Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0357

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2010) 537 definitief — 2010/0266 (COD)) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (COM(2010) 539 definitief — 2010/0267 (COD))

PB C 107 van 6.4.2011, p. 30–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 107/30


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

(COM(2010) 537 definitief — 2010/0266 (COD))

en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

(COM(2010) 539 definitief — 2010/0267 (COD))

2011/C 107/06

Rapporteur: Gilbert BROS

Het Europees Parlement en de Raad hebben resp. op 11 november en 13 oktober 2010 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 42, 43, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

COM(2010) 537 final — 2010/0266 (COD).

Het Europees Parlement en de Raad hebben resp. op 11 november en 19 oktober 2010 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 42, 43, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

COM(2010) 539 final — 2010/0267 (COD).

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 februari 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 februari 2011 gehouden 469e zitting (vergadering van 16 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 96 stemmen vóór, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De aanpassing van de verordeningen 73/2009 (rechtstreekse betalingen) en 1698/2005 (plattelandsontwikkeling) aan het Verdrag van Lissabon impliceert dat de huidige comitologie wordt vervangen door het onderscheid tussen gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Het Comité is een groot voorstander van de overlegprocedures tussen de betrokken partijen en de lidstaten waarmee de uitwerking van EU-besluiten gepaard gaat, en zou graag zien dat daaraan wordt vastgehouden.

1.2

Raad en Commissie hebben uiteenlopende visies op de scheidslijn tussen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Het Comité wijst er dan ook op dat de keuze voor een bepaalde procedure gebaseerd moet zijn op duidelijke criteria.

1.3

Het Comité is van oordeel dat de gedelegeerde handelingen in elk geval het voorwerp moeten zijn van een delegatie waarvan de duur is vastgelegd. Ook moet het gebruik ervan worden beperkt tot gebieden waarop snel een besluit moet worden genomen.

1.4

Uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op gevallen waarin een geharmoniseerde uitvoering tussen de lidstaten wenselijk is, vooral als het er om gaat concurrentievervalsing te voorkomen. Het Comité is daarom van mening dat handelingen die verband houden met bv. de specifieke regels voor de tenuitvoerlegging van de tweede pijler van het GLB of van milieumaatregelen, moeten worden beschouwd als uitvoeringshandelingen, in tegenstelling tot wat de Commissie voorstelt.

1.5

Het Comité is ingenomen met het feit dat de Commissie van deze herzieningen gebruik maakt om vereenvoudigingen in te voeren. De pogingen tot vereenvoudiging zijn evenwel voornamelijk gericht op bestuurlijke kwesties, terwijl er in feite vooral behoefte is aan vereenvoudiging op niveau van de landbouwers.

1.6

Het Comité meent dat het belangrijk is dat de lidstaten regelmatig verslag uitbrengen over de vorderingen op het gebied van plattelandsontwikkeling. Het aantal verslagen dat de lidstaten de Commissie moeten voorleggen over de vooruitgang die zij hebben geboekt bij de uitvoering van de strategische plannen is teruggebracht waardoor minder informatie beschikbaar dreigt te worden.

1.7

Het Comité is ingenomen met de bepaling dat landbouwers met een zeer klein bedrijf niet langer verplicht zijn om al hun landbouwgrond aan te geven. Wel meent het dat de minimumoppervlakte van 1 ha hoger zou mogen liggen.

1.8

Voorts kan het Comité zich vinden in de voorgestelde versoepeling van het bedrijfsadviseringssysteem. De lidstaten zullen voortaan adviesdiensten aan de landbouwer kunnen opzetten die meer op maat gesneden zijn en niet louter gericht zijn op de randvoorwaarden.

2.   Achtergrond

2.1

In de artikelen 290 en 291 van het Verdrag van Lissabon wordt voorzien in de wijziging van de besluitvormingsprocedure tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement; het gaat hierbij om de uitvoeringsregels van de wetgevingsteksten van de Unie.

2.2

In de voorstellen van de Commissie tot wijziging van de verordeningen 73/2009 (rechtstreekse betalingen) en 1698/2005 (plattelandsontwikkeling) is voorzien in twee soorten wijzigingen:

de wijzigingen die verband houden met de aanpassing aan het Verdrag van Lissabon;

de wijzigingen ter vereenvoudiging van bestaande regelingen op diverse gebieden.

2.3

De vigerende comitologie is gebaseerd op het oude artikel 202 van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat de Raad, „in de besluiten die hij neemt, de Commissie de bevoegdheden (verleent) ter uitvoering van de regels die hij stelt. De Raad kan de uitoefening van deze bevoegdheden aan bepaalde voorwaarden onderwerpen. Hij kan zich ook het recht voorbehouden in bijzondere gevallen bepaalde uitvoeringsbevoegdheden rechtstreeks uit te oefenen”.

2.4

Conform Besluit 1999/468 van de Raad (het zogenaamde comitologiebesluit) zijn er op dit moment vier verschillende comités die zich moeten uitspreken over de ontwerpteksten van de Commissie, te weten:

de raadgevende comités

de comités van beheer

de regelgevende comités

de comités regelgeving met toetsing.

2.5

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het oude artikel 202 komen te vervallen en wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten handelingen, te weten de gedelegeerde handelingen en de uitvoeringshandelingen.

2.6

De gedelegeerde handelingen (art. 290): het gaat om een nieuwe categorie handelingen, van quasi-wetgevende aard, die bedoeld zijn ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling; de bevoegdheid om deze handelingen vast te stellen wordt door de wetgevende autoriteit aan de Commissie overgedragen. Er is niet voorzien in uitvoeringsbepalingen bij dit artikel: het Verdrag bepaalt dat in elke afzonderlijke wetgevingstekst een mandaat wordt verschaft voor de bevoegdheidsdelegatie. Als het Europees Parlement of de Raad tegen een gedelegeerde handeling bezwaar maakt, treedt die niet in werking.

2.7

De uitvoeringshandelingen (art. 291): het gaat om handelingen die worden vastgesteld door de Commissie of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen of waar het gaat om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), de Raad, om er voor te zorgen dat de juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd.

2.8

De betrokkenheid van de lidstaten bij de uitvoeringsbesluiten zal dus ingrijpend worden gewijzigd. Enerzijds wordt de klassieke comitologie, waarbij de lidstaten onderhandelingsbevoegdheden krijgen, beperkt tot de gevallen waarin harmonisatie bij de tenuitvoerlegging van wetgeving tussen de lidstaten onontbeerlijk is. Anderzijds zijn er de wetgevingsteksten die nu nog onder de comitologie vallen (in de meeste gevallen wordt een beroep gedaan op de regelgevende comités) maar die zeer binnenkort enkel nog door de Commissie zullen worden behandeld.

3.   Algemene opmerkingen bij de gevolgen van de artt. 290 en 291 voor de twee verordeningen

3.1

De voorstellen van de Commissie hebben ingrijpende gevolgen voor de respectieve bevoegdheden van de Commissie, de lidstaten en het Europees Parlement op het gebied van de toepassing van de Europese wetgeving.

3.2

In de ogen van het Comité is het belangrijk dat de betrokken partijen worden geraadpleegd over de uitwerking van de EU-wetgevingsteksten. Zo moet in het geval van gedelegeerde handelingen overleg worden gepleegd met de deskundigen van de lidstaten, ook al hebben zij geen beslissingsbevoegdheid. Op die manier krijgen de betrokkenen al in een vroeg stadium inzicht in de regelgeving en kunnen eventuele problemen snel worden opgepakt.

3.3

Voorts wil het Comité het belang beklemtonen van de adviesorganen die verantwoordelijk zijn voor het overleg met de maatschappelijke organisaties, ook al houdt dit geen verband met de aanpassing aan het Verdrag van Lissabon. Het bestaan van deze overlegorganen mag in geen geval op losse schroeven komen te staan. Hun rol is immers van kapitaal belang: zij maken de Commissie deelgenoot van de ervaring en zienswijze van het maatschappelijk middenveld en zorgen er bovendien voor dat de betrokken partijen van meet af aan op de hoogte zijn van de wetgeving die in de pijplijn zit.

3.4

Voorts is het Comité van oordeel dat de duur van de bevoegdheidsdelegatie steeds moet worden aangegeven.

3.5

Raad en Commissie hebben uiteenlopende visies op de scheidslijn tussen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Het Comité wijst er dan ook op dat de keuze van de desbetreffende procedures gebaseerd moet zijn op duidelijke criteria. In de paragrafen 3.6, 3.7 en 3.8 worden drie criteria voorgesteld.

3.6

Bij bepaalde handelingen is harmonisatie bij tenuitvoerlegging tussen de lidstaten noodzakelijk, zo niet dreigen de concurrentieverhoudingen te worden scheefgetrokken, wat de goede werking van de interne markt van landbouwproducten in gevaar zou brengen. M.n. op bepaalde gebieden is harmonisatie uitvoering bijzonder wenselijk. Men kan zich in dit verband afvragen of het niet beter zou zijn bv. de handelingen m.b.t. de specifieke regels voor de tenuitvoerlegging van de tweede pijler van het GLB (artt. 20 en 36 van Verordening 1698/2005) of voor de maatregelen i.v.m. de tenuitvoerlegging van milieumaatregelen (bv. art. 38 van Verordening 1698/2005 betreffende de regels voor de uitbetaling van de steun ter compensatie van de nadelen die verbonden zijn aan de uitvoering van de kaderrichtijn water), te beschouwen als uitvoeringshandelingen, in tegenstelling tot wat de Commissie voorstelt.

3.7

Voor andere besluiten kan met het oog op een goed wederzijds begrip voorafgaand overleg met de lidstaten noodzakelijk zijn. Bovendien zou de Commissie op die manier lering kunnen trekken uit de ervaring van de lidstaten. Ook deze besluiten zouden dus met recht kunnen worden ondergebracht bij de uitvoeringshandelingen.

3.8

Op bepaalde gebieden is het noodzakelijk dat snel een besluit kan worden genomen en op de situatie kan worden ingespeeld. In dergelijke gevallen is een indeling als gedelegeerde handeling wenselijk.

4.   Specifieke opmerkingen bij de voorstellen tot vereenvoudiging in de wijziging van Verordening 1698/2005 (plattelandsontwikkeling)

4.1

De Commissie wil het aantal door de lidstaten aan haar voor te leggen verslagen over de voortgang bij de uitvoering van de strategische plannen beperken. Een dergelijke maatregel zou de administratieve rompslomp in de lidstaten aanzienlijk verlichten. Het Comité wil er echter wel op wijzen dat het belangrijk is dat de lidstaten verplicht blijven om regelmatig verslag te doen van de vorderingen op het vlak van de tenuitvoerlegging.

4.2

De Commissie stelt voor het gebruik van de adviesdiensten meer toe te snijden op de individuele behoeften. De gewijzigde bepalingen ter zake vormen zeker een nuttige vereenvoudiging: de voorwaarden voor de toegang tot de steun worden versoepeld, en er wordt bepaald dat de adviesdienst niet meer noodzakelijk betrekking hoeft te hebben op alle randvoorwaarden. Het feit dat de rol van de adviesdiensten beperkt blijft tot de controle van de naleving van de randvoorwaarden zet immers een sterke rem op de ontwikkeling van een doeltreffend bedrijfsadviseringssysteem in de EU. Hierdoor is de adviseur in de ogen van de landbouwers nl. niet meer dan een controleur.

4.3

Om de lidstaten beter in staat te stellen de betalingen te gebruiken om Natura 2000 ecologisch meer coherent te maken, moet duidelijk het verband worden gelegd tussen de voorgestelde specifieke maatregelen en de vereisten inzake prioritaire soorten en habitats, op nationaal en Europees niveau.

5.   Specifieke opmerkingen bij de voorstellen tot vereenvoudiging in de wijziging van Verordening 73/2009 (rechtstreekse betalingen)

5.1

De pogingen tot vereenvoudiging mogen niet alleen gericht zijn op bestuurlijke kwesties, maar moeten ook op het niveau van de landbouwers merkbaar zijn.

5.2

In een speciaal rapport van 2008 heeft de Europese Rekenkamer kritiek geuit op de manier waarop de steunverlening is gekoppeld aan randvoorwaarden. Zij pleit dan ook voor een vereenvoudiging van het desbetreffende juridisch kader, en het Comité sluit zich daarbij aan.

5.3

De Commissie stelt voor dat landbouwers met minder dan 1 ha landbouwgrond niet langer verplicht zouden zijn om alle landbouwgrond van hun bedrijf aan te geven. Het Comité kan zich vinden in dit vereenvoudigingsvoorstel dat in het voordeel speelt van landbouwers met zeer kleine bedrijven, voor wie de kosten van controles onevenredig hoog liggen. Wel pleit het ervoor de minimumoppervlakte van 1 ha nog op te trekken.

5.4

Ook is het Comité van mening dat bij de controles van landbouwbedrijven een zekere mate van flexibiliteit aan de dag moet worden gelegd. In bepaalde gevallen moet het mogelijk zijn rekening te houden met de wensen van de landbouwer aangaande het moment waarop de controle plaatsvindt en de tijd die de controleur op het bedrijf doorbrengt. Zo is het m.n. onaanvaardbaar dat een landbouwer financieel verlies lijdt omdat hij beschikbaar moet zijn op een bepaalde datum die hem niet past.

Brussel, 16 februari 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


Top