Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0038

    Zaak C-38/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2008 door Jörn Sack tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2007 in zaak T-66/05, Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 107 van 26.4.2008, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.4.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 107/11


    Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2008 door Jörn Sack tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2007 in zaak T-66/05, Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak C-38/08 P)

    (2008/C 107/17)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Rekwirant: Jörn Sack (vertegenwoordigers: U. Lehmann-Brauns en D. Mahlo, Rechtsanwälte)

    Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Conclusies

    het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 december 2007 in zaak T-66/05 te vernietigen en, door over de ten onrechte onbeantwoord gebleven rechtsvragen te beslissen op de grondslag van het beginsel van gelijke behandeling, het beroep in zoverre gegrond te verklaren dat het besluit van de Commissie tot vaststelling van verzoekers maandsalaris over de maand mei 2004 wordt nietigverklaard;

    subsidiair, voormeld arrest te vernietigen en de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen voor een uitspraak over de vraag of het beginsel van gelijke behandeling is geschonden doordat verzoeker niet in aanmerking is genomen bij de toekenning van de functievergoeding overeenkomstig artikel 44, lid 2, van het Statuut.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht, volgens hetwelk rekwirant, die alle rechtsvragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie coördineert bij de juridische dienst van de Commissie, geen recht heeft op de voor hoofden van een administratieve eenheid voorziene functievergoeding, wordt met de volgende middelen onderbouwd.

    Eerste middel: het Gerecht van eerste aanleg heeft de betekenis en de draagwijdte van het in het gemeenschapsrecht geldende algemene beginsel van gelijke behandeling onjuist opgevat en dit beginsel dus geschonden.

    Het beginsel van gelijke behandeling is zowel in zijn algemene vorm als in zijn bijzondere vorm, als discriminatieverbod, verankerd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in de rechtspraak van het Hof van Justitie wordt het reeds lange tijd als gemeenschapsrecht van hogere rang aangemerkt. De gelijke behandeling vormt in het gemeenschapsrecht niet alleen een verplichting voor alle instellingen, maar ook een subjectief recht voor de personen die door een maatregel van de instellingen worden geraakt. Aangezien het beginsel van gelijke behandeling, zoals het Hof in voormelde rechtspraak reeds lange tijd heeft geoordeeld, voorrang heeft op het secundaire gemeenschapsrecht, moet de betekenis als grondrecht in het kader van de uitlegging en de toepassing van het gemeenschapsrecht op afdoende wijze in aanmerking worden genomen. Het Hof moet het gelijkheidsbeginsel ook in het kader van de procedureregels en van de afzonderlijke procedures in acht nemen.

    Verzoeker heeft zich algemeen in zijn gehele betoog niet op het Statuut, maar op het beginsel van gelijke behandeling beroepen en aangevoerd dat hij taken heeft verricht die niet alleen gelijkwaardig zijn aan die van een hoofd van een administratieve eenheid, maar in vergelijking met de werkzaamheden van vele hoofden van een administratieve eenheid zelfs van hogere waarde zijn in de zin van de uitoefening van leidende taken op middelbaar niveau. Doordat het Gerecht hoegenaamd geen vergelijkend onderzoek van verzoekers functie en die van de andere begunstigde categorieën van ambtenaren heeft verricht, ontzegt het hem de hem toekomende bescherming van het fundamentele recht op gelijke behandeling volkomen en schendt het daardoor het beginsel van gelijke behandeling.

    Tweede middel: het Gerecht heeft de juridische logica niet gevolgd.

    Gelijkheid en rechtsvrede kunnen, wanneer wordt aangevoerd dat een meerderheid willekeurig wordt behandeld, alleen tot stand worden gebracht wanneer het Gerecht ofwel vaststelt dat er geen vergelijkbare situatie is, indien een dergelijke situatie wordt aangevoerd, dan wel verklaart dat diegenen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, ten onrechte zijn bevoordeeld, zodat de klagende partij evenmin recht daarop heeft. Indien deze juridische logica wordt gevolgd, is het duidelijk dat ten minste een van beide vragen die volgen, had moet worden opgehelderd en voor verzoeker ontkennend had moeten worden beantwoord, om het verzoek te kunnen afwijzen. In de eerste plaats had het Gerecht uitspraak moeten doen over de vraag of taken van ambtenaren, die de Commissie met hoofd van een administratieve eenheid gelijkstelt, gelijkwaardig zijn aan die van verzoeker, en in de tweede plaats of de Commissie deze ambtenaren terecht of ten onrechte de functievergoeding heeft toegekend.

    Aangezien beide vragen onbeantwoord zijn gebleven, moet, om ze als rechtens irrelevant te beschouwen, kunnen worden verondersteld dat het verzoek ook had moeten worden afgewezen wanneer beide vragen in de zin van verzoekers betoog te beantwoorden waren. Een dergelijke gevolgtrekking is echter niet mogelijk. Aangezien het Gerecht het vraagstuk van de rechtmatigheid van de inaanmerkingneming door de Commissie van andere categorieën van ambtenaren niet in de rechtens vereiste marge, namelijk met inbegrip van het beginsel van gelijke behandeling, dat voorrang heeft op het secundaire gemeenschapsrecht, heeft onderzocht, moet worden aangenomen dat een dergelijk onderzoek tot de conclusie zou leiden dat de Commissie bij de uitbreiding tot andere categorieën van ambtenaren rechtmatig heeft gehandeld. In strijd met het standpunt dienaangaande van het Gerecht, eist verzoeker dan ook geen gelijkstelling in een onrechtmatige behandeling, maar gelijke behandeling op het punt van toekomende rechten.

    Derde middel: het Gerecht heeft grondbeginselen van een behoorlijke procedure geschonden

    De weigering om ook maar te onderzoeken of sprake is van de gestelde schending van een grondrecht, is een veel ernstigere aantasting van dat recht dan rechtsdwaling met betrekking tot de vraag of dat grondrecht daadwerkelijk geschonden is, omdat de betrokkene de bescherming van het grondrecht wordt ontzegd. Enkel wanneer de stelling van een klagende partij, dat een grondrecht is geschonden, volkomen ongegrond is of wanneer de ter vergelijking van de situaties aangevoerde feiten de stelling kennelijk niet onderbouwen, kan worden afgezien van een inhoudelijk onderzoek met betrekking tot de schending van het grondrecht. Dit is in casu echter geenszins het geval. Het Gerecht heeft dus grondbeginselen van een behoorlijke procedure geschonden. Reeds op die grond moet het arrest met de gegeven motivering worden vernietigd.


    Top