Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CA0664

    Zaak C-664/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — VAS „Ceļu satiksmes drošības direkcija”, Latvijas Republikas Satiksmes ministrija/Kaspars Nīmanis (Prejudiciële verwijzing — Vervoer — Rijbewijs — Verlenging door lidstaat van afgifte — Voorwaarde dat betrokkene op het grondgebied van die lidstaat verblijft — Verklaring van verblijfplaats)

    Information about publishing Official Journal not found, p. 9–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.8.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 279/9


    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — VAS „Ceļu satiksmes drošības direkcija”, Latvijas Republikas Satiksmes ministrija/Kaspars Nīmanis

    (Zaak C-664/13) (1)

    ((Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Rijbewijs - Verlenging door lidstaat van afgifte - Voorwaarde dat betrokkene op het grondgebied van die lidstaat verblijft - Verklaring van verblijfplaats))

    (2015/C 279/10)

    Procestaal: Lets

    Verwijzende rechter

    Administratīvā apgabaltiesa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: VAS „Ceļu satiksmes drošības direkcija”, Latvijas Republikas Satiksmes ministrija

    Verwerende partij: Kaspars Nīmanis

    Dictum

    Artikel 12 van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke het enige middel dat een persoon die in deze lidstaat om de afgifte of de verlenging van een rijbewijs verzoekt, ter beschikking staat om aan te tonen dat hij aan de in artikel 7, lid 1, onder e), en lid 3, onder b), van die richtlijn vastgestelde voorwaarde van de „gewone verblijfplaats” in de zin van bedoeld artikel 12 op het grondgebied van die lidstaat voldoet, erin bestaat dat hij het bewijs levert dat sprake is van een opgegeven woonplaats op het grondgebied van de betrokken lidstaat.


    (1)  PB C 71 van 8.3.2014.


    Top