EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0062

Sociale economie Resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over de sociale economie (2008/2250(INI))

PB C 76E van 25.3.2010, p. 16–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 76/16


Donderdag, 19 februari 2009
Sociale economie

P6_TA(2009)0062

Resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over de sociale economie (2008/2250(INI))

2010/C 76 E/04

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 3, 48, 125 tot en met 130 en 136 van het EG-Verdrag,

gezien Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (1) en Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (2),

gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (3),

gezien Beschikking 2008/618/EG van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 januari 2008 over een voorstel voor het gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie 2008 (COM(2008)0042), het begeleidend document bij de mededeling van de Commissie over een voorstel voor het gezamenlijk verslag (SEC(2008)0091), en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2007/2008, zoals onderschreven in de conclusies van het Voorzitterschap naar aanleiding van de Europese Voorjaarsraad van 13-14 maart 2008,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 1994 over de alternatieve en solidaire economie (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 september 1998 over de rol van de coöperaties bij het bevorderen van werkgelegenheid voor vrouwen (6),

onder verwijzing naar zijn standpunt van 17 juni 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting(2010) (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2004 over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa (COM(2004)0018),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 juni 1997 over de versterking van de rol van vrijwilligersorganisaties en stichtingen in Europa (COM(1997)0241) en onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 1998 over dit onderwerp (10),

gezien de mededeling van de Commissie van 7 april 2000 over „Lokale werkgelegenheidsinitiatieven – Een lokale dimensie voor de Europese werkgelegenheidsstrategie” (COM(2000)0196),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 november 2001 over „Een sterkere lokale dimensie voor de Europese werkgelegenheidsstrategie” (COM(2001)0629) en onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2002 over dit onderwerp (11),

gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale economie, inzonderheid die met betrekking tot de sociale economie en de interne markt (12), economische diversificatie in de toetredingslanden – de rol van het MKB en de ondernemingen van de zgn. „sociale economie” (13) en het aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2008 over de rol van vrijwilligerswerk als bijdrage tot de economische en sociale cohesie (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2006 betreffende een Europees sociaal model voor de toekomst (16),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „De vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw” (COM(2008)0412),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Een hernieuwde inzet voor een sociaal Europa: versterking van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie” (COM(2008)0418) en het eerste tweejaarlijkse verslag betreffende sociale diensten van algemeen belang (SEC(2008)2179) van dezelfde datum,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0015/2009),

A.

overwegende dat het Europese sociale model voor een belangrijk deel steunt op diensten, producten en banen die door de sociale economie worden gecreëerd, en daarbij kan rekenen op de anticiperende en innovatieve capaciteiten van de belangrijkste spelers binnen deze economie,

B.

overwegende dat de sociale economie gebaseerd is op een sociaal paradigma dat strookt met de fundamentele beginselen van het Europees sociaal en verzorgingsstaatmodel en overwegende dat de sociale economie vandaag de dag een fundamentele rol speelt in het behoud en de versterking van dit model via beheer van de productie en aanbod van talrijke sociale diensten en diensten van collectief belang,

C.

overwegende dat de door de sociale economie voortgebrachte modellen dan ook zouden moeten worden nagevolgd om de doelstellingen van economische groei, inzetbaarheid, opleiding en op personen gerichte diensten, die in alle EU-beleidsdomeinen doorklinken, te verwezenlijken,

D.

overwegende dat rijkdom en evenwicht van een maatschappij voortkomen uit haar diversiteit en dat de sociale economie op actieve wijze bijdraagt tot deze diversiteit, door het Europese sociale model te versterken en te verbeteren, en door een geheel eigen ondernemingsmodel in te brengen dat de sociale economie in staat stelt bij te dragen tot duurzame en stabiele groei,

E.

overwegende dat de waarden van de sociale economie in hoge mate aansluiten bij de algemene EU-doelstelling van sociale integratie en dat waardig werk, opleiding en reïntegratie hiermee verbonden zouden moeten worden, overwegende dat de sociale economie heeft aangetoond dat zij de sociale status van minder bevoorrechten aanzienlijk kan verbeteren (zoals bijvoorbeeld blijkt uit microkredietcoöperaties, naar een idee van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus, die vrouwen door gemakkelijkere financiële integratie een stem hebben gegeven) en dat de sociale economie beschikt over een aanzienlijk potentieel inzake sociale innovatie, waarbij wie het moeilijk heeft wordt aangemoedigd om oplossingen te zoeken voor zijn of haar eigen sociale problemen, bijvoorbeeld het combineren van werk en gezin, gendergelijkheid, de kwaliteit van het gezinsleven en de zorg voor kinderen, ouderen en mensen met een handicap,

F.

overwegende dat 10 % van alle Europese ondernemingen (ofwel 2 miljoen ondernemingen) hun activiteiten binnen de sociale economie ontwikkelen, en daarmee 6 % van alle werkgelegenheid leveren, en diezelfde sociale economie over een sterk ontwikkeld vermogen beschikt om stabiele banen te genereren en in stand te houden, hoofdzakelijk dankzij de van delokalisatie afkerige aard van haar activiteiten,

G.

overwegende dat sociale-economieondernemingen doorgaans kleine of middelgrote ondernemingen zijn die bijdragen tot een duurzaam economisch model waarin individuen belangrijker zijn dan kapitaal en overwegende dat deze ondernemingen vaak op de interne markt actief zijn en daarom dienen te verzekeren dat hun activiteiten in overeenstemming zijn met de desbetreffende wetten,

H.

overwegende dat de sociale economie op juridisch en/of organisatorisch gebied geheel eigen ondernemingsvormen heeft ontwikkeld, zoals coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen, sociale ondernemingen en organisaties en stichtingen, alsook andere vormen zoals die in elke lidstaat bestaan; overwegende dat de sociale economie in de verschillende lidstaten uiteenlopende benamingen heeft, zoals „solidaire economie” en „derde sector”, en dat deze, ook al worden zij niet in elke lidstaat tot de „sociale economie” gerekend, activiteiten ontwikkelen die overal in de Europese Unie wel degelijk over dezelfde kenmerken beschikken,

I.

overwegende dat het nodig is om, rekening houdend met de regels van de interne markt, het statuut van bepaalde vormen van de sociale economie op EU-niveau te erkennen om de bureaucratische hinderpalen voor het verkrijgen van Gemeenschapssubsidie af te bouwen,

J.

overwegende dat in de sociale economie een ondernemingsmodel wordt aangehouden dat niet zozeer gekenmerkt wordt door zijn omvang of activiteiten, maar door het respect van gemeenschappelijke waarden, namelijk het primaat van de democratie, de participatie van sociale actoren, het individu en de verwezenlijking van het maatschappelijk doel over winst; het verdedigen en in praktijk brengen van de beginselen van solidariteit en verantwoordelijkheid; het laten samenvallen van het algemeen belang met de belangen van de leden/gebruikers; democratische controle door de leden; toegang voor iedereen, op vrijwillige basis; een autonoom beheer, onafhankelijk van de onderscheiden overheden; de toewijzing van het leeuwendeel van de meeropbrengsten voor het verwezenlijken van duurzame doelstellingen en voor de belangen van de leden die stroken met het algemeen belang,

K.

overwegende dat niettegenstaande het toenemende belang van de sociale economie en de organisaties die hiertoe behoren, deze sector nog weinig bekendheid geniet en vaak het onderwerp is van kritiek wegens ongeëigende technische benaderingswijzen,en overwegende dat een van de belangrijkste hindernissen waarmee de sociale economie in de EU en in sommige lidstaten kampt haar institutionele onzichtbaarheid is, ten dele als gevolg van de eigenaardigheden van de nationale boekhoudsystemen,

L.

overwegende dat in de intergroep sociale economie van het Parlement uitvoerig onderzoek heeft verricht,

Algemene overwegingen

1.

benadrukt dat de sociale economie, door rentabiliteit en solidariteit met elkaar te verenigen, een sleutelrol speelt binnen de Europese economie, aangezien zij kwalitatief goede banen genereert, de sociale, economische en territoriale cohesie versterkt, sociaal kapitaal genereert, een actief burgerschap aanmoedigt en bijdraagt tot meer solidariteit, een visie van een ander type economie creëert, met democratische waarden waarin mensen op de eerste plaats komen, en bovendien duurzame ontwikkeling en sociale, ecologische en technologische innovatie steunt;

2.

is van mening dat de sociale economie, symbolisch gezien en wat betreft de concrete resultaten, belangrijk is voor de versterking van de industriële en economische democratie;

3.

erkent dat de sociale economie haar potentieel uitsluitend kan verwezenlijken als zij kan opereren binnen een adequate politieke, wettelijke en operationele context en voorwaarden, waarbij rekening dient te worden gehouden met de rijke diversiteit aan sociaaleconomische instellingen en hun specifieke kenmerken;

4.

is van mening dat de mededingingsregels niet op dezelfde manier zouden mogen worden toegepast op ondernemingen uit de sociale economie als op andere ondernemingen en dat sociale-economieondernemingen een betrouwbaar wettelijk kader nodig hebben, gebaseerd op de erkenning van hun specifieke waarden, om niet benadeeld te worden ten opzichte van die andere ondernemingen;

5.

benadrukt dat een economisch systeem waarin sociale-economieondernemingen een belangrijkere rol spelen de blootstelling aan speculatie zou verminderen op financiële markten waar sommige ondernemingen uit de particuliere sector niet onder toezicht staan van aandeelhouders en regelgevende instanties;

Erkenning van het concept van de sociale economie

6.

wijst erop dat het EG-Verdrag het bestaan van verschillende ondernemingsvormen erkent, en dat die erkenning ook voortvloeit uit de aanneming van het statuut voor de Europese coöperatieve vennootschap;

7.

wijst er andermaal op dat de Commissie het concept van de sociale economie herhaaldelijk heeft erkend;

8.

verzoekt de Commissie de sociale economie in haar nieuwe beleidsmaatregelen te stimuleren en het concept van „anders ondernemen” zoals dat binnen de sociale economie wordt aangehouden, en waarbij niet zozeer de financiële winst als wel de maatschappelijke rentabiliteit centraal staat, te verdedigen en ervoor te zorgen dat bij het opstellen van randvoorwaarden voor wetgeving rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van de sociale economie;

9.

is van oordeel dat de Europese Unie en de lidstaten de sociale economie en haar belanghebbenden – coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen – moeten erkennen in hun regelgeving en beleidsmaatregelen; stelt voor dat deze maatregelen het volgende omvatten: gemakkelijke toegang tot krediet en belastingverlichting, de ontwikkeling van microkredieten, het opstellen van Europese statuten voor verenigingen, stichtingen en onderlinge verenigingen alsmede EU-financiering op maat en stimulansen om organisaties van de sociale economie die in het leven zijn geroepen omwille van maatschappelijk nut zowel in handels- als in niet-handelssectoren beter te steunen;

Wettelijke erkenning: de Europese statuten voor verenigingen, stichtingen en onderlinge waarborgmaatschappijen

10.

stelt vast dat de erkenning van de Europese statuten voor verenigingen, stichtingen en onderlinge maatschappijen een voorwaarde is voor het garanderen van een gelijke behandeling van de sociale-economieondernemingen overeenkomstig de regels zoals die voor de interne markt gelden; is van mening dat het feit dat de Commissie haar voorstellen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut voor de Europese vereniging en voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij (COM(1991)0273) heeft ingetrokken, een grote tegenslag is voor de ontwikkeling van deze vormen van sociale economie in de Europese Unie; dring er derhalve bij de Commissie op aan haar werkprogramma dienovereenkomstig te herzien;

11.

roept de Commissie op gevolg te geven aan het vóór eind 2008 te publiceren verslag over de haalbaarheid van het statuut voor de Europese stichting en een onderzoek in te stellen naar de impact van een statuut voor de Europese vereniging en een statuut voor de Europese onderlinge maatschappij;

12.

roept de Commissie en de lidstaten op een wettelijk kader op te stellen waarin de onderdelen van de sociale economie worden erkend;

13.

roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de Europese besloten vennootschap een ondernemingsvorm zal zijn die door alle types ondernemingen kan worden aangenomen;

14.

roept de Commissie op duidelijke regels vast te leggen voor het bepalen welke rechtspersonen wettelijk als sociale-economieondernemingen actief kunnen zijn en voor het invoeren van effectieve wettelijke barrières voor toegang tot de sociale economie, zodat alleen organisaties die tot de sociale economie behoren kunnen profiteren van financiering die bedoeld is voor sociale-economieondernemingen en gebruik kunnen maken van beleidslijnen ter aanmoediging van sociale-economieondernemingen;

Statistische erkenning

15.

roept de Commissie en de lidstaten op nationale statistische registers voor sociale-economieondernemingen op te stellen, per sector en bedrijfstak een satellietrekening van sociale-economieondernemingen aan te leggen en deze gegevens in Eurostat in te voeren, ook door gebruik te maken van de aan universiteiten beschikbare deskundigheid;

16.

wijst erop dat het meten van de sociale economie een aanvulling is op het meten van de instellingen zonder winstoogmerk, roept de Commissie en de lidstaten op om het gebruik van het VN-handboek betreffende instellingen zonder winstoogmerk en het stelsel van de nationale rekeningen te stimuleren en satellietrekeningen op te stellen die de zichtbaarheid van instellingen zonder winstoogmerk en organisaties van de sociale economie zullen verbeteren;

Erkenning als sociale partner

17.

stelt dat de entiteiten die tezamen de sociale economie vormen, binnen het kader van zowel de sectorale als intersectorale sociale dialoog op EU-niveau als partners erkend moeten worden en stelt voor dat de Commissie en de lidstaten de deelname van deze entiteiten aan het sociaal overleg en de dialoog met de burgers nadrukkelijk steunen;

De hoofdrol van de sociale economie bij de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen

18.

wijst erop dat sociale-economieondernemingen en -organisaties bijdragen tot het versterken van de ondernemersgeest, het bedrijfsleven democratischer laten functioneren en zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en een actieve sociale integratie van kwetsbare groepen bevorderen;

19.

beklemtoont dat de werkgevers in de sociale economie een belangrijke rol spelen bij reïntegratie en is verheugd over hun streven naar het scheppen van kwalitatief hoogstaande, goede en stabiele arbeidsplaatsen en hun wil om in medewerkers te investeren; roept de Commissie en de lidstaten op de rol van de sociale economie als goede werkgever te steunen en te versterken en haar speciale status te respecteren;

20.

beklemtoont dat de sociale economie drie belangrijke wanverhoudingen op de arbeidsmarkt helpt te corrigeren: werkloosheid, onstabiele banen en uitsluiting van werklozen op sociaal vlak en van de arbeidsmarkt; merkt verder op dat de sociale economie een rol speelt bij het verbeteren van de inzetbaarheid en banen creëert die normaal niet verdwijnen door delokalisatie, hetgeen bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie;

21.

is van mening dat steun van de lidstaten voor sociale-economieondernemingen moet worden gezien als een echte investering in de totstandbrenging van solidariteitsnetwerken die de rol van plaatselijke gemeenschappen en autoriteiten bij de ontwikkeling van sociale beleidsmaatregelen kunnen versterken;

22.

acht het belangrijk dat over de sociale problemen wordt nagedacht, maar dat in de huidige omstandigheden vooral meer actie nodig is; denkt dat voor het merendeel van de sociale problemen lokale oplossingen moeten worden aangedragen om tegemoet te komen aan concrete situaties en problemen; is van mening dat er, teneinde te waarborgen dat deze acties het gewenste effect sorteren, hoge eisen moeten worden gesteld op het gebied van coördinatie, wat een grote mate van samenwerking vereist tussen de overheid en de sociale-economieondernemingen;

23.

stelt vast dat sociale-economieondernemingen door hun integratie in de lokale economie een brug kunnen slaan tussen de burgers en hun vertegenwoordigende organen op regionaal, nationaal en Europees niveau, waardoor zij in een goede positie verkeren om bij te dragen tot een doeltreffend EU-bestuur op het gebied van de sociale samenhang; is ten zeerste ingenomen met het streven van de sociale-economieondernemingen en –organisaties om op het EU-niveau coördinatieplatforms te vormen;

24.

wijst op de sleutelrol die de sociale economie speelt in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie inzake duurzame groei en volledige werkgelegenheid, aangezien met de sociale economie talloze onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt worden aangepakt – met name via de ondersteuning van werkgelegenheid voor vrouwen –, zorg en lokale dienstverlening worden ingevoerd en verstrekt (zoals sociale diensten, gezondheidsdiensten en socialezekerheidsdiensten), en bovendien het economische weefsel van de samenleving wordt gecreëerd en in stand gehouden, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de lokale ontwikkeling en de sociale samenhang;

25.

is van oordeel dat de Europese Unie maatregelen moet treffen om een kader vast te stellen voor de agenda voor de sociale economie, omdat dit het concurrentie- en innovatievermogen op plaatselijk en EU-niveau zal versterken, aangezien de sociale economie in staat is stabiliteit te creëren voor economieën met een sterke conjunctuurgevoeligheid door winst plaatselijk opnieuw te verdelen en te investeren, een ondernemerscultuur te stimuleren, economische activiteiten aan de plaatselijke noden te koppelen, risicovolle activiteiten te ondersteunen (bijv. ambachten) en sociaal kapitaal vrij te maken;

26.

verzoekt de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in de sector om de rol van vrouwen binnen de sociale economie te evalueren en meer nadruk te verlenen, zowel kwantitatief, gezien het hoge percentage vrouwen dat op alle gebieden van deze sector werkzaam is, inclusief verenigings- en vrijwilligerswerk, als kwalitatief, voor wat betreft de wijze waarop het werk wordt georganiseerd en diensten worden aangeboden; is bezorgd over de aanhoudende verticale segregatie, ook in de sociale economie, die deelname van vrouwen aan besluitvorming beperkt;

27.

verzoekt de regeringen van de lidstaten, de plaatselijke autoriteiten en de marktdeelnemers in de sector om, op het gebied van diensten, mogelijke synergieën die ontstaan tussen actoren binnen de sociale economie en de gebruikers zelf, te ondersteunen en te bevorderen, zodat er meer ruimte komt voor participatie, consultatie en medeverantwoordelijkheid;

28.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de realiteit van de sociale economie bij de herziening van het staatssteunbeleid, aangezien kleine ondernemingen en lokaal actieve organisaties op grote moeilijkheden stuiten bij het verkrijgen van financiering, vooral in de huidige financieel-economische crisis; verzoekt de Commissie tevens geen hindernissen op te werpen voor nationale regels op vennootschaps- en fiscaal gebied, zoals die voor coöperaties in de banksector en in de distributiesector, die werken op basis van principes van wederkerigheid, bedrijfsdemocratie, intergenerationele overdracht van erfgoed, ondeelbare reserves, solidariteit en arbeids- en bedrijfsethiek;

29.

wijst erop dat sommige van de sociale-economieondernemingen onder de categorie micro-ondernemingen of kleine ondernemingen vallen, en dus niet altijd over de middelen beschikken om zich op de interne markt te manifesteren dan wel deel te nemen aan nationale of EU-programma's en stelt voor doelgerichte steun en instrumenten ter beschikking te stellen om deze ondernemingen in staat te stellen doeltreffender bij te dragen tot een duurzame economische groei van de Europese Unie, en hen in geval van problemen te helpen omvormen tot ondernemingen die in handen zijn van de werknemers;

30.

roept de Commissie en de lidstaten op om programma's te ontwikkelen voor het verstrekken en verlenen van financiële steun, informatie, advies en training aan potentiële en bestaande sociale-sectorondernemingen, alsmede voor het vereenvoudigen van de oprichtingsprocedure (met inbegrip van de vermindering van de aanvangskapitaalvereisten voor ondernemingen) om hen te helpen opgewassen te zijn tegen een economie die steeds globaler wordt en momenteel door een financiële crisis wordt getroffen;

31.

benadrukt dat de sociale-economieondernemingen met meer problemen kampen dan grote ondernemingen, bijvoorbeeld om te voldoen aan het grote aantal wettelijke verplichtingen, om financiering te verkrijgen en om toegang te krijgen tot nieuwe technologie en informatie;

32.

onderstreept het belang van de sociale economie in het kader van de diensten van algemeen belang; wijst op de meerwaarde die ontstaat door de verwezenlijking van geïntegreerde publiek-private netwerken, maar ook op het risico van uitbuiting, zoals externalisering met het oog op kostenbeheersing door de overheid, zeker ook gezien de door vrijwilligerswerk geleverde bijdrage;

33.

dringt er bij de Commissie op aan dat zij haar inspanningen in het kader van de dialoog met de belanghebbenden voortzet en de lidstaten blijft ondersteunen op het vlak van (al dan niet sociale) diensten van algemeen belang en dat zij gebruik maakt van de methode van grote waarschijnlijkheid („bundled indicator”);

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen benodigde middelen

34.

verzoekt de Commissie te verzekeren dat bij de uitwerking van EU-beleidsmaatregelen rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van de sociale economie (doelstellingen, waarden, werkmethoden), en met name de sociale economie te integreren in haar andere beleidsvormen en strategieën inzake socio-economische ontwikkeling en ontwikkeling van het bedrijfsleven, vooral in de context van een Small Business Act voor Europa (COM(2008)0394); dringt erop aan dat wanneer er mogelijk gevolgen zijn voor de sociale economie, deze gevolgen worden geëvalueerd en het belang van de sociale economie gerespecteerd en vooropgesteld wordt; dringt er bovendien bij de Commissie op aan opnieuw te onderzoeken of er een overkoepelende eenheid voor de sociale economie kan worden ingesteld die de relevante directoraten-generaal verbindt;

35.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Europese Waarnemingspost voor het midden- en kleinbedrijf in zijn studies stelselmatig aandacht schenkt aan de sociale-economieondernemingen en met zijn aanbevelingen deze ondernemingen steun geeft bij hun activiteiten en ontwikkeling; verzoekt de Commissie tevens alle passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de sociale-economieondernemingen kunnen worden verbonden en bevorderd door het Europees netwerk voor ondersteuning op het gebied van e-business;

36.

roept de lidstaten op de ontwikkeling van organisaties ter ondersteuning van kleine en middelgrote sociale-economieondernemingen aan te moedigen om hun afhankelijkheid van steun te verminderen en duurzaamheid te bevorderen;

37.

verzoekt de Commissie de deelnemers aan de sociale economie voor te stellen toe te treden tot permanente platforms voor dialoog en deel te nemen aan het werk van groepen deskundigen op hoog niveau die zich met de sociale economie bezig houden en met hen samen te werken; nodigt de Commissie uit om mee te werken aan de versterking van de structuren die de sociale economie op regionaal, nationaal en EU-niveau vertegenwoordigen en een wettelijk kader tot stand te brengen dat gericht is op het stimuleren van een actief partnerschap tussen lokale overheden en sociale-economieondernemingen;

38.

roept de Commissie op om de dialoog tussen overheidsinstanties en vertegenwoordigers van de sociale economie op nationaal en EU-niveau te stimuleren en zodoende wederzijds begrip te doen groeien en goede praktijken te bevorderen;

39.

roept de Commissie op steun te verlenen aan de EU-denktank inzake coöperatieve banken, opgezet door de vereniging die deze sector vertegenwoordigt, of andere financiële diensten die van belang kunnen zijn voor sociale-economieondernemingen; deze zouden kunnen nagaan hoe deze specifieke tot de sociale economie behorende rechtspersonen tot nog toe in de EU hebben gepresteerd – in het bijzonder tijdens de huidige wereldwijde krediet- en financiële crisis – en hoe zij dit soort risico's in de toekomst zullen voorkomen;

40.

verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is de specifieke begrotingslijn voor de sociale economie nieuw leven in te blazen;

41.

stelt voor programma's te ontwikkelen voor het aanmoedigen van experimenten met nieuwe economische en sociale modellen, kaderprogramma's voor onderzoek in gang te zetten, vraagstukken op het gebied van sociale economie te betrekken bij het uit hoofde van het zevende kaderprogramma oproepen tot het doen van voorstellen, te overwegen of er een „multiplier” moet worden toegepast op de officiële statistische gegevens, en instrumenten te introduceren voor het meten van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve groei van de economie;

42.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bij het opzetten van het nationale en communautaire beleid een plaats in te ruimen voor de sociale economie en datzelfde te doen in de context van de op ondernemingen gerichte EU-programma's op het vlak van onderzoek, innovatie, financiering, regionale ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking, en steun te bieden bij de invoering van programma's voor het trainen van lokale, nationale en EU-ambtenaren op het gebied van de sociale economie en te garanderen dat sociale-economieondernemingen toegang hebben tot programma's en acties voor ontwikkeling en externe betrekkingen;

43.

verzoekt de lidstaten dringend te voorzien in studieprojecten, in het hoger en universitair onderwijs en in het beroepsonderwijs, gericht op het overbrengen van kennis van de sociale economie en bedrijfsinitiatieven die gebaseerd zijn op haar waarden;

44.

roept de Commissie en de lidstaten op om de ontwikkeling van vaardigheden en vakkundigheid in de sector te steunen ter bevordering van de rol van de sociale economie in de arbeidsmarktintegratie;

45.

verzoekt de Commissie een EU-wettelijk kader uit te werken voor de opbouw en handhaving van territoriale partnerschappen tussen de sociale-economiesector en de lokale autoriteiten via de vaststelling van criteria voor de erkenning en valorisatie van de sociale economie ten behoeve van lokale duurzame ontwikkeling en bevordering van het algemeen belang;

46.

verzoekt de Commissie voorwaarden te scheppen om de investeringen in de sociale economie te bevorderen, met name door middel van investeringsfondsen, het toekennen van gegarandeerde leningen en het verlenen van subsidies;

47.

vraagt de Commissie opnieuw een beoordeling uit te voeren van:

haar mededeling over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa en Verordening (EG) nr. 1435/2003 betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (zoals in die teksten ook is voorzien);

haar mededeling over het versterken van de rol van vrijwilligersorganisaties en stichtingen in Europa;

*

* *

48.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en het Comité voor sociale bescherming.


(1)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1.

(2)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.

(3)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(4)  PB L 198 van 26.7.2008, blz. 47.

(5)  PB C 205 van 25.7.1994, blz. 481.

(6)  PB C 313 van 12.10.1998, blz. 234.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0286.

(8)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0467.

(10)  PB C 226 van 20.7.1998, blz. 66.

(11)  PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 593.

(12)  PB C 117 van 26.4.2000, blz. 52.

(13)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 105.

(14)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 10.

(15)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0131.

(16)  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 141.


Top