This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CN0479
Case C-479/11 P: Appeal lodged on 21 September 2011 by Katinan Justin Koné against the order delivered on 13 July 2011 by the General Court in Case T-349/11 Koné v Council
Zaak C-479/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2011 door Katinan Justin Koné tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-349/11, Koné/Raad
Zaak C-479/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2011 door Katinan Justin Koné tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-349/11, Koné/Raad
PB C 6 van 7.1.2012, p. 3–4
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.1.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 6/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2011 door Katinan Justin Koné tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-349/11, Koné/Raad
(Zaak C-479/11 P)
2012/C 6/04
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Katinan Justin Koné (vertegenwoordigers: L. Bourthoumieux, J. Vergès, R. Dumas en M. Ceccaldi, advocaten)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
de hogere voorziening van Katinan Justin Koné ontvankelijk verklaren; |
— |
beschikking T-349/11 van 13 juli 2011 waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, nietig verklaren; |
— |
het beroep van rekwirant terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuw onderzoek van zijn conclusies; |
— |
de Raad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 69 en 73 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van zijn hogere voorziening voert rekwirant de volgende middelen aan:
— |
Overmacht door de oorlogstoestand die de procestermijn schorste. De gebeurtenissen waarmee rekwirant sinds november 2010 in Ivoorkust is geconfronteerd, vormen een geval van overmacht in de zin van artikel 45 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aangezien de verjaringstermijnen van de handelingen die door de Raad jegens hem waren vastgesteld, door de oorlogssituatie zijn geschorst. |
— |
Deze overmacht, wegens de staat van oorlog, belette rekwirant de vrije uitoefening van zijn recht van beroep tegen handelingen die kennelijk schending van zijn grondrechten opleveren. |
— |
De fundamentele rechten en vrijheden hebben voorrang boven het beginsel van rechtszekerheid. Door de vordering van rekwirant op grond van het beginsel van rechtszekerheid niet-ontvankelijk te verklaren, heeft het Gerecht afbreuk gedaan aan het fundamentele recht van toegang tot een gerecht en tevens de rechten van de verdediging geschonden. Aldus is rekwirant zijn recht ontzegd om door een bevoegde rechterlijke instantie te worden gehoord. |
— |
Niet-tegenwerpbaarheid van de termijn van afstand en de beroepstermijn in geval van oorlog. De termijn van afstand en de beroepstermijn kunnen niet worden tegengeworpen aan een adressaat die verblijft in een staat die duidelijk in oorlog is. Dergelijke termijnen gelden enkel in vredestijd en op het Europese continent. Rekwirant bevindt zich evenwel in een ander continent en de strikte toepassing van artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op de onderhavige zaak is dan ook ontegenzeggelijk in strijd met artikel 6, lid 1, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
— |
Voorrang rechtens van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht ontneemt elk nuttig effect aan de verplichting van kennisgeving zoals deze in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgesteld. Artikel 263 bepaalt dat het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen vanaf de dag van kennisgeving van de handeling of vanaf de dag van de bekendmaking ervan, dan wel vanaf de dag waarop de belanghebbende van de handeling kennis heeft gekregen. Artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering gaat voorbij aan deze verplichting tot kennisgeving en neemt niet de dag in aanmerking waarop verzoeker daadwerkelijk kennis van de handeling heeft gekregen, waardoor het de letter en de geest van artikel 263 van artikel VWEU beperkt. Aldus doet artikel 102 afbreuk aan de rechten waarin het Verdrag voorziet en die ook worden beschermd door het Verdrag, dat een hogere rechtskracht heeft en bindend is voor de instellingen die de Europese Unie vormen. Aangezien rekwirant — in strijd met artikel 263, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie — geen kennis van de bestreden handelingen is gegeven, kon de beroepstermijn dan ook pas ingaan vanaf het tijdstip waarop hij kennis van de jegens hem vastgestelde handelingen heeft gekregen. |
— |
Zware schending van de fundamentele rechten en vrijheden. Het rechtszekerheidsbeginsel zoals het door het Gerecht is toegepast, zou ernstig afbreuk doen aan de rechtszekerheid in haar geheel, aangezien de justitiabelen die buiten de Europese Unie verblijven in een land dat in staat van oorlog is, dan sancties kunnen worden opgelegd waartegen zij niet naar behoren in rechte kunnen opkomen, daar zij geen kennis van die sancties hebben. |
— |
Subsidiair vordert rekwirant nietigverklaring van de door de Raad jegens hem vastgestelde handelingen wegens de ernst van de schending van de fundamentele rechten en vrijheden. Voor zover de bestreden handelingen schending opleveren van de door de verschillende internationale verdragen beschermde fundamentele vrijheden, dient het Hof deze handelingen nietig te verklaren, aangezien de onrechtmatigheid van deze handelingen tegen de gestelde Europese rechtsorde indruist, alsook op grond van het feit dat hem geen beroepstermijn kan worden tegengeworpen, gelet op de zwaarte van de schending van de beschermde fundamentele rechten en vrijheden. |