Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0614

    Zaak C-614/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 31 december 2014 — Strafzaak tegen Atanas Ognyanov

    PB C 96 van 23.3.2015, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.3.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 96/6


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 31 december 2014 — Strafzaak tegen Atanas Ognyanov

    (Zaak C-614/14)

    (2015/C 096/08)

    Procestaal: Bulgaars

    Verwijzende rechter

    Sofiyski gradski sad

    Partijen in de strafzaak

    Veroordeelde: Atanas Ognyanov

    Andere partij bij de procedure: Sofyiska gradska prokuratura

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is sprake van een schending van het Unierecht (artikel 267, tweede alinea, VWEU juncto artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of andere toepasselijke bepalingen), wanneer de rechtbank die een verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend, het geding na de prejudiciële beslissing voortzet en de zaak ten principale afdoet, zonder zich te verschonen; reden om zich te verschonen zou zijn dat de rechtbank in het verzoek om een prejudiciële beslissing een voorlopig standpunt over de zaak ten gronde heeft geformuleerd (doordat het bepaalde feiten als vaststaand heeft beschouwd en een bepaalde rechtsregel op deze feiten toepasselijk heeft geacht)?

    De prejudiciële vraag wordt gesteld in de veronderstelling dat bij de vaststelling van de feiten en het toepasselijke recht met het oog op de indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing alle procesrechtelijke bepalingen ter bescherming van het recht van partijen om bewijzen aan te voeren en pleidooi te houden in acht werden genomen.

    2)

    Voor het geval dat op de eerste prejudiciële vraag wordt geantwoord dat het rechtmatig is het geding voort te zetten, is dan sprake van een schending van het Unierecht wanneer

    А)

    de rechtbank alles wat zij in het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft vastgesteld, ongewijzigd in haar eindbeslissing weergeeft en met betrekking tot deze oplossingen feitelijk en rechtens weigert nieuwe bewijzen te verzamelen en partijen te horen; in feite zou de rechtbank slechts nieuwe bewijzen verzamelen en partijen horen over punten die in het verzoek om een prejudiciële beslissing niet als vaststaand werden beschouwd?

    B)

    de rechtbank over alle relevante punten nieuwe bewijzen verzamelt en partijen hoort, met inbegrip van de punten waarover zij reeds in het verzoek om een prejudiciële beslissing haar standpunt heeft geformuleerd, en zij in haar eindbeslissing haar definitieve standpunt formuleert, dat op alle verzamelde bewijzen is gebaseerd en na de bespreking van alle argumenten van partijen tot stand kwam, ongeacht of de bewijzen vóór de indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing dan wel na de prejudiciële beslissing verzameld en of de argumenten daarvoor dan wel daarna aangevoerd werden?

    3)

    Voor het geval dat op de eerste prejudiciële vraag wordt geantwoord dat het met het Unierecht verenigbaar is het geding voort te zetten, is het dan met het Unierecht verenigbaar wanneer de rechtbank ervoor kiest het hoofdgeding niet voort te zetten, maar zich wegens vooringenomenheid te verschonen omdat de voortzetting van het geding inbreuk zou maken op het nationale recht, dat meer bescherming biedt voor de belangen van partijen en van de rechtsbedeling; namelijk wanneer de verschoning is gebaseerd op:

    А)

    het feit dat de rechtbank in het kader van het verzoek om een prejudiciële beslissing vóór het wijzen van haar eindbeslissing een voorlopig standpunt over het geding heeft ingenomen, wat weliswaar geoorloofd is volgens het Unierecht, maar niet volgens het nationale recht;

    B)

    het feit dat de rechtbank haar definitieve standpunt niet in één maar in twee rechtshandelingen zou vormen (als men ervan uitgaat dat het verzoek om een prejudiciële beslissing geen voorlopig, maar een definitief standpunt vormt), wat weliswaar geoorloofd is volgens het Unierecht, maar niet volgens het nationale recht?


    Top