EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AR0983

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Refit-programma: het lokale en regionale perspectief

PB C 185 van 9.6.2017, p. 8–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/8


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Refit-programma: het lokale en regionale perspectief

(2017/C 185/02)

Rapporteur:

François DECOSTER (FR/ALDE),

vicevoorzitter van de regioraad van Nord-Pas-de-Calais-Picardië

Referentiedocument:

Brief van de Commissie d.d. 13 januari 2016

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITE VAN DE REGIO’S,

1.

staat achter de inspanningen van de Commissie om het Europees beleid beter af te stemmen op de wensen van het nationale, regionale en lokale bestuur en benadrukt dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid moet zijn van alle bestuursniveaus;

2.

stemt in met het standpunt dat betere regelgeving niet gewoon over minder wetgeving op EU-niveau gaat, maar ook om het zorgen voor wetgeving op het juiste niveau, waar de beoogde doelstellingen het beste kunnen worden bereikt, en benadrukt dat de daadwerkelijke toepassing van het subsidiariteitsbeginsel een essentiële stap op weg naar betere regelgeving is;

3.

benadrukt dat bij alle regelgeving het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen gegronde punten van zorg en verwachtingen inzake „veiligheid” enerzijds (op individueel, juridisch, administratief en financieel gebied), en inzake „doeltreffendheid”, „vrijheid” of flexibiliteit anderzijds; het is de rol van het democratische proces om evenwicht te creëren wat deze zorgen in concrete situaties betreft, en het is de taak van democratisch verkozen vertegenwoordigers op alle niveaus om de onvermijdelijke nadelen en compromissen uit te leggen aan de burgers;

4.

heeft oog voor de werkzaamheden van de groep op hoog niveau inzake administratieve lasten (groep Stoiber), haar eindverslag en de uiteenlopende standpunten;

5.

neemt nota van de ondertekening van het nieuwe interinstitutionele akkoord (IIA) over beter wetgeven door de Raad, de Commissie en het Europees Parlement op 13 april 2016 en hoopt dat dit nieuwe akkoord zal bijdragen tot de verbetering van de EU-besluitvorming in alle stadia: plannen, opstellen, goedkeuren, uitvoeren en evalueren; is echter bezorgd over het feit dat de specifieke rol van democratisch verkozen vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden en van het CvdR alleen in de context van „belanghebbenden” worden vermeld in het IIA over betere regelgeving, en zulks ondanks het belang en het mandaat dat het krachtens het Lissabonverdrag heeft gekregen;

6.

wil graag betrokken worden bij verdere initiatieven inzake de uitleg en tenuitvoerlegging van het nieuwe akkoord, zodat zijn potentieel als adviserend orgaan in de wetgevingscyclus optimaal kan worden benut; tal van CvdR-leden beschikken over bevoegdheden waar het gaat om de toepassing van het EU-beleid;

7.

verwelkomt het verzoek van de Commissie om een „breder verkennend advies” op te stellen waarin „aanvullende suggesties worden gegeven over de door EU-regelgeving opgelegde eisen en eenvoudigere manieren om dezelfde of nog betere resultaten te kunnen bereiken”;

8.

verwelkomt de specifieke beleidsverzoeken van de Commissie voor verkennende adviezen van het Comité op terreinen zoals onder meer milieu, energie, financiën, diensten en landbouw, waarin lokale en regionale overheden bureaucratische lasten in kaart kunnen brengen en suggesties kunnen formuleren voor verbeteringen die aansluiten op hun behoeften;

9.

constateert dat dit bredere verkennende advies een overzicht biedt van de gevolgen van de regelgeving voor lokale en regionale overheden en moedigt een specifieke beleids- en sectorgeoriënteerde analyse aan om knelpunten en administratieve lasten op te sporen;

10.

verwelkomt een algemene benadering waarbij lokale en regionale actoren in het bijzonder worden geraadpleegd inzake betere wetgeving en is in dit verband ingenomen met het rapport van de „Nederlandse provincies voor betere EU-regelgeving”. Het vestigt de aandacht op een reeks in kaart gebrachte knelpunten en voorgestelde oplossingen;

11.

spreekt in dit kader haar instemming uit over het tot stand komen van het Pact van Amsterdam voor de concrete uitvoering van de stedelijke agenda voor de EU, omdat in de thematische partnerschappen het aspect van betere regelgeving een belangrijke rol speelt. In dit kader is ook het onderzoek „Bridge! Betere EU regelgeving voor lokale en regionale overheden” opgesteld, met daarin voorbeelden van concrete situaties waarin de lokale en regionale praktijk worstelt met Europese regelgeving;

12.

dringt er bij de Commissie op aan om zich te buigen over de voorgestelde oplossingen inzake sectorale regelgeving, proportionaliteit, grensoverschrijdende knelpunten, overheidssteun en controledruk en deze mee te nemen bij het opstellen van nieuwe regelgeving;

13.

wijst op de specifieke rol die de lokale en regionale overheden spelen op een reeks terreinen die sterk beïnvloed worden door de EU-regelgeving en op hun rol als autoriteiten die EU-wetgeving ten uitvoer leggen en EU-fondsen beheren, en benadrukt dat deze specifieke bevoegdheden hun goede kansen bieden om na te gaan welke onderdelen van de regelgevingskaders problematisch zijn en eventueel gewijzigd moeten worden;

14.

is van mening dat alle bestuursniveaus erop moeten toezien dat wetgeving passend, doeltreffend en efficiënt is en geen onnodige kosten en lasten creëert, en tegelijkertijd zorgt voor de bescherming van de burger, de consument, de duurzaamheid en het milieu;

15.

is van oordeel dat de EU-instellingen alle burgers moeten overtuigen van de waarde van regelgevingskaders evenals van de meerwaarde van EU-regelgeving, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;

16.

constateert dat er door de recente economische problemen een klimaat is ontstaan waarin extra kosten, veroorzaakt door overregulering, zwaar drukken op veel lokale en regionale overheden die te maken hebben met forse besparingen en hun beschikbare middelen hebben zien teruglopen. Dit heeft geleid tot grotere druk op deze overheden om hun administratieve uitgaven te proberen te beperken terwijl ze geconfronteerd worden met een steeds luidere roep om optreden. Het CvdR herhaalt zijn standpunt dat de bureaucratische rompslomp moet worden vereenvoudigd en verminderd, waar dit gevolgen heeft voor de essentiële taken die lokale en regionale overheden moeten uitvoeren;

17.

is ermee ingenomen dat in de eerder door het Europees Parlement, het EESC en het CvdR aangenomen rapporten en adviezen het belang van gecoördineerde actie door de EU is bevestigd in een geest van partnerschap met de nationale en de EU-instellingen, evenals met de lokale en regionale overheden;

18.

benadrukt dat de lokale en regionale overheden een centrale rol vervullen in de steun aan burgers om tegenspoed te overwinnen, veroorzaakt door langdurige economische problemen, niet in de laatste plaats door middel van EU-programma’s en herinnert eraan dat rechtszekerheid en een vlotte toegang tot deze programma’s, met erkenning van de noodzaak van structurele hervormingen, essentiële voorwaarden zijn voor de uitvoering van deze taak;

19.

merkt op dat EU-middelen belangrijk zijn voor veel lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, met name bij de tenuitvoerlegging van een naar economische kracht gedifferentieerd cohesiebeleid;

20.

wijst erop dat de toegankelijkheid van EU-programma’s en de vereiste regelgevingskaders heel wat moeilijkheden kunnen opleveren op het vlak van de interpretatie van regelgevingskaders, de regels voor de tenuitvoerlegging, controle van de rekeningen en de verslaglegging, en wijst er eveneens op dat de controlevereisten voor projectsponsoren veel problemen veroorzaken in verband met het langdurig bijhouden van de verslaglegging, zoals in het CvdR-advies over vereenvoudiging van de ESIF ter sprake is gekomen;

21.

is ingenomen met de resolutie van het Europees Parlement over ‘het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit): stand van zaken en vooruitzichten” (1) waarin de belangrijke rol van het CvdR als politieke instelling wordt belicht, en deelt het standpunt dat het Refit-programma niet mag worden gebruikt om de maatregelen te ondermijnen;

22.

vindt weliswaar dat bureaucratische rompslomp moet worden uitgebannen en overbodige regelgeving uit den boze is, maar wijst erop dat Refit niet als voorwendsel mag worden gebruikt om het ambitieniveau af te zwakken, met name op terreinen als milieu, voedselveiligheid, gezondheid en consumentenrechten;

23.

is het eens met de doelstelling om EU-wetgeving op nationaal niveau zo vaak mogelijk 1 op 1 om te zetten en alleen strengere regels in te voeren als dat om concrete en objectieve redenen noodzakelijk is. In ieder geval moeten de lidstaten regio’s zelf kunnen blijven bepalen wat er voor een zinvolle tenuitvoerlegging nodig is. Het voorstel van de Commissie dat „gold-plating” steeds moet worden gemotiveerd, zou tot meer transparantie kunnen bijdragen. Aanscherping van de plicht om verantwoording af te leggen over de nationale en regionale tenuitvoerlegging mag echter niet leiden tot inmenging in binnenlandse bestuursaangelegenheden en administratieve procedures;

24.

benadrukt dat bij de evaluatie van wetgeving zowel de kosten als de — maatschappelijke, milieu- en andere — voor- en nadelen voor burgers en de economie in aanmerking moeten worden genomen, evenals de zogeheten „kosten van een niet-verenigd Europa” (2), d.w.z. kosten gegenereerd door het achterwege blijven van gemeenschappelijke Europese actie op een bepaald terrein;

25.

roept de Commissie er in dit verband nog eens toe op om voor de hele EU één standaarddefinitie van „gold-plating” op te stellen, teneinde de rechtszekerheid bij de tenuitvoerlegging en de toepassing van het EU-recht te vergroten en buitensporige bureaucratische rompslomp te verminderen (3);

Specifieke aanbevelingen

26.

roept de Commissie en de lidstaten op om de ontwikkeling van digitale methoden en ICT-instrumenten te bevorderen, o.a. in het kader van het Europees actieplan inzake e-overheid, teneinde een gemeenschappelijk formaat en proces voor gegevensverzameling met het oog op de behoeften van monitoring en verslaglegging uit te werken waarmee de administratieve lasten die dubbele verslaglegging — voor zowel nationale als EU-databanken — met zich meebrengt, beperkt kunnen worden;

27.

wijst op het belang van „fitness checks” waarmee overlappingen en inconsistenties in kaart kunnen worden gebracht die met de tijd zijn ontstaan in het kader van een reeks doelstellingen en nieuwe beleidsinitiatieven, met name wat betreft vereisten inzake verslaglegging en naleving;

28.

benadrukt de noodzaak van een beter begrip van de reeks verslagleggingsverplichtingen die zijn ingevoerd om te voldoen aan EU-wetgeving; stelt voor de rapportageverplichtingen voor lokale en regionale overheden in kaart te brengen en zo veel mogelijk te standaardiseren, en om de methodologie in te zetten om de lasten van regelgeving voor burgers en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), evenals voor lokale en regionale overheden, te verminderen;

Communicatie, raadpleging en taal

29.

erkent dat taal en taalgebruik zowel een obstakel als een stimulans voor deelname kunnen zijn. Eenvoudige en begrijpelijke taal is een essentieel onderdeel van wijzigingen in wet- en regelgeving;

30.

is van mening dat inclusiviteit om eenvoudige en duidelijke taal, structuren en regelingen vraagt, om ervoor te zorgen dat iedereen de doelstellingen, de programma’s, het beleid, de wetgeving en de praktische hulp van de EU begrijpt;

31.

verzoekt de Commissie dan ook om haar taalgebruik te vereenvoudigen en algemeen begrijpbaar te maken, en pleit ervoor om het gebruik van technisch jargon tot een minimum te beperken, in overeenstemming met de wettelijke vereisten;

32.

is van mening dat een meer gebruiksvriendelijke en uniforme interpretatie van de EU-regels en -voorschriften vereist is; daarbij valt te denken aan proportionele auditvoorschriften, een ruimer gebruik van vaste tarieven, vereenvoudigde aanvragen, claims en verslaglegging, en meer duidelijkheid bij de interpretatie van verordeningen (bijv. op het gebied van staatssteun en overheidsopdrachten);

33.

begrijpt dat de EU passende aandacht moet schenken aan een actieve communicatiestrategie die bedoeld is om haar partners mee te krijgen, activiteiten te ondersteunen en investeringen aan te trekken;

34.

wijst erop dat zowel de lokale als de regionale overheden de Europese beleidsmaatregelen en programma’s zichtbaarheid en bekendheid geven, en zo de betrokkenheid van de burger vergroten;

35.

beklemtoont dat de EDIC’s een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over Europese wetgeving en programma’s, door inhoud en taal af te stemmen op de burgers;

36.

merkt op dat kenniscentra, zoals Europa Decentraal in Nederland, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de correcte tenuitvoerlegging en interpretatie van EU-wetgeving. Hun deskundigen vervullen een belangrijke rol bij het verstrekken van gratis informatie en advies aan lokale en regionale overheden en hun verenigingen. Anderzijds bewijst de grote vraag naar het werk van de kenniscentra wel dat het noodzakelijk is om de EU-wetgeving te vereenvoudigen;

37.

is ermee ingenomen dat het momenteel gebruikelijk is om burgers uit te nodigen om deel te nemen aan raadplegingen. Er is echter zelden sprake van bijdragen van individuele burgers omdat de meeste raadplegingen in een beperkt aantal talen plaatsvinden en veelvuldig gebruikmaken van technische termen en verwijzingen, waardoor zij niet echt uitnodigen tot deelname. Zo blijft de deelname aan raadplegingen beperkt tot een klein aantal burgers die over de vereiste vaardigheden en talenkennis beschikken; Het is van belang te verzekeren dat alle belanghebbenden en met name het maatschappelijk middenveld gelijke toegang hebben tot de documenten van de onderhandelingen, die in alle officiële EU-talen moeten worden vertaald en zo eenvoudig, duidelijk en begrijpelijk mogelijk moeten zijn opgesteld om zo veel mogelijk informatie te verstrekken over de voorgestelde regelingen;

38.

is van mening dat raadplegingen voor burgers de gestructureerde openbare raadplegingen moeten aanvullen en niet mogen vervangen; ook mag geen afbreuk worden gedaan aan de rol van de desbetreffende institutionele organen die zijn erkend in het Verdrag van Lissabon;

39.

benadrukt nogmaals dat tijdens de fase van het wetgevingsinitiatief speciale raadplegingen moeten worden gehouden onder lokale en regionale wetgevende vergaderingen, via het CvdR, aangezien deze vergaderingen democratische vertolkers zijn van de werkelijke behoeften van de burgers, ook als die individueel niet in staat zijn om hun stem te laten horen;

40.

in dit verband zouden de lokale en regionale instellingen voorrang moeten krijgen op particuliere ondernemingen, zowel vanwege de rol die hun wordt toegekend in het Verdrag van Lissabon omdat zij een vorm van democratie en politieke vertegenwoordiging zijn;

Programma’s en financiering: technische bijstand, advies en rapportage

41.

verzoekt de Commissie om een „one stop shop” voor advies op het gebied van regelgeving op te richten, om ervoor te zorgen dat personen die aanspraak willen maken op EU-middelen, tijdig passende, eenduidige en heldere adviezen ontvangen;

42.

stelt voor dat het advies van professionals wordt ingewonnen in de loop van een programmaperiode, zodat verbeteringen in het wet- en regelgevingskader op praktijkervaring kunnen worden gebaseerd;

43.

stelt voor dat een specifiek mechanisme wordt gehanteerd om middelen voor technische bijstand te gebruiken, teneinde programmagerelateerde juridische teams op te richten waartoe alle aanvragers vrij toegang hebben en dat, op basis van een door de Commissie aanbevolen en op bestaande praktijken gebaseerde goedgekeurde uniforme interpretatie van wettelijke regelingen, degelijke en consistente adviezen over EU-verordeningen inzake financiering levert, waardoor een groot deel van de onzekerheid en de aansprakelijkheid die thans bij de eindbegunstigde berusten wordt weggenomen;

44.

pleit voor beheersregels die zorgen voor een duidelijke scheiding tussen programmabeheer en project- of programma-uitvoering, zodat eventuele belangenconflicten en partijdigheid worden voorkomen;

45.

stelt voor om binnen het bestaande begrotingsplafond een maximum in te stellen voor de financiering, zodat een programmagerichte benadering kan worden gevolgd waarbij een aantal aan elkaar gerelateerde projecten wordt gecombineerd en succes wordt afgemeten aan nominale resultaten in plaats van aan afzonderlijke projectresultaten, bijvoorbeeld op het gebied van energie;

46.

stelt voor mogelijkheden te onderzoeken voor het ontwikkelen en verbeteren van financiële-instrumenteringsmodellen, met inbegrip van gespecialiseerde durfkapitaalfondsen in belangrijke sectoren, en na te gaan of de subsidies vanuit het Jessica-fonds ter stimulering van de investeringen in onroerend goed beter op elkaar kunnen worden afgestemd en of er in het kader van het Jasmine-fonds een microkredietregeling kan worden opgezet ter ondersteuning van start-ups en kleine bedrijven;

47.

stelt voor meer mogelijkheden te scheppen voor aanvullende financiering, met name vanuit de particuliere sector, om ervoor te zorgen dat financiering beschikbaar is wanneer lokale en regionale overheden willen inspelen op plaatselijke behoeften;

48.

verzoekt de Commissie om een mechanisme voor te stellen waarbij ongebruikte en geannuleerde, aan een lidstaat toegewezen middelen terugvloeien in het EU-budget als bestemmingsontvangsten, zodat zij kunnen worden geoormerkt en ingezet in het kader van het sectoraal beleid waarvoor zij in die lidstaat waren bestemd;

49.

Het feit dat in de huidige periode financiële middelen niet worden gebruikt is met name het gevolg van een slecht, complex en te gedetailleerd systeem voor de tenuitvoerlegging ervan en een onjuiste vaststelling van prioriteiten. Het is van essentieel belang dat goed wordt gecommuniceerd met de lokale en regionale overheden en met de nationale instanties bij de vaststelling van nieuwe en duidelijke prioriteiten, om te voorkomen dat begunstigden worden benadeeld;

50.

Het is dan ook belangrijk ervoor te zorgen dat met name meerjarige financieringsprogramma’s voorspelbaarheid en betrouwbaarheid bieden, zodat de doelstellingen ervan kunnen worden verwezenlijkt. Grotere flexibiliteit in het meerjarig financieel kader mag er derhalve niet toe leiden dat middelenherschikkingen of nieuwe politieke initiatieven ten koste gaan van reeds goedgekeurde programma’s;

51.

pleit voor duidelijke taken voor de partners bij de verslaglegging over en het toezicht op programma’s die binnen de gemeente of regio met EU-geld zijn gefinancierd, inclusief bij een evaluatie van de uitgaven en de resultaten en bij het uitwerken van corrigerende maatregelen en verzoekt de Commissie te voorzien in steun, inclusief financiering, voor de lokale en regionale overheden wanneer de vereenvoudiging — op regelgevend of ander gebied — een verhoging van de kosten van de openbare dienstverlening meebrengt;

Cohesiebeleid

52.

verzoekt de Commissie om verdere stappen te zetten op het gebied van vereenvoudiging van het cohesiebeleid en daarbij rekening te houden met de voorstellen van de lokale en regionale overheden, zoals verwoord in het CvdR-advies over Vereenvoudiging van de ESIF vanuit het oogpunt van lokale en regionale autoriteiten, rapporteur: Petr Osvald (CZ/PSE) (4);

53.

herinnert eraan dat de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) de belangrijkste instrumenten van de EU zijn om de economische, sociale en territoriale cohesie in alle lidstaten te bevorderen en dat de vereenvoudiging ervan van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. Er zouden onmiddellijke verbeteringen in de huidige programmeringsperiode moeten worden overwogen en op de lange termijn vereenvoudigingsmaatregelen die tot een substantiële herziening van de bestaande uitvoeringsmechanismen en wetgeving zouden kunnen leiden;

54.

vestigt in het bijzonder de aandacht op de noodzaak van vereenvoudiging, met inbegrip van wetgevende en niet-wetgevende wijzigingen, op de gebieden die verband houden met controle, rapportage en begeleiding, staatssteun, overheidsopdrachten en „gold-plating”;

55.

wijst erop dat er voor vereenvoudigingsinspanningen gerichte samenwerking tussen alle relevante diensten van de Commissie nodig is, met name tussen DG REGIO, DG EMPL, DG COMP en DG GROW;

56.

verzoekt de Commissie meer informatie te verstrekken en ondersteuning te bieden voor de opleiding van lokale en regionale overheden over de synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI);

Onderzoek en innovatie

57.

dringt aan op vereenvoudiging van de aanvraag- en verslagleggingsprocedures voor onderzoeks- en innovatiefondsen, en een versterkte toepassing van de standaardkosten, in het bijzonder op het punt van auditing;

Gemeenschappelijk landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling

58.

vestigt de aandacht op de aanbevelingen in zijn in oktober 2015 uitgebrachte advies over De vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)  (5);

59.

wijst er nogmaals op dat het vertrouwen in de eindbegunstigden moet worden versterkt, door de verplichting om tijdens de verslagleggingsfase bewijsstukken van gemaakte kosten te overleggen geleidelijk aan los te laten, en door tijdens de controlefase meer nadruk te leggen op de resultaten van de gefinancierde projecten;

60.

is bezorgd over het feit dat, in weerwil van het streven van het nieuwe GLB om de wetgeving op EU-niveau te verminderen, de regelgeving van de Commissie via gedelegeerde handelingen toch in omvang is toegenomen;

61.

herhaalt zijn oproep tot meer samenhang en complementariteit tussen het GLB en ander EU-beleid, zoals het milieubeleid (en aanverwante fondsen). Er is vooral behoefte aan meer samenhang tussen de fondsen voor plattelandsontwikkeling en de andere Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) die samen een gemeenschappelijk strategisch kader bieden voor de brede beleidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie;

62.

is van mening dat het GLB compatibel met de in het Verdrag van Lissabon verankerde doelstelling van territoriale cohesie uitgevoerd moet worden. Het moet daarbij vermeden worden dat door EU-maatregelen territoriale onevenwichtigheden toenemen of dat openbare diensten, bijvoorbeeld op het platteland in het gedrang komen;

Vereenvoudiging voor kmo’s

63.

acht het van groot belang dat de werkelijke behoeften van actoren in het regionale en lokale ondernemingsklimaat ten volle in aanmerking worden genomen in het kader van de lopende werkzaamheden over betere regelgeving voor kmo’s;

64.

wijst erop dat het REFIT-platform ook voldoende aandacht moet hebben voor de regeldruk voor overheden. Het is belangrijk om te voorkomen dat de administratieve lasten worden verlegd van de particuliere sector naar de overheidsinstanties en terug;

65.

merkt op dat een raadpleging van de winnaars van de „Ondernemende Regio van Europa”-competitie adviezen heeft opgeleverd omtrent prioriteiten voor vereenvoudiging (al dan niet reeds in gang gezet door bestaande regelgeving), zoals de toegang van kmo’s tot door het EFRO gefinancierde projecten, de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten, consumentenrechten en REACH. Rapportageverplichtingen over handelsstatistieken (Intrastat) zijn ook aangemerkt als een prioriteit voor verdere actie;

66.

is van mening dat ook maatregelen nodig zijn op het gebied van administratieve vereenvoudiging voor kmo’s, met name op het gebied van btw;

67.

vraagt om maatregelen vast te stellen ter vereenvoudiging van de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten. Het vreest dat de mate van vereenvoudiging die zal worden ingevoerd door middel van de nieuwe richtlijnen en het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (nog) niet volstaan om te zorgen voor kmo-vriendelijke regels inzake overheidsopdrachten;

68.

wijst erop dat de genoemde vereenvoudigingsmaatregelen de lokale en regionale overheden niet mogen beletten om strengere normen op te leggen die aansluiten bij hun specifieke situatie en de behoeften van hun burgers, met name op het vlak van gelijke kansen en sociaal, industrie- en milieubeleid;

69.

onderstreept dat de EU-regelgeving voor staatssteun op het gebied van diensten van algemeen economisch belang (DAEB) te gedetailleerd en te ingewikkeld is geworden vanwege de grote hoeveelheid secundaire regelgeving en „soft law” met betrekking tot staatssteun. Verdere vereenvoudiging zal de rechtszekerheid vergroten, de uitvoering van investeringsprojecten bespoedigen, de tijdige levering van DAEB garanderen en de groei en werkgelegenheid bevorderen;

70.

onderstreept dat kleine innovatieve ondernemingen bewust moeten worden gemaakt van de nieuwe procedures inzake overheidsopdrachten, de voordelen en beperkingen ervan en de beschikbare ondersteuning. EU-regels inzake overheidsopdrachten moeten over drie jaar aan een effectbeoordeling worden onderworpen om na te gaan of ze voor kleine en middelgrote ondernemingen tot een betere toegang tot aanbestedingen en minder administratieve belemmeringen hebben geleid, en of ze hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van partnerschappen voor leveringen en diensten die momenteel nog niet op de markt worden aangeboden;

71.

herhaalt zijn roep om een verhoging van de drempels van de de-minimisregels voor staatssteun voor DAEB, evenals van de drempel voor vrijstelling van de verplichting (overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU) tot aangifte van staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van DAEB belaste instanties wordt toegekend, omdat deze maatregelen tot verdere vereenvoudiging voor lokale en regionale overheden en voor instanties die compensatie ontvangen zullen leiden;

Milieuwetgeving

72.

vestigt de aandacht op zijn in april 2016 goedgekeurde advies inzake EU-milieuwetgeving: verbetering van verslaglegging en naleving  (6), en verzoekt de Commissie en de lidstaten uitvoering te geven aan de aanbevelingen in de „fitness check” van de monitoring- en rapportageverplichtingen in het milieubeleid;

73.

wijst met name op de specifieke aanbevelingen in dit advies met betrekking tot buitengewoon zware audit- en rapportagevereisten en roept met name op tot automatisering van de verslagleggingsinstrumenten en tot het vinden van synergieën tussen de verslagleggingsverplichtingen in het kader van verschillende richtlijnen. Het herhaalt zijn suggestie om „scoreborden” in te voeren voor aanvullende richtlijnen op het gebied van de EU-milieuwetgeving;

74.

staat achter de optie van een horizontale EU-richtlijn, waarin bepalingen worden opgenomen inzake het waarborgen van de naleving in het milieu-acquis van de EU, gebaseerd op de beginselen als vermeld in het bovengenoemde CvdR-advies;

75.

merkt op dat de Europese Unie in 2013 maar liefst 63 bindende en 68 niet-bindende doelstellingen had; het merendeel daarvan moest vóór 2015 of 2020 verwezenlijkt zijn. De impact van deze doelstellingen op subnationale overheden en op het bedrijfsleven moet worden gemeten en moet in aanmerking worden genomen wanneer doelstellingen voorgesteld en gewijzigd worden. Bestaande doelstellingen die geen nut hebben zouden moeten worden afgeschaft, zodat lokale bestuurders genoeg autonomie krijgen om maatregelen aan te passen aan de plaatselijke situatie op economisch en milieugebied;

76.

herhaalt dat een adequate verdeling van de verantwoordelijkheden en middelen en een duidelijke communicatie tussen gemeenten, regio’s en het nationale niveau over de nationale toezicht- en rapportagevereisten nodig zijn om ervoor te zorgen dat de verslagen en indicatoren m.b.t. de toestand van het milieu consistent, doeltreffend en betrouwbaar zijn.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  P8_TA(2016)0104

(2)  Onderzoek van het Europees Parlement „Mapping the COST of Non-Europe”, 2014-2019.

(3)  Advies over gezonde EU-regelgeving (Refit) 2013.

(4)  CdR 8/2016.

(5)  CdR 2798/2015.

(6)  CdR 5660/2015.


Top