Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CA0052

    Zaak C-52/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Duitsland) — Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG/Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung [Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 3, lid 1 — Verjaringstermijn — Dies a quo — Voortgezette onregelmatigheden — Stuiting van de verjaring — Voorwaarden — Bevoegde autoriteit — Betrokkene — Onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid — Termijn die het dubbele bedraagt van de verjaringstermijn]

    PB C 270 van 17.8.2015, p. 8–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    20150731021616732015/C 270/09522014CJC27020150817NL01NLINFO_JUDICIAL201506118921

    Zaak C-52/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Duitsland) — Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG/Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung [Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 3, lid 1 — Verjaringstermijn — Dies a quo — Voortgezette onregelmatigheden — Stuiting van de verjaring — Voorwaarden — Bevoegde autoriteit — Betrokkene — Onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid — Termijn die het dubbele bedraagt van de verjaringstermijn]

    Top

    C2702015NL810120150611NL00098192

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 juni 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Duitsland) — Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG/Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

    (Zaak C-52/14) ( 1 )

    „[Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 3, lid 1 — Verjaringstermijn — Dies a quo — Voortgezette onregelmatigheden — Stuiting van de verjaring — Voorwaarden — Bevoegde autoriteit — Betrokkene — Onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid — Termijn die het dubbele bedraagt van de verjaringstermijn]”

    2015/C 270/09Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG

    Verwerende partij: Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

    Dictum

    1)

    Artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „bevoegde autoriteit” in de zin van deze bepaling moet worden verstaan de autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is om onderzoekshandelingen of daden van vervolging met betrekking tot de betrokken onregelmatigheden te stellen, waarbij deze autoriteit een andere autoriteit kan zijn dan die welke de ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie wederrechtelijk geïnde bedragen toekent of terugvordert.

    2)

    Artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat onderzoekshandelingen of daden van vervolging van een onregelmatigheid de „betrokkene” ter kennis zijn gebracht in de zin van deze bepaling, wanneer uit een geheel van feitelijke gegevens kan worden afgeleid dat deze onderzoekshandelingen of daden van vervolging daadwerkelijk ter kennis zijn gebracht van de betrokkene. Met betrekking tot een rechtspersoon is aan deze voorwaarde voldaan wanneer de handeling in kwestie daadwerkelijk ter kennis is gebracht van een persoon wiens gedragingen volgens het nationale recht aan die rechtspersoon kunnen worden toegerekend, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.

    3)

    Artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat een handeling voldoende nauwkeurig de verrichtingen moet omschrijven waarop de verdenkingen van onregelmatigheden betrekking hebben om als „een onderzoekshandeling of een daad van vervolging” in de zin van deze bepaling te kunnen worden aangemerkt. Dit nauwkeurigheidsvereiste verlangt evenwel niet dat die handeling vermeldt dat mogelijkerwijs een sanctie of een bijzondere administratieve maatregel zal worden opgelegd. Het staat aan de verwijzende rechter om te verifiëren of het verslag dat aan de orde is in het hoofdgeding voldoet aan deze voorwaarde.

    4)

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de nauwe samenhang in de tijd die tussen de onregelmatigheden moet bestaan om een „voortgezette onregelmatigheid” in de zin van deze bepaling te kunnen opleveren, enkel is vereist dat tussen elke onregelmatigheid en de vorige onregelmatigheid minder tijd is verstreken dan de duur van de in de eerste alinea van dat lid vastgestelde verjaringstermijn bedraagt. Onregelmatigheden zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, betreffende de berekening van de hoeveelheden door de fabrikant opgeslagen suiker, die in de loop van verschillende verkoopseizoenen hebben plaatsgevonden en die tot onjuiste aangiften van de betrokken hoeveelheden door die fabrikant hebben geleid, waardoor onverschuldigde bedragen als vergoeding van de opslagkosten zijn betaald, vormen in beginsel een „voortgezette onregelmatigheid” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.

    5)

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat de kwalificatie van een geheel van onregelmatigheden als „voortdurende of voortgezette onregelmatigheid” in de zin van deze bepaling, niet is uitgesloten ingeval de bevoegde autoriteiten de betrokkene niet regelmatig en grondig hebben gecontroleerd.

    6)

    Artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat de in deze alinea vastgestelde termijn in geval van een voortdurende of voortgezette onregelmatigheid ingaat op de dag waarop deze onregelmatigheid is beëindigd, ongeacht de datum waarop het nationale bestuur kennis heeft verkregen van die onregelmatigheid.

    7)

    Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat de door de bevoegde autoriteit gestelde onderzoekshandelingen of daden van vervolging die overeenkomstig de derde alinea van dat lid de betrokkene ter kennis zijn gebracht, er niet toe leiden dat de termijn die in de vierde alinea van datzelfde lid is vastgesteld, wordt gestuit.


    ( 1 ) PB C 142 van 12.5.2014.

    Top