Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/297/08

Zaak C-375/05: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Erhard Geuting/Direktor der Landwirtschaftskammer Nordrhein-Westfalen (Rundvlees — Premie voor aanhouden van zoogkoeienbestand)

PB C 297 van 8.12.2007, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 297/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 oktober 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Erhard Geuting/Direktor der Landwirtschaftskammer Nordrhein-Westfalen

(Zaak C-375/05) (1)

(Rundvlees - Premie voor aanhouden van zoogkoeienbestand)

(2007/C 297/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Erhard Geuting

Verwerende partij: Direktor der Landwirtschaftskammer Nordrhein-Westfalen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesverwaltungsgericht — Uitlegging van artikel 4 a, derde streepje, sub ii, van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148, blz. 24), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2066/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot intrekking van verordening (EEG) nr. 468/87 tot vaststelling van de algemene voorschriften van het stelsel van de speciale premie voor producenten van rundvlees, alsmede van verordening (EEG) nr. 1357/80 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand (PB L 215, blz. 49) — Uitlegging van artikel 33, leden 2 en 4, van verordening (EEG) nr. 3886/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de premieregelingen waarin is voorzien bij verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 1244/82 en (EEG) nr. 714/89 (PB L 391, blz. 20), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2311/96 van de Commissie van 2 december 1996 (PB L 313, blz. 9) — Premie voor het aanhouden van zoogkoeien — Begrippen „zoogkoe” en „gebruik van rechten” — Terugbetaling van ontvangen voorschotten — Vermindering van het individuele maximum ten gevolge van de weigering om voor de toekenning van de premie drachtige vaarzen in aanmerking te nemen, omdat die niet de zoogkoeien vervangen waarvoor een premie is aangevraagd

Dictum

1)

Artikel 4 a, derde streepje, sub ii, van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2222/96 van de Raad van 18 november 1996, moet aldus worden uitgelegd dat een drachtige vaars slechts als een zoogkoe in de zin van afdeling 1 van die verordening kan worden beschouwd indien zij na de indiening van de premieaanvraag voor het verkoopseizoen een in die aanvraag vermelde zoogkoe vervangt.

2)

Een drachtige vaars die in een verkoopseizoen een zoogkoe waarvoor een premie was aangevraagd, heeft vervangen en ten aanzien waarvan werd erkend dat zij recht gaf op die premie, kan als een zoogkoe in de zin van artikel 4 a, derde streepje, sub ii, van verordening nr. 805/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2222/96, worden beschouwd wanneer zij het jaar daarop voldoet aan de voorwaarden om opnieuw een zoogkoe te vervangen.

3)

Artikel 4 a, derde streepje, sub ii, van verordening nr. 805/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2222/96, moet aldus worden uitgelegd dat een drachtige vaars waarvoor een premie is aangevraagd, niet voor de premie in aanmerking komt wanneer zij voor het verstrijken van de aanvraagtermijn kalft.

4)

Artikel 33, leden 2 en 4, van verordening (EEG) nr. 3886/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de premieregelingen waarin is voorzien bij verordening nr. 805/68, en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 1244/82 en (EEG) nr. 714/89, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2311/96 van de Commissie van 2 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat een producent zijn premierechten in een verkoopseizoen niet heeft gebruikt, wanneer hij de premie heeft aangevraagd, maar de aanvraag is afgewezen omdat de betrokken dieren niet voor de premie in aanmerking kwamen, ook al was die aanvraag niet frauduleus. Een dergelijke uitlegging maakt geen inbreuk op het evenredigheidsbeginsel.

5)

Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of er, gelet op het geheel van naar behoren gemotiveerde omstandigheden die de situatie van verzoeker in het hoofdgeding kenmerken, sprake is van een uitzonderlijk geval dat noopt tot toepassing van de uitzonderingsbepaling van artikel 33, lid 2, laatste streepje, van verordening nr. 3886/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2311/96, zonder daarbij de noodzaak van een strikte toepassing van die bepaling uit het oog te verliezen.

6)

Artikel 33, lid 4, van verordening nr. 3886/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2311/96, gelezen in samenhang met artikel 4 f, lid 4, van verordening nr. 805/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2222/96, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de premierechten die een producent werden ontnomen omdat hij in het verkoopseizoen 1998 meer dan 70 % maar minder dan 90 % van zijn rechten had gebruikt, na afloop van een blokkeringstermijn van twee jaar bij voorrang aan deze producent kunnen toekennen.


(1)  PB C 330 van 24.12.2005.


Top