EUR-Lex El acceso al Derecho de la Unión Europea

Volver a la página principal de EUR-Lex

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 62016CN0168

Zaak C-168/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons (België) op 25 maart 2016 — Sandra Nogueira, Victor Perez-Ortega, Virginie Mauguit, Maria Sanchez-Odogherty, José Sanchez-Navarro/Crewlink Ltd

PB C 191 van 30.5.2016, p. 18/18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 191/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons (België) op 25 maart 2016 — Sandra Nogueira, Victor Perez-Ortega, Virginie Mauguit, Maria Sanchez-Odogherty, José Sanchez-Navarro/Crewlink Ltd

(Zaak C-168/16)

(2016/C 191/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sandra Nogueira, Victor Perez-Ortega, Virginie Mauguit, Maria Sanchez-Odogherty, José Sanchez-Navarro

Verwerende partij: Crewlink Ltd

Prejudiciële vraag

Kan, rekening houdend met:

de behoeften aan voorspelbaarheid van de afloop van een geschil en aan rechtszekerheid, die vooropstonden bij de vaststelling van de regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken zoals bepaald in het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, 15, blz. 1), „Executieverdrag” genoemd, en bij verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) (zie met name arrest van 19 juli 2012, Mahamdia, C-154/11, punten 44 en 46),

de bijzondere kenmerken van de Europese luchtvaartsector, waarin het boordpersoneel van een luchtvaartmaatschappij met zetel in één van de staten van de Europese Unie ter beschikking is gesteld aan deze luchtvaartmaatschappij door een andere vennootschap met zetel in dezelfde staat en dagelijks het luchtruim van de Europese Unie doorkruist vanaf een thuisbasis die, zoals in casu, in een andere lidstaat kan zijn gevestigd,

de specifieke kenmerken van het onderhavige geding, zoals beschreven in de motivering van de onderhavige verwijzingsbeslissing,

het uit het begrip „thuisbasis” afgeleide criterium [zoals gedefinieerd in bijlage III bij verordening (EEG) nr. 3922/91], dat door verordening nr. 883/2004 wordt gebruikt ter bepaling van de socialezekerheidswetgeving die sinds 28 juni 2012 op leden van het cockpit- en het cabinepersoneel van toepassing is,

de lessen getrokken uit de in de motivering van de onderhavige verwijzingsbeslissing aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie,

het begrip „plaats waar de arbeidsovereenkomst gewoonlijk wordt uitgevoerd” als bedoeld in artikel 19, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 aldus worden uitgelegd dat het kan worden gelijkgesteld met het begrip „thuisbasis” dat in bijlage III bij verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 is gedefinieerd als „de locatie die door de exploitant aan het bemanningslid is aangewezen en waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperioden aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie”, ten behoeve van de vaststelling van de verdragsluitende staat (en bijgevolg diens rechterlijke bevoegdheid) op het grondgebied waarvan de werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichten wanneer deze werknemers, in hun hoedanigheid van leden van het boordpersoneel, ter beschikking zijn gesteld aan een maatschappij die is onderworpen aan het recht van een van de landen van de Unie en in het volledige luchtruim van de Europese Unie internationaal passagiersvervoer verzorgt, gelet op het feit dat dit aanknopingspunt, dat wordt afgeleid uit de „thuisbasis” als „werkelijk centrum van de arbeidsverhouding” voor zover alle werknemers daar systematisch hun werkdag beginnen en beëindigen met de organisatie van hun dagelijkse werk en voor de periode van de contractuele betrekkingen waarin zij ter beschikking zijn gesteld aan deze luchtvaartmaatschappij effectief in de buurt ervan gaan wonen, zowel de nauwste banden heeft met een verdragsluitende staat als de meest passende bescherming garandeert aan de zwakste partij in de contractuele relatie?


Arriba