EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013H0730(08)

Aanbeveling van de Raad van 9 juli 2013 over het nationale hervormingsprogramma 2013 van Frankrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2012-2017

PB C 217 van 30.7.2013, p. 27–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

30.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 217/27


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 9 juli 2013

over het nationale hervormingsprogramma 2013 van Frankrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2012-2017

2013/C 217/08

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name artikel 5, lid 2,

Gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (2), en met name artikel 6, lid 1,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de conclusies van de Europese Raad,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité,

Gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming,

Gezien het advies van het Comité voor de economische politiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 maart 2010 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan het voorstel van de Commissie voor een nieuwe groei- en werkgelegenheidsstrategie; deze Europa 2020-strategie moet voor een betere coördinatie van het economisch beleid zorgen en spitst zich toe op de sleutelgebieden waarop Europa's potentieel voor duurzame groei en concurrentievermogen een krachtige impuls nodig heeft.

(2)

De Raad heeft op 13 juli 2010 een aanbeveling inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie (2010-2014) en op 21 oktober 2010 een besluit betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten vastgesteld (3), die samen de „geïntegreerde richtsnoeren” vormen. De lidstaten werd verzocht in hun nationaal economisch en werkgelegenheidsbeleid met de geïntegreerde richtsnoeren rekening te houden.

(3)

Op 29 juni 2012 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten besloten tot een Pact voor groei en banen, dat een samenhangend kader biedt voor actie op het niveau van de lidstaten, de EU en de eurozone, waarbij alle mogelijke hefbomen, instrumenten en beleidsvormen worden ingezet. Zij hebben bepaald welke maatregelen op het niveau van de lidstaten moeten worden genomen, en met name verklaard vastbesloten te zijn om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken en de landenspecifieke aanbevelingen uit te voeren.

(4)

Op 10 juli 2012 heeft de Raad een aanbeveling (4) („de aanbeveling van 2012”) over het nationale hervormingsprogramma voor 2012 van Frankrijk aangenomen en een advies over het stabiliteitsprogramma van Frankrijk voor de periode 2012-2016 uitgebracht.

(5)

Op 28 november 2012 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse groeianalyse en daarmee de aanzet gegeven tot het Europees semester 2013 voor coördinatie van het economisch beleid. Eveneens op 28 november 2012 heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011 het waarschuwingsmechanismeverslag aangenomen. Daarin werd Frankrijk genoemd als een van de lidstaten die aan een diepgaande evaluatie zouden worden onderworpen.

(6)

Het Europees Parlement is naar behoren bij het Europees semester betrokken, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1466/97, en heeft op 7 februari 2013 een resolutie over werkgelegenheid en sociale aspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013 en een resolutie over de bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2013 aangenomen.

(7)

Op 14 maart 2013 heeft de Europese Raad de prioriteiten inzake financiële stabiliteit, begrotingsconsolidatie en groeibevorderende maatregelen goedgekeurd. Hij benadrukte dat moet worden gestreefd naar gedifferentieerde, groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, normalisering van de kredietverschaffing aan de economie, bevordering van groei en concurrentievermogen, aanpakken van de werkloosheid en van de sociale gevolgen van de crisis, en modernisering van de overheidsdiensten.

(8)

Op 10 april 2013 heeft de Commissie de uitkomsten gepubliceerd van de diepgaande evaluatie voor Frankrijk die zij op grond van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 heeft uitgevoerd. Op basis van haar analyse concludeert de Commissie dat Frankrijk wordt geconfronteerd met macro-economische onevenwichtigheden die in het oog moeten worden gehouden en een beleidsoptreden verdienen. Met name ontwikkelingen in verband met de achteruitgang van de handelsbalans en het concurrentievermogen onder invloed van zowel kosten- als niet-kostenfactoren, mede tegen de achtergrond van een verslechterende externe positie en hoge overheidsschulden vragen om voortdurende aandacht om het risico van nadelige effecten op de werking van de Franse economie en op de economische en monetaire unie te beperken, vooral gezien de omvang van de economie van Frankrijk.

(9)

Op 30 april 2013 heeft Frankrijk zijn nationale hervormingsprogramma 2013 en zijn stabiliteitsprogramma voor de periode 2012-2017 ingediend. Met het oog op het onderlinge verband zijn beide programma's terzelfder tijd geëvalueerd.

(10)

In het licht van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1466/97 verrichte evaluatie van het stabiliteitsprogramma is de Raad van oordeel dat ondanks aanzienlijke consolidatie-inspanningen die het nominale tekort van 7,5% van het bbp in 2009 tot 4,8% in 2012 hebben teruggebracht, Frankrijk in 2013 naar verwachting zijn buitensporig tekort niet zal corrigeren zoals door de Raad op 2 december 2009 aanbevolen. Dit houdt met name verband met een slechter economisch klimaat dan verwacht op het tijdstip waarop de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 is vastgesteld, dat slechts gedeeltelijk door meevallers is gecompenseerd, terwijl de inspanning enigszins in de laatste programmajaren geconcentreerd was. Het macro-economische scenario dat in het stabiliteitsprogramma aan de begrotingsverwachtingen ten grondslag ligt, is plausibel voor 2013, maar te optimistisch voor 2014. Met name verwachten de autoriteiten dat na een stilstand in 2012 (0 %) en in 2013 (+ 0,1 %), het bbp in 2014 met 1,2 % zal groeien en nemen zij aan dat budgettaire maatregelen worden genomen om het overheidstekort op 2,9% van het bbp te brengen in 2014. Ter vergelijking, de Commissie verwacht dat bij ongewijzigd beleid het bbp zal groeien met 1,1 % in 2014, een scenario waarbij alleen rekening wordt gehouden met maatregelen die zijn aangenomen of voldoende bepaald, en zij verwacht bijgevolg een tekort van 4,2 % van het bbp in 2014. Het hoofddoel van de in het stabiliteitsprogramma geschetste begrotingsstrategie is het realiseren van de middellangetermijndoelstelling (MTD), namelijk een sluitende begroting in structurele termen, zoals in het stabiliteitsprogramma 2012-2016. Dit is ambitieuzer dan vereist bij het stabiliteits- en groeipact. Het streefjaar voor het realiseren van de MTD is 2016, vergeleken met 2015 in het stabiliteitsprogramma 2012-2016.

Het bij het stabiliteitsprogramma vastgestelde geplande nominale tekort stemt overeen met een correctie van het buitensporig tekort in 2014, één jaar na de door de Raad uit hoofde van de buitensporigtekortprocedure (BTP) op 2 december 2009 vastgestelde herziene termijn. Gezien de al te optimistische groeiprognose in het stabiliteitsprogramma voor 2014 is de Raad van oordeel dat, tenzij bijkomende maatregelen worden genomen om de inspanning voor dat jaar substantieel te versterken, de door de autoriteiten beoogde budgettaire inspanning niet verenigbaar is met een feitelijke correctie van het buitensporig tekort in 2014. Ook over de geplande besparingen en bijkomende ontvangsten ontbreken bijzonderheden. In die omstandigheden moeten voor zowel 2014 als 2015 maatregelen worden bepaald om er op geloofwaardige wijze voor te zorgen dat het buitensporig tekort ten laatste in 2015 wordt gecorrigeerd zoals aanbevolen door de Raad. In 2016 zal het structureel saldo, als herberekend door de Commissie, naar verwachting – 0,4 % van het bbp (– 0,3 % in 2017) bedragen waardoor de MTD aan het einde van de programmahorizon niet zou worden gerealiseerd. De vooruitgang richting MTD in 2016 zal naar verwachting 0,3 % van het bbp bedragen, hetgeen minder is dan de 0,5 % van de bbp-benchmark. De overheidsschuld is sinds het begin van de crisis substantieel gestegen. Beginnend bij 64,2 % in 2007, bereikte de verhouding van de schuld tot het bbp 90,2 % in 2012 en deze zal volgens de voorjaarsprognoses 2013 van de diensten van de Commissie naar verwachting verder stijgen tot 96,2 % in 2014. De autoriteiten verwachten dat de schuldquote in 2014 zal pieken op 94,3 % van het bbp en vervolgens zal dalen tot 88,2 % in 2017. Ten aanzien van de naleving van het schuldcriterium bevindt Frankrijk zich vanaf 2016 in een overgangsperiode.

(11)

Gezien de hoge en nog steeds toenemende schuld en het feit dat de termijn om het buitensporig tekort te corrigeren opnieuw is uitgesteld, tot 2015, is het des te belangrijker dat de begroting 2013 strikt wordt uitgevoerd en dat substantiële consolidatie-inspanningen in de daaropvolgende jaren standvastig worden voortgezet. Inzonderheid is het cruciaal dat de overheidsuitgaven in Frankrijk significant minder snel stijgen dan het potentiële bbp aangezien verbeteringen van het structureel tekort tot dusver vooral inkomstengebaseerd waren. In dat verband moeten in het kader van de aan de gang zijn toetsing van de overheidsuitgaven („Modernisation de l’action publique”), die naast de centrale overheid voor onder meer de lokale overheden en socialezekerheidsdiensten plaatsvindt, aanwijzingen worden verstrekt om de efficiëntie van de overheidsuitgaven verder te verbeteren. Er is ook ruimte voor verdere stroomlijning van de verschillende bestuurslagen en bevoegdheden teneinde verdere synergie, efficiëntieverhogingen en besparingen te realiseren. De geplande nieuwe decentralisatiewet moet deze kwestie behandelen. Gezien de verwachte stijging op middellange en lange termijn van de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg, vereisen de toekomstige overheidsuitgaven voor gezondheidszorg, met name de uitgaven voor geneesmiddelen, een grotere nauwlettendheid en efficiëntie. De meest recente prognoses van de Adviesraad voor pensioenen („Conseil d’orientation des retraites”) wijzen op aanhoudende tekorten van het pensioenstelsel in 2018, hetgeen in strijd is met de hervormingsdoelstelling van 2010 om tegen die tijd het stelsel in evenwicht te brengen. Bovendien gaat het gedeeltelijk terugdraaien van de hervorming van 2010 in tegen de aanbeveling van 2012. Het pensioenstelsel zal dan ook in 2020 nog steeds grote tekorten vertonen en er zijn dringend nieuwe beleidsmaatregelen nodig om deze situatie te verhelpen en de toereikendheid van het stelsel te waarborgen.

Dergelijke maatregelen kunnen onder meer zijn een verdere verhoging van de minimumpensioenleeftijd en de leeftijd waarop men zijn volledig pensioen kan verkrijgen alsook van de bijdrageperiode om een volledig pensioen te verkrijgen, de aanpassing van de indexeringsregels en de herziening van de momenteel talrijke vrijstellingen van de algemene regeling voor specifieke categorieën van werknemers. De Franse regering heeft besloten de sociale partners ten volle te betrekken bij het uittekenen van de hervorming en het versterken van hun medeverantwoordelijkheid ervoor. Gezien de negatieve impact ervan op de arbeidskosten moet een verhoging van het niveau van de socialezekerheidsbijdragen worden vermeden. In het licht van de uitdaging waarmee Frankrijk ten aanzien van zijn overheidsfinanciën wordt geconfronteerd, is het van kritiek belang dat budgettaire maatregelen worden aangevuld met verhoogde inspanningen om structurele hervormingen door te voeren om het groeipotentieel op lange termijn van de Franse economie te ondersteunen en te vergroten.

(12)

Zoals uit de diepgaande evaluatie van 2013 blijkt, blijft het concurrentievermogen van Frankrijk een significante uitdaging, zoals blijkt uit het feit dat zijn aandeel in de uitvoermarkten de jongste jaren sterk is geërodeerd. De regering heeft in november 2012 in de context van het „Pact voor concurrentievermogen” meerdere beleidsmaatregelen voorgesteld. De invoering van een belastingkrediet voor ondernemingen (crédit d’impôt pour la compétitivité et l’emploi — CICE), met een geplande impact voor het volledige jaar van 20 miljard EUR, is een significante stap die tot verlaging van de arbeidskosten moet bijdragen. Er is ruimte voor verdere actie aangezien door het nieuwe belastingkrediet het verschil tussen de Franse loonwig en het OESO-gemiddelde met betrekking tot het mediane loon slechts wordt gehalveerd. Bovendien resulteren de sinds 2010 genomen budgettaire maatregelen, waaronder vermindering van de belastinguitgaven, die van invloed zijn op de ondernemingen, zelfs gecorrigeerd voor CICE, in een algehele stijging van de vennootschapsbelasting. De verhoging van het minimumloon waartoe in juli 2012 is besloten, was weliswaar beperkt, maar kan een negatieve impact hebben op het creëren van banen en het concurrentievermogen, zoals benadrukt in de aanbeveling van 2012. Tussen 2002 en 2012 is het minimumuurloon met 38 % (16 % in reële termen) gestegen. Het hoge niveau van het minimumloon, dat 60 % van het mediane loon uitmaakt, wordt voor de werkgevers gecompenseerd door een aantal vrijstellingen van socialezekerheidsbijdragen voor de werkgevers. De desbetreffende kosten voor de overheidsfinanciën zijn tussen 1992 en 2002 snel gestegen, en maken sindsdien bijna 1 % van het bbp uit. Bovendien zijn alternatieve instrumenten zoals inkomensondersteuningsregelingen (de „Prime pour l'emploi” en het „Revenu de solidarité active”) efficiëntere instrumenten dan het minimumloon om de armoede onder de werkenden aan te pakken.

(13)

Ten aanzien van niet-prijsgebonden concurrentievermogen en hoewel de regering onlangs haar exportstrategie heeft hernieuwd, zou ondersteuning van de ontwikkeling van exportgeoriënteerde netwerken en partnerschappen de internationalisering van de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) bevorderen. Meer in het algemeen zouden maatregelen kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat het ondernemingsklimaat bevorderlijk is voor de groei van kmo's. Ondanks aanzienlijke inspanningen die zijn geleverd door ondernemingen in sectoren die zich intensief richten op onderzoek en ontwikkeling en omvangrijke overheidssteun (namelijk het onderzoeksbelastingkrediet) vertegenwoordigen de hightech en mediumhightech sectoren slechts een beperkt en afnemend deel van de Franse economie. Bijgevolg dienen in deze sectoren de oprichting en groei van kmo's en ondernemingen in het mid-tier-segment (ETI) verder te worden bevorderd door verbetering van de raamvoorwaarden die innovatie en ondernemerschap aanmoedigen. Het clusterbeleid dat is ontwikkeld om publiek onderzoek en private ondernemingen te verbinden, kan eveneens verder worden afgestemd op commerciële exploitatie van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (research, development and innovation — RDI), positieve externaliteiten tussen ondernemingen die in elkaars nabijheid gevestigd zijn, en internationalisering van kmo's. Bovendien moeten doctoraatsstudies en onderzoekservaring voldoende aantrekkelijk worden gemaakt om verbanden tussen privéondernemingen en onderzoeksinstellingen verder te bevorderen.

(14)

Met betrekking tot de diensten was in 2012 slechts beperkte vooruitgang te zien. Met name is geen begin gemaakt met horizontale hervormingen om in de gereglementeerde sectoren en beroepen ongerechtvaardigde beperkingen op te heffen. Veel professionele dienstverleners worden nog steeds geconfronteerd met beperkingen ten aanzien van hun rechtsvorm en aandeelhoudersstructuur (bv. beperkingen op kapitaaleigendom voor diergeneeskundigen en juristen). In een aantal sectoren (onder meer het taxibedrijf, bepaalde medische beroepen, het notariaat en andere juridische beroepen) blijven andere significante belemmeringen voor toegang of praktijk (zoals commerciële communicatie, quota's of territoriale beperkingen) bestaan. De kleinhandel is nog steeds aan een aantal reglementeringen, zoals zware en tijdrovende vergunningsprocedures voor de oprichting van verkooppunten, onderworpen. Bovendien leidt het bestaande verbod op verkopen onder de kostprijs tot een aantal verstoringen, terwijl de doelstelling van ondersteuning van producenten en kleine verkooppunten middels minder verstorende maatregelen effectief zou kunnen worden gerealiseerd. Deze buitensporige beperkingen in de gereglementeerde sectoren en beroepen wegen op de concurrentie en maken deze meestal duurder. Zoals uit de diepgaande analyse blijkt, hebben hogere prijzen in de intermediaire diensten, die bijna een kwart van de productiekosten in de industrie uitmaken, uiteindelijk een impact op het externe concurrentievermogen van Franse ondernemingen. In de netindustrieën is in 2012 beperkte vooruitgang geboekt. De Franse elektriciteitsmarkt blijft een van de meest geconcentreerde in de Unie. Gereglementeerde elektriciteits- en gasprijzen verstoren de concurrentie en blijven een drempel vormen voor nieuwe toetreders. De gereglementeerde tarieven voor niet-huishoudelijke klanten moeten volgens het met de Franse autoriteiten overeengekomen tijdschema worden afgeschaft. Meer koppelingscapaciteit met de buurlanden en de lancering van de aanbestedingen voor hydro-elektriciteitsconcessies zouden eveneens tot de bevordering van de concurrentie in de elektriciteitsmarkt bijdragen.

In de spoorwegsector is het goederenvervoer al sinds jaren aan het afnemen (bv. de hoeveelheid gecontracteerde ton/km met 17 % tussen 2006 en 2011), terwijl het reizigersvervoer, behalve wat internationale diensten betreft, niet voor concurrentie is opengesteld. De op komst zijnde hervorming moet garanderen dat elke nieuwe „eengemaakte infrastructuurbeheerder” onafhankelijk blijft van de zittende exploitant teneinde aan nieuwe toetreders eerlijke en niet-discriminerende toegang te waarborgen.

(15)

Het Franse belastingstelsel blijft complex en mist efficiëntie wegens het grote aantal vrijstellingen, bijzondere aftrekmogelijkheden, maar ook veelvuldige wetgevingswijzigingen. Ondanks inspanningen om de belastinguitgaven te verminderen en te stroomlijnen, blijft het bedrag aan daardoor misgelopen ontvangsten hoog. De keuze voor een brede grondslag en een laag tarief in de vennootschaps- en personenbelasting zou bevorderlijker zijn voor groei en maatschappelijk welzijn. Het tussentarief in de belasting over de toegevoegde waarde (btw) gaat vanaf januari 2014 omhoog van 7 % tot 10 %. Dit is een stap in de goede richting, maar bijkomende inspanningen zijn noodzakelijk. Al bij al blijven de kosten van fiscale en socialezekerheidsvrijstellingen zeer hoog (tot 10 % van het bbp). Ondanks het feit dat sommige verlaagde btw-tarieven, zoals de tarieven voor restaurantdiensten, ineffectief zijn gebleken, zijn geen voldoende gedifferentieerde beleidsmaatregelen genomen. Door de invoering van het CICE-belastingkrediet, dat deels middels de bovenvermelde verhoging van het tussen- maar ook het standaard-btw-tarief wordt gefinancierd, wordt de fiscale druk op arbeid verlicht. Er is echter verdere ruimte voor actie nodig, met name om het aandeel van de milieubelastingen weer op het juiste peil te brengen. Vorig jaar heeft Frankrijk een aantal maatregelen genomen om vennootschapsbelastingschulden te ontmoedigen. Renteaftrek is beperkt boven 3 miljoen EUR en 15 % van de rente boven dat plafond is niet fiscaal aftrekbaar in 2013; dit percentage wordt in 2014 op 25 gebracht). Er is echter nog ruimte voor verbetering.

(16)

Het werkloosheidscijfer daalde van 9,7 % in 2010 tot 10,2 % in 2012. De Commissie voorspelt dat de werkloosheid vanwege aanhoudend zwakke economische groei zal stijgen tot 10,6 % in 2013 en 10,9 % in 2014. Tegen deze achtergrond blijft de segmentatie van de Franse arbeidsmarkt een bron van zorg. De kans om van een tijdelijke naar een vaste baan over te stappen, bedroeg in 2010 slechts 10,6 %, tegenover 25,9 % gemiddeld in de EU. Bij een aanpassing op de arbeidsmarkt hebben de laaggeschoolde werknemers in precaire vormen van werkgelegenheid het dan ook meestal het zwaarst te verduren. In mei 2013 is op basis van het in januari 2013 tussen de sociale partners gesloten centraal akkoord (ANI) inzake het beschermen van banen een wet aangenomen. De wet, die de rechtsonzekerheid van ontslagen behandelt, voorziet in uitgebreidere rechten voor werknemers en grotere flexibiliteit voor werkgevers. De wet is een positieve stap naar een soepeler arbeidsmarkt. Op bepaalde punten zijn de feitelijke uitvoering en het effect van deze hervorming afhankelijk van verdere branche/ondernemingsakkoorden, die nodig zullen zijn om het centraal akkoord volledig in werking te laten treden.

(17)

Een zesde van de jongeren in Frankrijk verlaat onderwijs en opleiding zonder kwalificatie. Dit is bijzonder verontrustend omdat de jongerenwerkloosheid eind 2012 25,4 % bedroeg en de kans op werkloosheid voor de minst gekwalificeerde jongeren bijna tweemaal zo hoog was. De programma's om het leerlingwezen te bevorderen, moeten vooral de minst gekwalificeerde jongeren bereiken. De afstemming van nationale regelingen op de door de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 (5) ingestelde jongerengarantie moet een structurerende rol spelen bij het aangaan van die uitdagingen. Ondanks in 2009 ingezette hervormingen, ligt de Franse participatiegraad van volwassenen aan permanente educatie (5,7 % in 2012, voor laaggeschoolde volwassenen: 2,5 %) onder het EU-gemiddelde. De geplande overdracht van bevoegdheden naar de regionale raden kan de kans bieden om zwakke plekken in het huidige systeem aan te pakken. Ondanks de duidelijke opwaartse trend, ligt de arbeidsparticipatie van werknemers in de leeftijdsgroep 55-64 nog steeds laag, op het mediane niveau van de EU-landen (45,7 % in het vierde kwartaal van 2012), en is de kloof met het EU-gemiddelde sinds 2008 slechts tot de helft teruggebracht (van 7,4 procentpunten in 2008 tot 3,8 procentpunten in 2012). De ouderenwerkloosheid stijgt, in hetzelfde tempo als de algemene werkloosheid. Hoewel een stap in de goede richting, is het niet duidelijk in hoeverre de „generatiecontracten” ertoe zullen bijdragen dat oudere werknemers in dienst worden genomen en oudere werkzoekenden gemakkelijker weer aan het werk gaan. De Franse overheidsuitgaven voor werkloosheidsuitkeringen zijn in 2012 gestegen met 5,3 % en zullen volgens het stabiliteitsprogramma in 2013 naar verwachting verder stijgen met 6,1 %. Het gecumuleerde tekort van de werkloosheidsregeling, dat in 2013 dichtbij de 1 % van het bbp zou liggen, vereist een hervorming van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen.

Met name sommige elementen, zoals de toelatingsvoorwaarden, de degressiviteit van de uitkeringen in de tijd of de vervangingspercentages voor werknemers met de hoogste lonen, moeten worden aangepast om ervoor te zorgen dat de prikkels om te werken toereikend zijn. De nieuwe driepartijenovereenkomst van de overheidsdienst voor arbeidsbemiddeling (Pôle emploi) voorziet in een gedifferentieerde follow-up van werkzoekenden. De omvang van de portfolio van een arbeidsbemiddelaar is echter door de stijgende werkloosheid verder toegenomen en de heroriëntering van de strategie van de Pôle emploi wordt door de zwakke economische situatie belemmerd. Al bij al is, gezien de negatieve economische vooruitzichten en de verwachte verdere stijging van de werkloosheid in Frankrijk, verdere actie noodzakelijk.

(18)

In de context van het Europees semester heeft de Commissie een alomvattende analyse van het economische beleid van Frankrijk verricht. Zij heeft zowel het nationale hervormingsprogramma als het stabiliteitsprogramma doorgelicht en heeft een diepgaande evaluatie gepresenteerd. Daarbij heeft zij niet alleen gekeken naar de relevantie ervan voor een houdbaar budgettair en sociaaleconomisch beleid in Frankrijk, maar is zij ook nagegaan of de EU-regels en -richtsnoeren in acht zijn genomen, gezien de noodzaak de algemene economische governance van de Unie te versterken door middel van een EU-inbreng in toekomstige nationale besluiten. Haar aanbevelingen in het kader van het Europees Semester worden in de onderstaande aanbevelingen 1 tot en met 6 weergegeven.

(19)

In het licht van deze beoordeling heeft de Raad het stabiliteitsprogramma onderzocht. Zijn advies daarover (6) is met name in de onderstaande aanbeveling 1 weergegeven.

(20)

In het licht van de diepgaande evaluatie van de Commissie en deze beoordeling heeft de Raad het nationale hervormingsprogramma en het stabiliteitsprogramma onderzocht. Zijn aanbevelingen op grond van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 zijn in de onderstaande aanbevelingen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 weergegeven.

(21)

In de context van het Europees semester heeft de Commissie tevens een analyse van het economische beleid van de eurozone als geheel verricht. Op basis hiervan heeft de Raad specifieke aanbevelingen gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben (7). Als land dat de euro als munt heeft dient Frankrijk er ook op toe te zien dat aan deze aanbevelingen volledig en tijdig uitvoering wordt gegeven,

BEVEELT AAN dat Frankrijk in de periode 2013-2014 actie onderneemt om:

1.

de budgettaire strategie in 2013 te versterken en voort te zetten. De aanpassing geloofwaardiger te maken door uiterlijk najaar 2013 de noodzakelijke maatregelen voor 2014 en daarna te bepalen en deze uit te voeren om ervoor te zorgen dat het buitensporig tekort uiterlijk in 2015 op houdbare wijze is gecorrigeerd en de structurele aanpassingsinspanning die in de aanbevelingen van de Raad in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten is bepaald, wordt verwezenlijkt. Alle meevallers te gebruiken om het tekort te verminderen. Een houdbare correctie van de budgettaire onevenwichtigheden vereist een geloofwaardige uitvoering van ambitieuze structurele hervormingen om de aanpassingscapaciteit te vergroten en groei en werkgelegenheid te stimuleren. Een groeivriendelijke budgettaire consolidatiekoers aan te houden en de efficiëntie van de overheidsuitgaven verder te verhogen, met name door zoals momenteel gepland voort te gaan met een toets van de uitgavencategorieën voor alle subsectoren van de overheid. Middels de komende decentralisatiewet actie te ondernemen om grotere synergie en besparingen op centrale en lokale overheidsniveaus tot stand te brengen. Na de correctie van het buitensporig tekort in toereikend tempo de structurele aanpassingsinspanning voort te zetten om de MTD in 2016 te bereiken. Uiterlijk eind 2013 maatregelen te nemen om ten laatste in 2020 het pensioenstelsel op houdbare wijze in evenwicht te brengen — bijvoorbeeld aanpassing van de indexeringsregels, het verlengen van de bijdrageperiode om een volledig pensioen te verkrijgen, het verder optrekken van de feitelijke pensioenleeftijd door de pensioenleeftijd of de pensioenuitkeringen aan te passen aan de veranderde levensverwachting, en het toetsen van bijzondere regelingen, met dien verstande dat stijging van de sociale werkgeversbijdragen wordt vermeden — en de kosteneffectiviteit van de gezondheidszorg, met name de geneesmiddelenverstrekking, te verhogen;

2.

ervoor te zorgen dat de vermindering van de arbeidskosten, door het „crédit d’impôt compétitivité et emploi”, het geplande bedrag oplevert en dat geen andere maatregelen het effect ervan neutraliseren. Verdere actie te ondernemen om de arbeidskosten te verlagen, met name middels verdere maatregelen om de socialezekerheidsbijdragen van de werkgevers te verminderen, in samenspraak met de sociale partners. Ervoor te zorgen dat ontwikkelingen inzake het minimumloon het concurrentievermogen en de banenschepping ondersteunen, waarbij rekening wordt gehouden met het bestaan van loonondersteuningsregelingen en vrijstellingen van sociale bijdragen;

3.

verdere maatregelen te nemen om het ondernemingsklimaat te verbeteren en de innovatie- en exportcapaciteit van bedrijven, met name kmo's, te ontwikkelen. Met name het aangekondigde initiatief voor de vereenvoudiging van het regelgevingskader op te starten en de raamvoorwaarden voor innovatie te verbeteren, door het bevorderen van technologieoverdracht en de commerciële exploitatie van onderzoek, daaronder begrepen middels een heroriëntatie van de concurrentieclusters;

4.

actie te ondernemen om de concurrentie in de dienstverlening te vergroten; ongerechtvaardigde beperkingen inzake de toegang tot en de uitoefening van professionele dienstverlening, met name betreffende rechtsvorm, aandeelhoudersstructuur, quota's en territoriale beperkingen op te heffen; actie te ondernemen om de vergunningverlening voor de opening van handelsvestigingen te vereenvoudigen en het verbod van verkopen met verlies op te heffen; gereglementeerde gas- en elektriciteitstarieven voor niet-huishoudelijke klanten op te heffen en de koppelingscapaciteit met buurlanden te versterken; in de spoorwegsector het binnenlandse personenvervoer voor concurrentie open te stellen;

5.

de inspanningen voort te zetten om het belastingstelsel te vereenvoudigen en de efficiëntie ervan te verbeteren, waarbij de continuïteit van de belastingregels in de loop van de jaren wordt verzekerd. Aanvullende maatregelen te nemen om de bevoordeling van schulden in de vennootschapswetgeving op te heffen. De inspanningen op te voeren om de personen- en vennootschapsbelastinguitgaven te verminderen en te stroomlijnen en de wettelijke tarieven te verlagen; de verlaagde btw-tarieven dichter bij het standaardtarief te brengen en inefficiënte verlaagde tarieven af te schaffen. Verdere maatregelen te nemen waardoor de fiscale druk van arbeid naar milieubelasting of consumptie wordt verplaatst;

6.

in overleg met de sociale partners volledig en zonder vertraging uitvoering te geven aan het centraal akkoord van januari 2013. Verdere actie te ondernemen om arbeidsmarktsegmentatie te bestrijden, met name om de situatie van uitzendkrachten aan te pakken. Dringend samen met de sociale partners en in overeenstemming met de nationale usances een hervorming van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen op te starten die de houdbaarheid van het stelsel garandeert en ervoor zorgt dat het voldoende motiveert om weer aan het werk te gaan. De arbeidsparticipatie van oudere werknemers te vergroten en hun deelname aan de arbeidsmarkt te stimuleren. Specifieke actie te ondernemen om, met name door specifieke begeleiding en opleiding, het vooruitzicht op arbeid van oudere werklozen te verbeteren. De deelname van volwassenen, vooral de minst gekwalificeerden en de werklozen, aan permanente educatie te vergroten. Ervoor te zorgen dat de overheidsdiensten voor arbeidsbemiddeling effectief geïndividualiseerde ondersteuning aan de werklozen verstrekken en dat actief arbeidsmarktbeleid effectief op de minst bevoorrechten gericht is. Verdere maatregelen te nemen om de overgang van school naar werk te verbeteren middels bijvoorbeeld een jongerengarantie (8) en de bevordering van het leerlingwezen.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(2)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

(3)  Gehandhaafd voor 2013 bij Besluit 2013/208/EU van de Raad van 22 april 2013 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 118 van 30.4.2013, blz. 21).

(4)  PB C 219 van 24.7.2012, blz. 31.

(5)  PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.

(6)  Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1466/97.

(7)  Zie bladzijde 97 van dit Publicatieblad.

(8)  Ingesteld bij aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 (PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1).


Top