Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CA0309

Zaak C-309/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 april 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het House of Lords — Verenigd Koninkrijk) — Marks & Spencer plc/Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise (Fiscale bepalingen — Zesde btw-richtlijn — Vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting — Onjuiste heffing tegen normaal tarief — Recht op nultarief — Recht op teruggaaf — Rechtstreekse werking — Algemene beginselen van gemeenschapsrecht — Ongerechtvaardigde verrijking)

PB C 128 van 24.5.2008, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.5.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 128/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 april 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het House of Lords — Verenigd Koninkrijk) — Marks & Spencer plc/Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

(Zaak C-309/06) (1)

(Fiscale bepalingen - Zesde btw-richtlijn - Vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting - Onjuiste heffing tegen normaal tarief - Recht op nultarief - Recht op teruggaaf - Rechtstreekse werking - Algemene beginselen van gemeenschapsrecht - Ongerechtvaardigde verrijking)

(2008/C 128/11)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

House of Lords

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Marks & Spencer plc

Verwerende partij: Her Majesty's Commissioners of Customs and Excise

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — House of Lords — Uitlegging van artikel 28, lid 2, sub a, van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Bestaan van een communautair recht dat kan worden ingeroepen door de leverancier van een product („tea cakes”) waarvoor de nationale wettelijke regeling een vrijstelling met teruggaaf van de betaalde belasting handhaaft — Btw die ten onrechte is betaald wegens onjuiste uitlegging van nationale regeling door bevoegde instanties — Toepassing van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, waaronder het beginsel van fiscale neutraliteit — Mogelijkheid voor een particulier om zich op deze algemene beginselen te beroepen voor de terugvordering van ten onrechte geïnde bedragen

Dictum

1)

Wanneer een lidstaat in het kader van artikel 28, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zowel vóór als na de wijziging van deze bepaling bij richtlijn 92/77/EEG van de Raad van 19 oktober 1992, in zijn nationale wettelijke regeling een vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting voor bepaalde gespecificeerde leveringen of dienstverrichtingen heeft gehandhaafd, ontleent een onderneming die dergelijke leveringen of diensten verricht, aan het gemeenschapsrecht geen rechtstreeks werkend recht op toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde tegen het nultarief op deze leveringen of dienstverrichtingen.

2)

Wanneer een lidstaat in het kader van artikel 28, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388), zowel vóór als na de wijziging van deze bepaling bij richtlijn 92/77, in zijn nationale wettelijke regeling een vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting voor bepaalde gespecificeerde leveringen of dienstverrichtingen heeft gehandhaafd, maar zijn nationale wettelijke regeling onjuist heeft uitgelegd met als gevolg dat bepaalde leveringen of dienstverrichtingen die volgens de nationale wet in aanmerking hadden moeten komen voor de vrijstelling met teruggaaf van voorbelasting, zijn belast tegen het normale tarief, heeft een onderneming die dergelijke leveringen of diensten heeft verricht, op grond van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, waaronder het beginsel van fiscale neutraliteit, recht op teruggaaf van de bedragen die voor deze leveringen of dienstverrichtingen ten onrechte van haar zijn gevorderd.

3)

Het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van fiscale neutraliteit zijn weliswaar in beginsel van toepassing in een zaak als die in het hoofdgeding, doch worden niet geschonden alleen doordat terugbetaling wordt geweigerd op grond van de ongerechtvaardigde verrijking van de betrokken belastingplichtige. Het beginsel van fiscale neutraliteit verzet zich er echter tegen dat het verbod van ongerechtvaardigde verrijking alleen aan belastingplichtigen zoals „payment traders” (belastingplichtigen voor wie in een bepaald boekhoudjaar de in een later stadium ontvangen belasting meer bedraagt dan de betaalde voorbelasting) en niet aan belastingplichtigen zoals „repayment traders” (belastingplichtigen in het tegenovergestelde geval) wordt tegengeworpen, voor zover deze belastingplichtigen soortgelijke goederen hebben verkocht. De verwijzende rechter moet nagaan of dit in casu het geval is. Bovendien verzet het algemene gelijkheidsbeginsel, waarvan schending in fiscale zaken de vorm kan aannemen van discriminatie jegens ondernemingen die niet noodzakelijk concurrenten zijn, maar zich niettemin in andere opzichten in een vergelijkbare situatie bevinden, zich tegen discriminatie tussen „payment traders” en „repayment traders” die niet objectief gerechtvaardigd is.

4)

Het bewijs dat de onderneming waaraan terugbetaling van de ten onrechte geheven belasting over de toegevoegde waarde wordt geweigerd, geen financieel verlies of nadeel heeft geleden, maakt geen verschil voor het antwoord op de derde vraag.

5)

De verwijzende rechter moet volgens de regels betreffende de temporele werking van het in het hoofdgeding van toepassing zijnde nationale recht zelf uitmaken welke eventuele gevolgen de in punt 3 van het dictum van het onderhavige arrest vastgestelde schending van het gelijkheidsbeginsel voor het verleden heeft, en is daarbij gehouden tot eerbiediging van het gemeenschapsrecht en inzonderheid van het gelijkheidsbeginsel en van het beginsel dat hij erop moet toezien dat de door hem gelaste herstelmaatregelen niet in strijd zijn met het gemeenschapsrecht.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


Top