Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0123

    Zaak C-123/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 14 maart 2014 — Itales OOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite

    PB C 151 van 19.5.2014, p. 14–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.5.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 151/14


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 14 maart 2014 — Itales OOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite

    (Zaak C-123/14)

    2014/C 151/18

    Procestaal: Bulgaars

    Verwijzende rechter

    Administrativen sad — Varna

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Itales OOD

    Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat bij een verkoop van goederen aan een derde op grond van de aankoop ervan het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat, ook al bestaat geen bewijs dat de toeleverancier goederen van dat soort bezat?

    2)

    Is een bestuurlijke praktijk als die van de Natsionalna agentsia po prihodite (nationaal agentschap voor belastinginkomsten) in overeenstemming met deze richtlijn en de rechtspraak betreffende de uitlegging ervan, wanneer volgens die bestuurspraktijk belastingplichtigen in de zin van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde) het recht op aftrek van de voorbelasting wordt geweigerd op grond dat geen bewijs van de herkomst van de goederen bestaat, zonder dat het vermoeden dat aan belastingfraude wordt meegewerkt wordt geuit en/of objectieve gegevens worden verstrekt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op recht op aftrek van de voorbelasting wordt gemaakt, deel uitmaakte van belastingfraude?


    (1)  PB L 347, blz. 1.


    Top