Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IP0063(01)

    Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG over oneerlijke handelspraktijken (2013/2116(INI))

    PB C 93 van 24.3.2017, p. 27–31 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.3.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 93/27


    P7_TA(2014)0063

    Toepassing van Richtlijn oneerlijke handelspraktijken

    Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG over oneerlijke handelspraktijken (2013/2116(INI))

    (2017/C 093/05)

    Het Europees Parlement,

    gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (1),

    gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (COM(2013)0139),

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (COM(2013)0138),

    gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening samenwerking consumentenbescherming”) (2),

    gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (3),

    gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 inzake de omzetting, uitvoering en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (4),

    gezien zijn resolutie van 15 december 2010 over de gevolgen van adverteren voor het consumentengedrag (5), en het antwoord daarop dat de Commissie op 30 maart 2011 heeft aangenomen,

    gezien de studie „Transposition and enforcement of the Directive on unfair commercial practices (2005/29/EG) and the Directive concerning misleading and comparative advertising (2006/114/EC)”, die op verzoek van de Commissie interne markt en consumentenbescherming werd uitgevoerd (6),

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0474/2013),

    A.

    overwegende dat consumptie een van de noodzakelijke motoren van de groei in de Unie is en dat consumenten derhalve een essentiële rol spelen in de Europese economie;

    B.

    overwegende dat de bescherming van consumenten en van hun rechten een van de fundamentele waarden van de Unie is;

    C.

    overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken het belangrijkste wetgevingsinstrument in de Europese Unie is waarmee misleidende reclame en andere oneerlijke praktijken in transacties tussen ondernemingen en consumenten worden gereglementeerd;

    D.

    overwegende dat met de richtlijn via de zogenaamde clausule „eengemaakte markt” wordt beoogd een hoog beschermingsniveau van de consumenten in de hele Unie te garanderen en hun vertrouwen in de eengemaakte markt te vergroten, en tegelijkertijd aan ondernemingen een belangrijke juridische zekerheid te verschaffen en de belemmeringen voor grensoverschrijdende handel te verminderen;

    E.

    overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG naargelang de lidstaat op een duidelijk verschillende manier wordt toegepast;

    F.

    overwegende dat de tijdelijke afwijkingen, waardoor de lidstaten nationale bepalingen konden blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van de richtlijn zelf en uitvoering geven aan clausules voor minimale harmonisatie die in andere EU-wetgeving zijn opgenomen, op 12 juni 2013 zijn verstreken;

    G.

    overwegende dat lidstaten die dit wensen, het toepassingsgebied van de richtlijn kunnen uitbreiden naar transacties tussen ondernemingen en dat tot nog toe slechts vier lidstaten deze keuze hebben gemaakt;

    H.

    overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd binnenkort een herziening voor te stellen van Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame met betrekking tot transacties tussen ondernemingen;

    I.

    overwegende dat de ontwikkeling van de digitale economie en alle verwante technologische toepassingen de wijze waarop consumenten aankopen doen en bedrijven hun goederen en diensten adverteren en verkopen, ingrijpend hebben veranderd;

    J.

    overwegende dat nog niet alle ondernemingen, in het bijzonder de allerkleinste ondernemingen, en niet alle consumenten de rechten van consumenten in Europa kennen;

    K.

    overwegende dat de rol van consumentenorganisaties moet worden versterkt en dat deze de kans moet worden geboden om hun bevoegdheden uit te breiden;

    1.

    benadrukt de doeltreffendheid van het door de richtlijn vastgestelde wettelijke stelsel en het belang van de richtlijn om het vertrouwen te wekken van consumenten en handelaars ten opzichte van transacties in de eengemaakte markt (in het bijzonder ten opzichte van grensoverschrijdende transacties), om de juridische zekerheid van ondernemingen te vergroten en om bij te dragen tot het verbeteren van de consumentenbescherming; wijst erop dat bij een niet-uniforme toepassing van de richtlijn het risico bestaat dat de werkingssfeer ervan wordt ingeperkt;

    2.

    betreurt het dat ondanks de bepalingen in Richtlijn 2006/114/EG ter bestrijding van misleidende praktijken op het vlak van betrekkingen tussen ondernemingen bepaalde van deze praktijken, met name de „zwendel met de bedrijvengidsen”, blijven bestaan; neemt kennis van de intentie van de Commissie om binnenkort een herziening voor te stellen van Richtlijn 2006/114/EG met betrekking tot transacties tussen ondernemingen teneinde deze praktijken doeltreffender te bestrijden; stelt voor dat de Commissie in dit verband kan overwegen voor Richtlijn 2006/114/EG een gerichte zwarte lijst op te stellen met handelspraktijken tussen ondernemingen die onder alle omstandigheden worden beschouwd als oneerlijk, vergelijkbaar met de lijst die al bestaat voor Richtlijn 2005/29/EG; vindt het echter niet opportuun het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG, die betrekking heeft op de relaties tussen ondernemingen en consumenten, in de nabije toekomst uit te breiden naar oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen;

    3.

    vraagt de Commissie om de samenhang tussen Richtlijn 2005/29/EG en Richtlijn 2006/114/EG te verduidelijken, teneinde te garanderen dat alle economische actoren in de Unie, in het bijzonder de consumenten en kmo's, beter beschermd worden tegen frauduleuze of oneerlijke praktijken en teneinde zo het vertrouwen binnen de interne markt te versterken;

    4.

    is van mening dat de voor de sectoren van het vastgoed en van de financiële diensten vastgestelde afwijkingen gegrond zijn en dat deze best behouden blijven;

    5.

    beschouwt een uitbreiding van de zwarte lijst van bijlage I op dit moment niet opportuun; vraagt de Commissie toch een lijst op te stellen van praktijken die door de nationale autoriteiten als oneerlijk worden beschouwd in de zin van de algemene beginselen van de richtlijn teneinde de eventuele gepastheid van dergelijke uitbreiding in de toekomst te beoordelen;

    6.

    merkt op dat consumenten bij bepaalde vormen van overeenkomsten tussen consumenten en ondernemingen het slachtoffer kunnen worden van oneerlijke handelspraktijken, bijvoorbeeld wanneer zij producten doorverkopen aan een handelaar; roept de Commissie op dergelijke problemen te onderzoeken en in voorkomend geval een verkenning te verrichten naar gerichte en praktische oplossingen, die onder meer een flexibelere interpretatie van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken kunnen omvatten, en die kunnen worden toegelicht in de leidraad van de Commissie inzake de toepassing van deze richtlijn;

    7.

    herinnert eraan dat de lidstaten met ingang van 12 juni 2013 de tot dan toe als tijdelijke afwijkingen toegestane bepalingen niet langer in stand mogen houden; roept de lidstaten dan ook op zich zo snel mogelijk aan te passen aan de tekst van de richtlijn; verzoekt tegelijkertijd de Commissie te onderzoeken hoe de lidstaten de richtlijn hebben omgezet, vooral met betrekking tot nationale verbodsbepalingen die niet zijn opgenomen in bijlage I, en binnen twee jaar aan het Parlement en de Raad een nieuw alomvattend verslag over de toepassing ervan voor te leggen, met daarin, met name, een analyse van de mogelijkheden voor verdere harmonisatie en vereenvoudiging van de gemeenschapswetgeving met betrekking tot consumentenbescherming en voorstellen voor alle noodzakelijke maatregelen die op communautair niveau moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat een hoog niveau van consumentenbescherming wordt behouden;

    8.

    herinnert eraan dat een volledige en uniforme toepassing en gepaste tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten belangrijk en noodzakelijk zijn om de onzekerheden op juridisch en praktisch vlak voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn weg te nemen; stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie in 2011 en 2012 als gevolg van de gebrekkige omzetting van de richtlijn een beroep heeft moeten doen op het overlegsysteem „EU Pilot” ten aanzien van een aantal lidstaten; roept de lidstaten op de handhaving op nationaal niveau te ondersteunen met alle beschikbare middelen, en in het bijzonder met voldoende hulpbronnen; benadrukt dat een betere samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn, en het opbouwen van een gestructureerde en gecoördineerde dialoog tussen openbare handhavingsinstanties en andere belanghebbenden, in het bijzonder consumentenorganisaties, van essentieel belang zijn;

    9.

    stelt vast dat sinds het verstrijken van de termijn voor de omzetting van de richtlijn in 2007 er zich veel gevallen voordoen waarin de lidstaten kernbepalingen, met name de zwarte lijst van verboden, misleidende en agressieve handelspraktijken, niet correct hebben omgezet of toegepast; roept de Commissie derhalve op de toepassing van de richtlijn nauwgezet op te volgen en, zo nodig, de lidstaten die de richtlijn schenden, niet toepassen of niet correct doen naleven, gerechtelijk te vervolgen in overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; verzoekt met name de Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de tijdens het overleg van 2011 aan bod gekomen kwesties die vooralsnog onopgelost zijn gebleven, door hetzij de procedure te beëindigen, hetzij bij het Hof van Justitie een inbreukprocedure aanhangig te maken;

    10.

    steunt de Commissie in haar opzet om een lijst met indicatoren op te stellen op basis waarvan de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten wordt beoordeeld;

    11.

    is ingenomen met het feit dat, sinds de richtlijn is omgezet in de lidstaten, het aantal grensoverschrijdende aankopen is toegenomen; brengt echter in herinnering dat versterkte samenwerking en coördinatie tussen de Commissie en de nationale autoriteiten essentieel is om de onderlinge afstemming van praktijken bij de toepassing van de richtlijn, te bevorderen, en om snel en doeltreffend te reageren; wijst erop dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan grensoverschrijdende onlineaankopen, met name wanneer op websites voor prijsvergelijkingen de identiteit van de handelaar achter de site niet duidelijk wordt vermeld;

    12.

    bevestigt nogmaals dat de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving, moet worden versterkt teneinde de volledige toepassing en correcte tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten te bereiken; spoort de Commissie in dit verband aan een grondig onderzoek te starten naar het toepassingsgebied, de doeltreffendheid en de werkingsmechanismen van de verordening betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”), zoals zij heeft beloofd te doen tegen het einde van 2014; is in dat opzicht verheugd over het recente initiatief van de Commissie om een openbare raadpleging te houden over de herziening van deze verordening en over het feit dat de raadpleging in alle EU-talen beschikbaar is; roept de betrokken belanghebbenden op deel te nemen aan deze raadpleging;

    13.

    benadrukt het nut van de in het kader van de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming uitgevoerde „sweeps” en vraagt de Commissie deze operaties te ontwikkelen en te versterken en het bereik ervan te verbreden; spoort de Commissie aan een synthese te maken van de vergaarde gegevens en de lijst van de acties die de Commissie en de lidstaten hebben ondernomen ten gevolge van deze operaties en deze analyse openbaar te maken, rekening houdend met de noodzaak om bepaalde gevoelige informatie die gebruikt wordt in het kader van een nationale gerechtelijke procedure, geheim te houden; roept de Commissie op aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over haar bevindingen en om in voorkomend geval aanvullende maatregelen voor te stellen om de werking van de interne markt te verbeteren;

    14.

    is het ermee eens dat er verdere inspanningen moeten worden gedaan om de richtlijn oneerlijke handelspraktijken beter te handhaven ten aanzien van kwetsbare consumenten;

    15.

    spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat enkele economische actoren misbruik maken van instrumenten voor klantenbeoordeling en prijsvergelijkingswebsites, alsook over de belangenverstrengelingen hierbij; is daarom ingenomen met het besluit van de Commissie om te onderzoeken hoe de informatie die dergelijke platforms aanbieden duidelijker kan worden gemaakt voor de consumenten;

    16.

    roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor een correcte toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, met name wat betreft misleidende „verborgen” reclame op internet in de vorm van commentaren op sociale netwerken, fora of blogs die ogenschijnlijk afkomstig zijn van consumenten zelf, terwijl deze boodschappen in werkelijkheid een reclame- of commercieel karakter hebben en direct of indirect gegenereerd of gefinancierd zijn door marktdeelnemers; wijst met klem op de schadelijke effecten van dergelijke praktijken op het consumentenvertrouwen en de mededingingsvoorschriften; roept de lidstaten op passende maatregelen te nemen om de ontwikkeling van dergelijke praktijken verder te beletten, onder meer door voorlichtingscampagnes op te zetten om consumenten te waarschuwen voor deze „verborgen” vormen van reclame, of door te bevorderen dat er specifiek getrainde waarnemers of moderatoren worden aangesteld bij fora, die op de gevaren van „verborgen” reclame wijzen;

    17.

    acht het absoluut noodzakelijk dat in het licht van de snelle verspreiding van internetreclame passende controlemechanismen worden ontwikkeld met betrekking tot de bescherming van zwakkere groepen, net name kinderen, en de toegang van adverteerders tot deze groepen;

    18.

    betreurt het dat ondanks de huidige Europese wetgeving over de prijs in de luchtvaartsector en de in 2007 in het kader van de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming uitgevoerde sweep die tegen websites die vliegtickets verkopen was gericht, de consumenten het slachtoffer blijven van veel misleidende praktijken in deze sector, zoals niet-opneming van onvermijdelijke kosten, zoals toeslagen voor het gebruik van creditcards en debetcards bij onlineboekingen; maakt zich zorgen over het toenemend aantal klachten van gebruikers van websites voor de verkoop van onlinetickets die het slachtoffer zijn geworden van het zogenaamde IP-tracking, waarbij het aantal via hetzelfde IP-adres tot stand gebrachte verbindingen van een internetgebruiker wordt bijgehouden om op grond van de getoonde belangstelling voor een bepaald product de prijs daarvan kunstmatig op te drijven; roept de Commissie op na te gaan hoe vaak deze praktijk, die tot oneerlijke concurrentie leidt en waarbij misbruik wordt gemaakt van de persoonsgegevens van de gebruiker, voorkomt en zo nodig wetgevingsvoorstellen te doen om de belangen van de gebruikers te beschermen;

    19.

    is van mening dat de sancties die worden opgelegd wegens de niet-eerbiediging van de richtlijn nooit lager mogen zijn dan het dankzij een als oneerlijk of misleidend beschouwde praktijk gerealiseerde voordeel; herinnert de lidstaten eraan dat in de richtlijn wordt gesteld dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn; vraagt de Commissie de gegevens over de door de lidstaten opgelegde sancties en de doeltreffendheid van handhavingsregelingen te verzamelen en te analyseren, met name met betrekking tot de complexiteit en de duur van de handhavingsprocedures; roept de Commissie op het Europees Parlement te voorzien van de resultaten van deze analyse;

    20.

    is verheugd over de geleverde inspanningen van de Europese Commissie om de lidstaten bij te staan bij de omzetting en toepassing van de richtlijn;

    21.

    is tevreden over de door de Commissie ontwikkelde databank over nationale wetgevingen en jurisprudentie inzake oneerlijke handelspraktijken en meent dat deze databank een nuttig instrument is om de consumenten beter te informeren; betreurt het dat deze enkel in het Engels beschikbaar is; vraagt de Commissie het aantal talen waarin deze database beschikbaar is, gestaag te doen toenemen en de zichtbaarheid ervan te bevorderen, vooral bij marktdeelnemers; roept de Commissie op daarnaast aanvullende instrumenten te overwegen om kmo's bewuster te maken van oneerlijke handelspraktijken;

    22.

    benadrukt het belang van de door de diensten van de Commissie opgestelde leidraad ter begeleiding van de uitvoering van de richtlijn; is verheugd over de intentie van de Commissie om dit document te herzien tegen 2014; raadt de Commissie aan om in alle transparantie te werken en gedurende het hele proces de belanghebbenden ruimschoots te raadplegen; roept de Commissie op dit document in de toekomst zeer regelmatig te blijven bijwerken en verduidelijken; roept de lidstaten op zoveel mogelijk rekening te houden met deze leidraad en beste praktijken inzake de tenuitvoerlegging ervan uit te wisselen; roept de Commissie op een evaluatie in te dienen van de interpretatie- en implementatieproblemen die de nationale autoriteiten en belanghebbenden regelmatig hebben ondervonden bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn om te bepalen welke aspecten van de leidraad moeten worden verbeterd;

    23.

    onderstreept dat het beginsel van maximale harmonisering dat bij de richtlijn is vastgesteld, impliceert dat het nationaal recht niet kan voorzien in strengere voorschriften dan die waarin de richtlijn voorziet; benadrukt dat het Hof van Justitie dit beginsel interpreteert als de vereiste dat koppelverkoop en andere handelspromoties, die door het Hof als oneerlijke handelspraktijken worden behandeld en die niet op de zwarte lijst van bijlage I staan, enkel geval per geval kan worden verboden; benadrukt dat de Commissie met het oog op de rechtszekerheid en een gegarandeerd hoog niveau van consumentenbescherming in het kader van de herziening van de leidraad moet verduidelijken in welke gevallen koppelverkoop en andere handelspromoties precies als onwettig moeten worden beschouwd; roept de Commissie op na te denken over een wetgevingsvoorstel betreffende handelspromoties;

    24.

    benadrukt dat het gebruik van valse milieuclaims een oneerlijke praktijk is die aan een opgang bezig is; spoort de Commissie aan om de hieraan gewijde sectie van de leidraad uit te diepen om zo aan de economische subjecten meer duidelijkheid te verschaffen over de toepassing van de richtlijn; verzoekt de Commissie tegelijkertijd om initiatieven te bestuderen die ze zou kunnen nemen om de consumenten beter tegen deze praktijken te beschermen;

    25.

    vraagt de Commissie en de lidstaten om ondernemingen meer bewust te maken van de rechten van consumenten teneinde tot een betere naleving ervan door de economische spelers te komen;

    26.

    herinnert eraan dat veel consumenten twijfelen om verhaal te halen wanneer het bedrag in kwestie niet hoog lijkt; benadrukt dat consumenten bewuster moeten worden gemaakt van de steun die zowel consumentenorganisaties als het netwerk van Europese consumentencentra hun kunnen verstrekken; onderstreept de belangrijke rol van consumentenorganisaties bij de toenemende bewustwording over bestaande oneerlijke handelspraktijken als preventieve maatregel en bij het verlenen van bijstand aan slachtoffers van oneerlijke praktijken, om de consumenten aldus in staat te stellen hun rechten ten volle uit te oefenen; roept op tot gecoördineerde acties tussen de consumentenorganisaties op nationaal en Europees niveau, en met de nationale autoriteiten en de Commissie;

    27.

    benadrukt dat consumenten doeltreffende, snelle en betaalbare rechtsmiddelen moeten kunnen gebruiken; vraagt de lidstaten in dit verband de richtlijn inzake alternatieve geschillenbeslechting en buitengerechtelijke geschillenbeslechting via internet volledig ten uitvoer te leggen;

    28.

    wijst op het belang van mechanismen voor collectief verhaal voor de consumenten en is verheugd over de onlangs gepubliceerde aanbeveling van de Commissie C(2013)3539 en mededeling van de Commissie COM(2013)0401; is het ermee eens dat een horizontaal kader inzake collectief verhaal zou voorkomen dat er ongecoördineerde sectorale EU-initiatieven worden genomen; roept de lidstaten op te handelen volgens de aanbevelingen van de Commissie inzake de vaststelling van horizontale gemeenschappelijke beginselen, die in de lidstaten ten uitvoer zouden worden gelegd om na te gaan of er verdere wetgevingsmaatregelen, met inbegrip van een wetgevingsvoorstel, nodig zijn, in het bijzonder voor grensoverschrijdende gevallen; herinnert eraan dat van geen van de verschillende aanpakken ten aanzien van collectief verhaal een economische prikkel mag uitgaan om onrechtmatige collectieve vorderingen in te stellen, en dat al deze aanpakken waarborgen moeten omvatten om waardeloze vorderingen te voorkomen;

    29.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

    (2)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

    (3)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.

    (4)  PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 26.

    (5)  PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 58.

    (6)  IP/A/IMCO/NT/2008-16.


    Top