Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0221

    Zaak T-221/15: Beroep ingesteld op 5 mei 2015 — Arbuzov/Raad

    Information about publishing Official Journal not found, p. 36–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.8.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 279/36


    Beroep ingesteld op 5 mei 2015 — Arbuzov/Raad

    (Zaak T-221/15)

    (2015/C 279/44)

    Procestaal: Tsjechisch

    Partijen

    Verzoekende partij: Sergej Arbuzov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigd door: M. Machytková, advocaat)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover die instrumenten betrekking hebben op verzoekende partij, en

    verwerende partij verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekende partij twee middelen aan.

    1.

    Eerste middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur

    Verzoekende partij voert in dit verband aan, dat sprake was van schending van het recht op behoorlijk bestuur, zoals gewaarborgd door artikel 41, leden 1 en 2, onder a) en c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („Handvest”), aangezien verwerende partij, naar haar mening, niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid nauwgezet en onpartijdig alle relevante feiten in de zaak van verzoekende partij heeft onderzocht.

    2.

    Tweede middel: schending van het recht op eigendom

    Verzoekende partij voert hier aan, dat was sprake van schending van het recht op eigendom, zoals gewaarborgd door artikel 17, lid 1, van het Handvest en artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in die zin dat ten gevolge van de schending van het recht op behoorlijk bestuur de bestreden handelingen die het recht op eigendom van verzoekende partij beperken, waren aangenomen zonder rechtsgrondslag en in strijd met de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van het Handvest.


    Top