EUR-Lex Adgang til EU-lovgivningen

Tilbage til forsiden

Dette dokument er et uddrag fra EUR-Lex

Dokument 62014TN0827

Zaak T-827/14: Beroep ingesteld op 24 december 2014 — Deutsche Telekom/Commissie

PB C 96 van 23.3.2015, s. 21–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 96/21


Beroep ingesteld op 24 december 2014 — Deutsche Telekom/Commissie

(Zaak T-827/14)

(2015/C 096/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Telekom AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Apel, advocate en D. Schroeder, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2014) 7465 final van de Commissie van 15 oktober 2014 in zaak AT.39523 — Slovak Telekom, gerectificeerd bij besluit C(2014) 10119 final van de Commissie van 16 december 2014, geheel of gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

subsidiair: de aan verzoekster opgelegde geldboetes intrekken of verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en onjuiste toepassing van het recht, alsook schending van verzoeksters recht om te worden gehoord, bij de vaststelling van het misbruik

Verzoekster betoogt dat de Commissie niet naar behoren heeft vastgesteld dat sprake was van een weigering tot levering, omdat zij niet heeft onderzocht of de relevante voorafgaande input onmisbaar was.

Verzoekster voert voorts aan dat de Commissie verzoekster niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over de feiten en de methoden aan de hand waarvan zij heeft vastgesteld dat de betrokken onderneming wurgprijzen hanteerde.

Daarenboven wordt betoogd dat de Commissie in verband met de wurgprijzen een onjuiste methodiek heeft toegepast en de gemiddelde marginale kosten op lange termijn verkeerd heeft berekend.

2.

Tweede middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en onjuiste toepassing van het recht, bij de vaststelling van de duur van de inbreuk

Met dit middel stelt verzoekster dat de Commissie de publicatie van de referentieofferte niet als begin van de inbreuk had mogen beschouwen en in geen geval het jaar 2005 in de periode van de inbreuk had mogen begrijpen.

3.

Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en onjuiste toepassing van het recht, bij de toerekening van de inbreuk aan verzoekster, omdat de Commissie niet heeft aangetoond dat verzoekster daadwerkelijk beslissende invloed op de betrokken onderneming heeft uitgeoefend

Verzoekster stelt dat de Commissie verzoekster de mededingingsverstorende handelwijze van de betrokken onderneming niet mocht toerekenen, omdat verzoekster en deze onderneming geen economische eenheid vormden.

Met name heeft de Commissie niet aangetoond dat verzoekster daadwerkelijk beslissende invloed op de betrokken onderneming heeft uitgeoefend. Bovendien was verzoekster van het vermeende misbruik van de betrokken onderneming niet op de hoogte.

Voorts betoogt verzoekster dat de Commissie in haar poging om aan te tonen dat daadwerkelijk beslissende invloed werd uitgeoefend, bij de interpretatie van de feiten met name het vermoeden van onschuld heeft geschonden.

Ten slotte wordt onder meer gesteld dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de vermeende uitoefening van beslissende invloed aanmerkelijk was.

4.

Vierde middel: onjuiste toepassing van het recht doordat verzoekster een afzonderlijke geldboete is opgelegd

Volgens de Commissie maakten de betrokken onderneming en verzoekster deel uit van een en dezelfde onderneming, en dit niet alleen tijdens de volledige duur van de inbreuk en ook nog toen de geldboete werd vastgesteld, maar ook reeds ten tijde van de aan de recidive ten grondslag liggende inbreuk van verzoekster, waarvoor de Commissie in 2003 een sanctie heeft opgelegd. De Commissie had verzoekster daarom geen afzonderlijke geldboete mogen opleggen. Het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties heeft immers betrekking op de onderneming als zodanig en niet op de rechtspersonen die er deel van uitmaken.

5.

Vijfde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten en onjuiste toepassing van het recht, bij de bepaling van de hoogte van de geldboete

Met dit middel wordt gesteld dat de Commissie bij de berekening van het basisbedrag niet had mogen uitgaan van de omzet die de betrokken onderneming met de betrokken producten in 2010 realiseerde, maar zich had moeten baseren op de gemiddelde jaarlijkse omzet tijdens de jaren 2005-2010.

Voorts had de Commissie in geen geval in de periode van de inbreuk het jaar 2005 mogen begrijpen.


Op