Atlasiet eksperimentālās funkcijas, kuras vēlaties izmēģināt!

Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.

Dokuments 52014IP0051(01)

    Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het 29ste jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (2013/2119(INI))

    PB C 93 van 24.3.2017., 2./5. lpp. (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.3.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 93/2


    P7_TA(2014)0051

    29e jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011)

    Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het 29ste jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (2013/2119(INI))

    (2017/C 093/01)

    Het Europees Parlement,

    gezien het 29ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (COM(2012)0714),

    gezien het verslag van de Commissie „Evaluatieverslag EU-Pilot” (COM(2010)0070),

    gezien het verslag van de Commissie „Tweede evaluatieverslag over EU Pilot” (COM(2011)0930),

    gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 getiteld „Een Europa van resultaten — toepassing van het gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502),

    gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),

    gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2012 getiteld „Tot modernisering van het beheer van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie” (COM(2012)0154),

    gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over het 26ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009) (1),

    gezien het juridisch advies van 26 november 2013 van de Juridische Dienst van het Europees Parlement inzake „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law” (toegang tot informatie over precontentieuze zaken in de context van EU-Pilot en het jaarverslag over het toezicht op de toepassing van EU-wetgeving),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het 29ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (SWD(2012)0399 en SWD(2012)0400),

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0055/2014),

    A.

    overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een aantal nieuwe rechtsgronden is ingevoerd die de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving van het EU-recht moeten vereenvoudigen;

    B.

    overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht op goed bestuur als volgt definieert: „Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld”;

    C.

    overwegende dat overeenkomstig artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen;

    D.

    overwegende dat EU-Pilot, een online-platform dat door de lidstaten en de Commissie wordt gebruikt om de feitelijke en juridische achtergrond te onderzoeken van problemen die zich bij de toepassing van EU-wetgeving voordoen, volgens de Juridische Dienst van het Europees Parlement geen juridische status heeft, en overwegende dat de Europese Commissie overeenkomstig de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie het Parlement beknopte gegevens ter beschikking moet stellen over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder ook individuele gevallen, en alleen mag weigeren toegang tot persoonsgegevens in EU-Pilot te verlenen;

    1.

    herinnert eraan dat artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de Commissie de essentiële rol van „hoedster van de Verdragen” toebedeelt; merkt in dit verband op dat de bevoegdheid en de taak van de Commissie om toezicht uit te oefenen op de toepassing van het EU-recht en onder meer inbreukprocedures te starten tegen lidstaten die hun plichten overeenkomstig de Verdragen niet nakomen (2), een hoeksteen vormt van het rechtsstelsel van de Unie en als zodanig aansluit bij het concept van een Unie die op de rechtsstaat berust;

    2.

    merkt op dat de Commissie luidens haar jaarlijks verslag (3) het aantal nieuwe inbreukprocedures de afgelopen jaren heeft weten terug te dringen, met 2 900 procedures in 2009, 2 100 in 2010 en 1 775 in 2011; merkt verder op dat het jaarlijks verslag tevens voor de afgelopen jaren een toename laat zien van het aantal gevallen van vertraagde omzetting (1 185 in 2011, 855 in 2010 en 531 in 2009), en dat de vier beleidsterreinen waarop het vaakst sprake is van inbreuken het milieu (17 %), de interne markt (15 %), transport (15 %) en belastingen (12 %) zijn;

    3.

    wijst erop dat er in 2011 naar verhouding minder inbreukprocedures werden afgesloten voordat ze aan het Hof van Justitie werden voorgelegd (60,4 %) in vergelijking met 2010 (88 %); is van mening dat het van essentieel belang is doeltreffend toezicht te blijven uitoefenen op de maatregelen van de lidstaten, met inachtneming van het feit dat sommige aan het Parlement voorgelegde verzoekschriften en bij de Commissie ingediende klachten betrekking hebben op problemen die ook na afsluiting van het dossier nog voortbestaan;

    4.

    merkt op dat er in totaal 399 inbreukprocedures werden afgesloten omdat de lidstaat kon aantonen dat de EU-wetgeving in acht was genomen en zich had ingespannen om de inbreuk zonder tussenkomst van het Hof op te lossen; merkt tevens op dat het Hof 62 uitspraken deed krachtens artikel 258 VWEU in 2011, waarvan 53 (85 %) ten gunste van de Commissie;

    5.

    spreekt haar bezorgdheid uit over de gestage toename van inbreukprocedures wegens te late omzetting door de lidstaten, aangezien er eind 2011 nog 763 inbreukzaken hangende waren wegens te late omzetting, hetgeen neerkomt op een stijging van 60 % ten opzichte van vorig jaar;

    6.

    wijst erop dat de Commissie eind 2011 de eerste inbreukprocedure wegens te late omzetting bij het Hof van Justitie aanhangig heeft gemaakt, met een verzoek om financiële sancties zoals bedoeld in artikel 260, lid 3, VWEU;

    7.

    is niettemin van mening dat deze statistieken geen correct beeld geven van het huidige gebrek aan naleving van het EU-recht, maar alleen de meest ernstige inbreuken of de klachten van de meest hoorbaar klagende personen of entiteiten vertegenwoordigen; stelt vast dat de Commissie momenteel noch over de nodige beleidsmaatregelen noch over de middelen beschikt om alle gevallen van niet-naleving systematisch te identificeren en tot handhaving over te gaan (4);

    8.

    wijst erop dat de overeenkomst tussen de EU-instellingen betreffende de verklaringen waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten („concordantietabellen”) worden beschreven, in werking is getreden op 1 november 2011, en dat het derhalve niet mogelijk was om de tenuitvoerlegging ervan in dit jaarverslag te evalueren;

    9.

    verwacht dat de Commissie vóór 1 november 2014 voorziet in een eerste herziening van deze verklaringen, zoals beloofd in haar jaarverslag;

    10.

    is van mening dat de Commissie er ten aanzien van de werking van inbreukprocedures krachtens de artikelen 258 en 260 VWEU voor dient te zorgen dat verzoekschriften die worden ingediend bij het Parlement en klachten die worden ingediend bij de Commissie met evenveel aandacht behandeld worden;

    11.

    wijst erop dat in de verzoekschriften die door de burgers van de EU worden ingediend, met name die welke betrekking hebben op grondrechten, het milieu, de interne markt en eigendomsrechten, vaak gewezen wordt op inbreuken op de EU-wetgeving; is van mening dat uit de verzoekschriften blijkt dat er nog altijd vele verstrekkende gevallen van onvolledige omzetting of onjuiste toepassing van het EU-recht zijn;

    12.

    dringt er bij de Commissie op aan naleving van het EU-recht tot een werkelijke politieke prioriteit te maken waarnaar wordt gestreefd in nauwe samenwerking met het Parlement, dat immers tot taak heeft a) de Commissie politieke verantwoording te laten afleggen en b) als medewetgever, te garanderen dat het zelf steeds volledig geïnformeerd wordt, met het oog op voortdurende verbetering van zijn wetgevingswerkzaamheden;

    13.

    stelt vast dat het nodig is om in de procedures ter behandeling van klachten systematisch gebruik te maken van instrumenten die de naleving promoten en van het toetsingsrecht van het Parlement;

    14.

    merkt op dat een inbreukprocedure uit twee fasen bestaat: een bestuursrechtelijke (onderzoeks)fase en een gerechtelijke fase bij het Hof van Justitie; merkt op dat de Commissie erkent dat „burgers, ondernemingen en organisaties van belanghebbende partijen een belangrijke bijdrage … leveren door melding te maken van tekortkomingen bij de omzetting en/of de toepassing van het EU-recht door nationale autoriteiten”; merkt verder op dat wanneer er problemen zijn vastgesteld, de Commissie en de betrokken lidstaat bilaterale besprekingen voeren om deze, voor zover mogelijk, op te lossen via het platform EU-Pilot (5);

    15.

    stelt in dit verband vast dat EU-Pilot gedefinieerd wordt als een platform voor bilateraal overleg tussen de Commissie en de lidstaten (6) dat geen juridische status heeft maar slechts een instrument is in de administratieve autonomie van de Commissie (7) ten aanzien van de precontentieuze procedure;

    16.

    betreurt het gebrek aan juridische status van EU-Pilot en is van mening dat legitimiteit alleen kan worden gewaarborgd door transparantie en participatie van de klagers en van het Europees Parlement in het platform EU-Pilot en dat een juridische status kan worden bereikt door middel van zo spoedig mogelijke goedkeuring van een bindende handeling waarmee de regels worden vastgesteld voor de gehele precontentieuze procedure en de inbreukprocedure, zoals in een recente studie van het Parlement wordt gesteld (8); is van mening dat een dergelijke bindende rechtshandeling zou moeten verduidelijken wat de wettelijke rechten en plichten van respectievelijk individuele klagers en de Commissie zijn en erop zou moeten zijn gericht de participatie van klagers in EU-Pilot zoveel mogelijk toe te staan, en ten minste zou moeten waarborgen dat zij van de verschillende fasen van de procedure op de hoogte worden gesteld;

    17.

    betreurt in dit verband het feit dat er geen gevolg is gegeven aan zijn eerdere resoluties, met name aan zijn pleidooi voor bindende regels in de vorm van een verordening op grond van artikel 298 VWEU waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure en de precontentieuze procedure nader worden geregeld, zoals de kennisgevingen, bindende termijnen, het recht te worden gehoord, de motiveringsplicht, en het recht van toegang tot het eigen dossier, waardoor de rechten van de burger worden versterkt en transparantie gewaarborgd wordt;

    18.

    is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van EU-Pilot ten aanzien van de indieners van klachten transparanter moet worden gemaakt; verzoekt om toegang tot de databank waarin alle klachten bijeen worden gebracht, teneinde het Parlement in staat te stellen controle uit te oefenen op de wijze waarop de Commissie haar rol als hoedster van de Verdragen waarneemt;

    19.

    onderstreept het belang van goede administratieve praktijken en verzoekt om de instelling van een „procedurecode” in de vorm van een verordening, met als rechtsgrondslag artikel 298 VWEU, waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure worden vastgelegd;

    20.

    roept de Commissie daarom andermaal op met voorstellen te komen voor bindende regels in de vorm van een verordening krachtens de nieuwe rechtsgrondslag zoals bedoeld in artikel 298 VWEU teneinde het recht van de burger op goed bestuur zoals bepaald in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten ten volle te eerbiedigen;

    21.

    brengt in herinnering dat de Commissie zich er in de herziene kaderovereenkomst inzake haar betrekkingen met het Parlement toe verplicht om „het Parlement beknopte gegevens ter beschikking [te stellen] over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder, zo het Parlement hierom verzoekt, … de kwesties waarop de inbreukprocedure betrekking heeft” en verwacht dat deze clausule te goeder trouw wordt toegepast;

    22.

    herhaalt dan ook dat het Parlement recht heeft op gedetailleerde informatie over specifieke handelingen of bepalingen die omzettingsproblemen veroorzaken, alsmede over het aantal klachten met betrekking tot specifieke handelingen of bepalingen (9), en dat de Commissie weliswaar gerechtigd is het Europees Parlement toegang te weigeren tot persoonsgegevens uit de databank van EU-Pilot, maar dat het Parlement het recht heeft informatie in anonieme vorm op te vragen om kennis te kunnen nemen van alle relevante aspecten van de tenuitvoerlegging en toepassing van het EU-recht (10);

    23.

    is er verheugd over dat alle lidstaten aan EU-Pilot deelnemen; hoopt dat dit tot een kleiner aantal inbreukprocedures zal leiden; vindt dat de burgers beter over EU-Pilot moeten worden geïnformeerd;

    24.

    is van mening dat het vraagstuk van EU-Pilot en meer in het algemeen van inbreuken op het EU-recht en de toegang van het Parlement tot relevante informatie over de contentieuze procedure en de inbreukprocedure essentiële punten vormen die op de agenda inzake een toekomstig interinstitutioneel akkoord moeten worden geplaatst;

    25.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten.


    (1)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 66.

    (2)  In de artikelen 258 en 260 VWEU wordt de bevoegdheid van de Commissie om inbreukprocedures tegen de lidstaten in gang te zetten omschreven. Meer specifiek staat in artikel 258 dat de Commissie „een met redenen omkleed advies uitbrengt” indien zij van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    (3)  „Het 29ste jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011)” van de Commissie (COM(2012)0714), blz. 2-3.

    (4)  Door het Parlement in opdracht gegeven studie, beleidsdepartement C, „Tools for Ensuring Implementation and Application of EU Law and Evaluation of their Effectiveness”, Brussel 2013, blz. 11.

    (5)  Verslag van de Commissie (COM(2012)0714), blz. 7.

    (6)  Zie in het vorige lid geciteerde passage.

    (7)  „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law”, juridisch advies van 26 november 2013 van de Juridische Dienst van het Europees Parlement.

    (8)  „Tools for Ensuring Implementation and Application of EU Law and Evaluation of their Effectiveness”, blz. 13.

    (9)  „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law”, blz. 4.

    (10)  Ibid. De Commissie publiceert reeds een grote hoeveelheid informatie in haar jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht.


    Augša