming biedt tegen lage prijzen maar enkel tegen een verwachte inkomstenvermindering tussen het zaaien en oogsten.

25.

De fondsen voor inkomensstabilisering moeten worden ingezet op sectoraal niveau, om zo de integratie binnen de sector te bevorderen, alsook op nationaal en transnationaal niveau, om de risico’s meer te spreiden en kosten te besparen. Elke lidstaat zou dan bijvoorbeeld beschikken over een fonds voor akkerbouwgewassen, een fonds voor zuivelproducten, een fonds voor groenten en fruit enz.

26.

Gezien de praktische moeilijkheden die gepaard gaan met de oprichting en werking van fondsen voor inkomensstabilisering (inzamelen van boekhoudkundige gegevens van het bedrijf, noodzaak van herverzekering enz.), raadt het Comité de lidstaten aan niet onmiddellijk over te gaan tot grootschalige oprichting van dergelijke fondsen, maar eerst een aantal proefprojecten op te zetten.

27.

De drie hierboven beschreven mechanismen voor risicobeheer — voorzorgssparen, verzekeringen, inkomensstabilisering — vullen elkaar aan en moeten indien mogelijk samengaan, zodat een sterk en coherent vangnet voor prijsschommelingen ontstaat en de frequentie en intensiteit van de crisissen waarmee landbouwers te maken krijgen, wordt afgezwakt.

28.

De rechtstreekse betalingen moeten in alle EU-lidstaten op elkaar worden afgestemd, zodat een gelijk speelveld wordt gecreëerd voor de producenten die het hoofd moeten bieden aan prijsschommelingen.

29.

Rechtstreekse betalingen moeten ook na 2020 deel blijven uitmaken van het GLB-instrumentarium, ter ondersteuning en stabilisering van het inkomen van landbouwers en ter compensatie van de kosten die voortvloeien uit de strenge normen in de Europese Unie.

30.

Mocht er tijdens de volgende GLB-hervorming besloten worden om de rechtstreekse steun van de eerste pijler te verminderen en de bedragen die aldus vrijkomen te besteden aan risicobeheer, dan zouden de landbouwers „bonnen” ter waarde van een bepaald percentage van hun basisbetalingen kunnen ontvangen. Met die bonnen kunnen zij dan vrijwillig een beroep doen op een van de volgende mechanismen: voorzorgssparen, verzekeringen, onderlinge fondsen. Op deze manier kunnen meer middelen worden vrijgemaakt voor risicobeheer zonder dat de stabiliteit van het budget van de eerste pijler van het GLB in gevaar komt (2).

31.

Het Comité zou graag zien dat de Commissie een gedetailleerde studie opstelt over de verschillende manieren om de bestaande waaier aan mechanismen voor risicobeheer uit te breiden; het denkt dan met name aan voorzorgssparen, verzekeringen en onderlinge fondsen om het inkomen te stabiliseren. In een dergelijke studie zou aan de hand van een aantal criteria moeten worden nagegaan wat de gevolgen, voordelen en beperkingen van de verschillende mechanismen zijn. Daarnaast zouden de mogelijke opties voor de financiering van een strategie voor de ontwikkeling van risicobeheer in kaart moeten worden gebracht, inclusief het in paragraaf 30 voorgestelde bonnensysteem.

32.

Het overheidsbeleid moet erop gericht zijn de meerwaarde van de Europese landbouwbedrijven te vergroten en tegelijk milieuvriendelijke landbouwmethoden te bevorderen, zodat de landbouwers beter gewapend zijn tegen prijsschommelingen op de wereldmarkt en de sector een bijdrage kan leveren aan de ecologische overgang die noodzakelijk is om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen, aanpassing mogelijk te maken en de druk op de ecosystemen te verminderen.

33.

In dit verband wil het Comité erop wijzen dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de landbouwsector in ultraperifere regio’s, waarvoor op maat gesneden en exclusieve maatregelen nodig zijn, dit met het oog op de in het VWEU vermelde unieke en specifieke kenmerken van deze gebieden.

34.

De Europese landbouwsector is bijzonder heterogeen: de meeste bedrijven zetten hun producten af op de EU-markt, maar andere voeren een gedeelte van hun productie uit naar derde landen, hetzij direct, hetzij indirect.

35.

Aan deze diversiteit mag niet worden geraakt. Het feit dat een gedeelte van de landbouwproductie wordt afgezet op de markten van derde landen draagt bij aan het evenwicht tussen vraag en aanbod op de EU-markt. Bovendien moet de EU als grootste levensmiddelenexporteur ter wereld profijt kunnen trekken van de stijging — zowel kwalitatief als kwantitatief — van de vraag naar landbouwproducten op de wereldmarkt.

36.

Om de meerwaarde van landbouwbedrijven op te schroeven kunnen twee wegen worden bewandeld: i) verhogen van de landbouwproductie, die in bepaalde sectoren verontrustende tekenen van verzwakking begint te vertonen, via duurzame intensivering; dit houdt in dat méér wordt geproduceerd met minder productiemiddelen of dat minder productiemiddelen worden aangekocht om de autonomie van het bedrijf te versterken; daartoe moeten innovatieve en veerkrachtige productiesystemen worden ingevoerd, waarbij wordt uitgegaan van precisielandbouw, vereenvoudiging van de grondbewerking, vruchtwisseling en diversificatie van de gewassen, beter gebruik van weidegrond, en andere praktijken; of ii) aanzetten tot de ontwikkeling van geregionaliseerde voedselsystemen, die inspelen op de toenemende vraag van de Europese consumenten en de schommelingen op de wereldmarkten van landbouwgrondstoffen gedeeltelijk neutraliseren; hiertoe moet worden ingezet op lokale toeleveringsketens (schoolkantines, catering, rechtstreekse verkoop), nichemarkten en kwaliteitsproducten, en moet de voorkeur uitgaan naar milieuvriendelijke productiemethoden (biologische landbouw en andere benaderingen).

37.

Het GLB en het nationale beleid moeten de landbouwers ertoe aanzetten om in samenwerking met de lokale en regionale overheden deze twee wegen te verkennen.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Zie de indeling volgens J. Cordier et J.-C. Debar in Gestion des risques agricoles: la voie nord-américaine. Quels enseignements pour l’Union européenne?, Cahiers no 12, Club Déméter, 2004. Ook andere auteurs stellen een vergelijkbare indeling voor; zie bv. ook een recent rapport dat werd opgesteld voor het Europees Parlement (zie voetnoot 2).

(2)  Voorstel uit het rapport van Isabel Bardaji et al., Research for Agri Committee — State of play of risk management tools implemented by Member States during the period 2014-2020: national and European frameworks, directoraat-generaal Intern Beleid, Europees Parlement, 2016; wij zouden daar nog het voorzorgssparen aan toe willen voegen.


Top