EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0178

Zaak C-178/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 29 april 2008 — Ahmed Adem und Hamrin Mosa Rashi/Bondsrepubliek Duitsland

PB C 197 van 2.8.2008, p. 5–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 197/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 29 april 2008 — Ahmed Adem und Hamrin Mosa Rashi/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-178/08)

(2008/C 197/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ahmed Adem und Hamrin Mosa Rashi

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 11, lid 1, sub e, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 (1) aldus worden uitgelegd dat — afgezien van artikel 1 C, sub 5, tweede zin, van het verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 (vluchtelingenverdrag van Genève) — de status van vluchteling reeds dan wordt beëindigd, wanneer de gegronde vrees van de vluchteling voor vervolging in de zin van artikel 2, sub c, van de richtlijn op grond waarvan de erkenning plaatshad, niet meer bestaat en hij ook niet op andere gronden behoeft te vrezen voor vervolging in de zin van artikel 2, sub c, van de richtlijn?

2)

Zo nee, is voor beëindiging van de vluchtelingenstatus volgens artikel 11, lid 1, sub e, van de richtlijn bovendien vereist dat in het land waarvan de vluchteling de nationaliteit bezit,

a)

een actor van bescherming in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn aanwezig is, en volstaat daarbij dat de bescherming enkel mogelijk is met behulp van multinationale troepen,

b)

voor de vluchteling geen ernstige schade in de zin van artikel 15 van de richtlijn dreigt die leidt tot verlening van subsidiaire bescherming volgens artikel 18 van de richtlijn, en/of

c)

de veiligheidssituatie stabiel is en de algemene levensvoorwaarden het bestaansminimum bieden?

3)

Moeten in een situatie waarin de vroegere omstandigheden op grond waarvan de betrokkene als vluchteling is erkend niet meer bestaan, nieuwe tot vervolging leidende omstandigheden van andere aard

a)

worden getoetst aan het waarschijnlijkheidscriterium dat geldt voor de erkenning van vluchtelingen, of wordt ten behoeve van de betrokkene een ander criterium toegepast,

b)

worden beoordeeld aan de hand van de verlichte bewijslast volgens artikel 4, lid 4, van de richtlijn?


(1)  PB L 304, blz. 12.


Top