Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0107

    Zaak C-107/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Аdministrativen sad — Veilko Tarnovo (Bulgarije) op 4 maart 2013 — „FIRIN” OOD/Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Veliko Tarnovo

    PB C 129 van 4.5.2013, p. 11–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.5.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 129/11


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Аdministrativen sad — Veilko Tarnovo (Bulgarije) op 4 maart 2013 — „FIRIN” OOD/Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Veliko Tarnovo

    (Zaak C-107/13)

    2013/C 129/19

    Procestaal: Bulgaars

    Verwijzende rechter

    Аdministrativen sad — Veilko Tarnovo

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij:„FIRIN” OOD

    Verwerende partij: Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Veliko Tarnovo

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moeten in gevallen als die in het hoofdgeding, waarin de btw die samenhangt met een vooruitbetaling voor een toekomstige en duidelijk bepaalbare levering van waren onmiddellijk en daadwerkelijk in aftrek is gebracht, de voorschriften van artikel 168, sub a, juncto de artikelen 65, 90, lid 1, en 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 inzake het gemeenschappelijke btw-stelsel aldus coherent worden uitgelegd dat wanneer de hoofdprestatie wegens objectieve en/of subjectieve gronden niet conform de leveringsvoorwaarden wordt uitgevoerd, het recht op aftrek van voorbelasting op het tijdstip van de uitoefening ervan moet worden geweigerd?

    2)

    Volgt uit deze coherente uitlegging en gezien het beginsel van de fiscale neutraliteit, dat in een dergelijke casus betekenis toekomt (of niet) aan de objectieve onmogelijkheid van de leverancier om de gefactureerde btw en/of de maatstaf van heffing te corrigeren op de wijze voorzien in het nationale recht, en welke invloed zou een dergelijke correctie hebben op de weigering van de oorspronkelijke aftrek van voorbelasting?

    3)

    Moet artikel 205 juncto de artikelen 168, sub a, en 193 van richtlijn 2006/112, punt 44 van de considerans ervan mede in acht genomen, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten is toegestaan de ontvanger van een levering het recht op aftrek van voorbelasting te weigeren op grond van uitsluitend criteria die zij zelf in een nationale wettelijke regeling hebben vastgelegd, krachtens welke een andere persoon dan de belastingplichtige een belastingschuld krijgt opgelegd, wanneer in dat geval het fiscale eindresultaat anders zou zijn dan het resultaat waartoe de strikte naleving van de door de lidstaat vastgestelde regels zou hebben geleid?

    4)

    Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn dan nationale bepalingen als die aan de orde in het hoofdgeding krachtens artikel 205 van richtlijn 2006/112 toelaatbaar en met het effectiviteits en het evenredigheidsbeginsel verenigbaar, wanneer zij hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van btw invoeren, waarbij rekening wordt gehouden met vermoedens die niet afhangen van direct vaststelbare objectieve feiten, maar een uitdrukking zijn van zorgvuldig uitgewerkte figuren uit het burgerlijke recht, waarover in geval van geschil via een andere rechtsgang een eindoordeel wordt geveld?


    (1)  PB L 347, blz. 1.


    Top