Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0473

    Zaak C-473/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bezirksgericht Linz (Oostenrijk) op 7 september 2015 — Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR/Eugen Adelsmayr

    PB C 406 van 7.12.2015, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    7.12.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 406/15


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bezirksgericht Linz (Oostenrijk) op 7 september 2015 — Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR/Eugen Adelsmayr

    (Zaak C-473/15)

    (2015/C 406/16)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bezirksgerichts Linz (Oostenrijk)

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR

    Verwerende partij: Eugen Adelsmayr

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet het in artikel 18 VWEU neergelegde non-discriminatiebeginsel aldus worden uitgelegd dat, wanneer een lidstaat in zijn rechtsorde een bepaling als artikel 16, lid 2, van het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (grondwet voor de Bondsrepubliek Duitsland) heeft opgenomen, die een verbod op de uitlevering van eigen onderdanen aan derde landen behelst, dat verbod ook dient te worden toegepast op onderdanen van andere lidstaten die zich op het grondgebied van de betreffende lidstaat bevinden?

    2)

    Moeten de artikelen 19, lid 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een lidstaat van de Europese Unie een verzoek van een derde land om uitlevering van een Unieburger die zich op het grondgebied van de betreffende lidstaat bevindt, dient af te wijzen wanneer het aan dat verzoek ten grondslag liggende strafproces en verstekvonnis in het derde land niet voldeden aan de minimale volkenrechtelijke vereisten, de fundamentele beginselen van openbare orde van de Unie („ordre public”) en het beginsel van een eerlijk proces?

    3)

    Moet ten slotte het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde en door de rechtspraak van het Hof van Justitie beschermde „ne bis in idem”-beginsel aldus worden uitgelegd dat, wanneer iemand eerst wordt veroordeeld in een derde land en vervolgens een procedure in een lidstaat van de Europese Unie wordt beëindigd omdat er feitelijk geen reden bestaat om de vervolging voort te zetten, dit een beletsel vormt voor de verdere vervolging door het derde land?

    4)

    Indien een van de voorgaande vragen bevestigend wordt beantwoord, moet dan met name artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („recht op vrijheid”) aldus worden uitgelegd dat een Unieburger in geval van een verzoek van een derde land om uitlevering evenmin in uitleveringsdetentie mag worden geplaatst?


    Top