This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62008CN0043
Case C-43/08: Reference for a preliminary ruling from the Bundespatentgericht (Germany) lodged on 8 February 2008 — Trade mark case: ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH v President of the German Patent- und Markenamt
Zaak C-43/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 8 februari 2008 — ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt
Zaak C-43/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 8 februari 2008 — ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt
PB C 107 van 26.4.2008, p. 12–13
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
26.4.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 107/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 8 februari 2008 — ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt
(Zaak C-43/08)
(2008/C 107/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundespatentgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: ZVS Zeitungsvertrieb Stuttgart GmbH en de president van het Deutsche Patent- und Markenamt
Prejudiciële vragen
1) |
Vereist artikel 3 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 dat aanvragers die elkaars concurrenten zijn (1), bij de inschrijving van merken gelijk worden behandeld teneinde gelijke mededingingskansen te waarborgen? |
2) |
Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om concrete aanwijzingen voor een mededingingsverstorende ongelijke behandeling na te trekken en hierbij rekening te houden met oudere beslissingen van de bevoegde autoriteit in soortgelijke gevallen? |
3) |
Zo ja, is het Bundespatentgericht dan gehouden om bij de uitlegging en de toepassing van artikel 3 van richtlijn 89/104/EEG het verbod van een mededingingsverstorende ongelijke behandeling in aanmerking te nemen, wanneer het een dergelijke ongelijke behandeling heeft geconstateerd? |
4) |
Wanneer de eerste tot en met de derde vraag ontkennend worden beantwoord, moet de nationale wettelijke regeling dan, ter voorkoming van verstoring van de mededinging, voorzien in een verplichting voor de nationale merkenautoriteit om ambtshalve een nietigverklaringsprocedure tegen oudere ten onrechte ingeschreven merken in te leiden? |
(1) PB L 40, blz. 1.