EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/254/04

Notulen van de zitting van donderdag 28 juni 2007
Bijlage I Alfabestische lijst van de leden van de Paritaire Parlementaire Vergadering
Bijlage II Presentielijst van de Vergadering van 25 t/m 28 juni in Wiesbaden
Bijlage III Bijlage bij de Vergadering van maandag 25 juni 2007
Bijlage IV Aangenomen resoluties
— Resolutie over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen
— Resolutie over armoedebestrijding ten behoeve van kleine landbouwers in ACS-landen — met name in de groente-, fruit- en bloemensector
— Resolutie over de migratie van geschoolde arbeidskrachten en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van een land
— Resolutie over de situatie in Darfur
Bijlage V Wijziging in het Reglement van orde

PB C 254 van 26.10.2007, p. 6–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 254/6


NOTULEN VAN DE ZITTING VAN DONDERDAG 28 JUNI 2007

(2007/C 254/04)

(De zitting wordt om 9.05 uur geopend)

VOORZITTER: mevrouw KINNOCK

Covoorzitter

1.   Plaatsvervangers

De covoorzitter deelt de namen van de plaatsvervangers mee: Badia i Cutchet (voor Arif), Bushill-Mathews (voor Coelho), Goebbels (voor Ferreira), Hutchinson (voor Rosati), Zaleski (voor Gaubert) en Zwiefka (voor Langredries).

2.   Goedkeuring van de notulen van woensdag 27 juni 2007

De notulen worden goedgekeurd.

3.   Korte verslagen van de workshops

De heer Ramotar (Guyana) over de workshop migratie, gehouden in samenwerking met de luchthaven Frankfurt en het Duitse federale ministerie van Binnenlandse Zaken (Frankfurt).

Mevrouw Scheele over de workshop inzake monitoring van klimaatverandering, gehouden in samenwerking met het Europees Ruimteagentschap (Darmstadt).

De heer Bowis over de workshop inzake de toegang tot medicijnen ter behandeling van verwaarloosde ziekten, gehouden in samenwerking met Sanofi-Aventis (Frankfurt).

4.   Herziening van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES): Debat (zonder resolutie)

De heer Baum (Europese Commissie) leidt het onderwerp in.

Sprekers: Mitchell, Mushelenga (Namibië), Polisi (Rwanda), Bowis, William (Seychellen), Scheele, Ramotar (Guyana), McAvan, Sithole (Mozambique), Mugambe (Uganda), Sebetela (Botswana) en de Sousa (Angola).

De heer Baum (Europese Commissie) reageert op hetgeen naar voren is gebracht en sluit het debat af.

5.   Stemming over de wijziging in het Reglement

De covoorzitter licht de stemprocedure toe.

Overeenkomstig artikel 34 van het Reglement vindt een gescheiden stemming plaats. Het amendement wordt door beide huizen unaniem goedgekeurd.

6.   Stemming over de ontwerpresoluties in de verslagen van de drie vaste commissies

Verslag over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen (ACP-EU/3937/07/fin.) — Commissie politieke zaken. Corapporteurs: Evelyne B. Cheron (Haïti) en Michael Gahler.

Er wordt een corrigendum van de ontwerpresolutie aangekondigd. De corapporteurs stellen het amendement mondeling voor. Het mondelinge amendement wordt goedgekeurd. De resolutie, zoals gewijzigd, wordt unaniem aangenomen.

Verslag over armoedebestrijding ten behoeve van kleine landbouwers in ACS-landen — met name in de groente-, fruit- en bloemensector (ACP-EU/100.011/07/fin.) — Commissie economische ontwikkeling, financiën en handel. Corapporteurs: Kilontji Mporogomyi (Tanzania) en Carl Schlyter.

Amendement 1 wordt met een mondelinge wijziging goedgekeurd. Amendementen 2, 4, 5, 6, 7 en 8 worden eveneens goedgekeurd. De resolutie, zoals gewijzigd, wordt unaniem aangenomen.

Verslag over migratie van geschoolde arbeidskrachten en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van een land (ACP-EU/100.012/07/fin.) — Commissie sociale zaken en milieu. Corapporteurs: Sharon Hay Webster (Jamaica) en Luisa Morgantini.

Amendement 2 ter aanvulling van paragraaf 17 wordt goedgekeurd. Amendementen 1 en 3 worden eveneens goedgekeurd. De resolutie, zoals gewijzigd, wordt unaniem aangenomen.

7.   Stemming over dringende ontwerpresoluties

Dringende ontwerpresolutie over de situatie in Darfur (ACP-EU/100.075/07/comp)

Amendement 4 wordt ingetrokken. Amendementen 1, 2 en 3 worden goedgekeurd.

De resolutie, zoals gewijzigd, wordt unaniem aangenomen.

Overeenkomstig artikel 16 van het Reglement geeft de heer Darbo (Tsjaad) een schriftelijke verklaring af die de leden in de originele taal wordt verstrekt.

8.   Diversen

De heer Ramotar (Guyana) voert het woord over de installatie van een nieuw raketafweersysteem (missile defence) in Europa.

De heer Straker (Saint Vincent en de Grenadines) bedankt de Duitse autoriteiten en de heer Gahler voor hun gastvrijheid en voor al hun inspanningen voor de organisatie van de 13e zitting van de Paritaire Parlementaire Vergadering in Wiesbaden en de bijbehorende sociale evenementen.

9.   Datum en plaats van de veertiende bijeenkomst van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU

De veertiende zitting van de Paritaire Parlementaire Vergadering vindt van 17 t/m 22 november 2007 in Kigali (Rwanda) plaats.

(De zitting wordt om 11.10 uur gesloten.)

Otmar ROGERS en

Glenys KINNOCK

Covoorzitters

Sir John KAPUTIN en

Dietmar NICKEL

Cosecretarissen-generaal


BIJLAGE I

ALFABESTISCHE LIJST VAN DE LEDEN VAN DE PARITAIRE PARLEMENTAIRE VERGADERING

ACS-vertegenwoordigers

EP-vertegenwoordigers

RADEMBINO-CONIQUET (GABON) (covoorzitter)

KINNOCK (covoorzitter)

BENIN (ondervoorzitter)

GAHLER (ondervoorzitter)

KAMEROEN (ondervoorzitter)

MANTOVANI (ondervoorzitter)

EQUATORIAAL-GUINEE (ondervoorzitter)

VERGES (ondervoorzitter)

GHANA (ondervoorzitter)

CARLOTTI (ondervoorzitter)

JAMAICA (ondervoorzitter)

MITCHELL (ondervoorzitter)

KENIA (ondervoorzitter)

AUBERT (ondervoorzitter)

NIUE (ondervoorzitter)

LULLING (ondervoorzitter)

SEYCHELLEN (ondervoorzitter)

KAMIŃSKI (ondervoorzitter)

SOLOMONSEILANDEN (ondervoorzitter)

POLFER (ondervoorzitter)

SURINAME (ondervoorzitter)

MARTÍNEZ MARTÍNEZ (ondervoorzitter)

ZAMBIA (ondervoorzitter)

BOWIS (ondervoorzitter)

ZIMBABWE (ondervoorzitter)

GOUDIN (ondervoorzitter)

ANGOLA

AGNOLETTO

ANTIGUA EN BARBUDA

ALLISTER

BAHAMAS

ARIF

BARBADOS

AYLWARD

BELIZE

BEREND

BOTSWANA

BORRELL FONTELLES

BURKINA FASO

BULLMAN

BURUNDI

BUSK

KAAPVERDIË

CALLANAN

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

CASHMAN

TSJAAD

COELHO

COMOREN

CORNILLET

CONGO (Republiek)

DEVA

CONGO (Democratische Republiek)

DILLEN

COOKEILANDEN

DOMBROVSKIS

IVOORKUST

FERNANDES

DJIBOUTI

FERREIRA

DOMINICA

GAUBERT

DOMINICAANSE REPUBLIEK

GOMES

ERITREA

GRABOWSKA

ETHIOPIË

GRÖNER

FIJI

GURMAI

GAMBIA

HALL

GRENADA

HAUG

GUINEA

HERRANZ GARCĺA

GUINEE-BISSAU

HOLM

GUYANA

JÖNS

HAÏTI

KACZMAREK

KIRIBATI

KORHOLA

LESOTHO

KOZLIK

LIBERIA

LANGENDRIES

MADAGASCAR

LEHIDEUX

MALAWI

LÓPEZ-ISTÚRIZ WHITE

MALI

LOUIS

MARSHALLEILANDEN (Republiek der)

MARTENS

MAURITANIË

McAVAN

MAURITIUS

MAYER

MICRONESIA (Federale Staten van)

MORILLON

MOZAMBIQUE

NOVAK

NAMIBIË

PLEGUEZUELOS AGUILAR

NAURU (Republiek)

RIBEIRO E CASTRO

NIGER

ROITHOVÁ

NIGERIA

ROSATI

PALAU

SBARBATI

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

SCHEELE

RWANDA

SCHLYTER

SAINT KITTS EN NEVIS

SCHMIDT F.

SAINT LUCIA

SCHMIDT O.

SAINT VINCENT EN DE GRENADINES

SCHNELLHARDT

SAMOA

SCHRÖDER

SÃO TOMÉ EN PRÍNCIPE

SORNOSA MARTÍNEZ

SENEGAL

SPERONI

SIERRA LEONE

STURDY

SOMALIË

VAN HECKE

ZUID-AFRIKA

VAN LANCKER

SUDAN

VENETO

SWAZILAND

VENTRE

TANZANIA

de VILLIERS

OOST-TIMOR

WIELAND

TOGO

WIJKMAN

TONGA

ZÁBORSKÁ

TRINIDAD EN TOBAGO

ZANI

TUVALU

ZĪLE

UGANDA

ZIMMER

VANUATU

… (De Groenen/Vrije Europese Alliantie)

COMMISSIE POLITIEKE ZAKEN

ACS-leden

EP-leden

NZOMUKUNDA (BURUNDI), covoorzitter

CALLANAN, covoorzitter

LUTUNDULA (CONGO, Democratische Republiek), ondervoorzitter

JÖNS, ondervoorzitter

DUGUID (BARBADOS), ondervoorzitter

POLFER, ondervoorzitter

ANGOLA

CARLOTTI

BELIZE

COELHO

BENIN

DILLEN

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

GAHLER

COOKEILANDEN

GAUBERT

DJIBOUTI

GOMES

EQUATORIAAL-GUINEA

GRABOWSKA

FIJI

GRÖNER

GRENADA

GURMA

GUINEA

HERRANZ GARCÍA

HAÏTI

KACZMAREK

LIBERIA

KAMINSKI

MAURITANIË

LÓPEZ ISTÚRIZ

NAMIBIË

LOUIS

NIGERIA

MANTOVANI

NIUE

MARTÍNEZ MARTÍNEZ

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

MORILLON

SAINT VINCENT EN DE GRENADINES

SCHMIDT F.

SUDAN

VAN HECKE

TOGO

VENTRE

TUVALU

WIELAND

UGANDA

ZANI

ZIMBABWE

ZIMMER

COMMISSIE ECONOMISCHE ONTWIKKELING, FINANCIËN EN HANDEL

ACS-leden

EP-leden

EVERISTUS (SAINT LUCIA), covoorzitter

SCHLYTER, covoorzitter

SEBETELA (BOTSWANA), ondervoorzitter

DOMBROVSKIS, ondervoorzitter

DARBO (TSJAAD), ondervoorzitter

RIBEIRO E CASTRO, ondervoorzitter

KAMEROEN

AGNOLETTO

CONGO (Republiek)

BEREND

IVOORKUST

BULLMANN

ERITREA

BUSK

ETHIOPIË

CORNILLET

GABON

DEVA

GHANA

FERREIRA

GUYANA

KINNOCK

KENIA

KOZLÍK

MALI

LANGENDRIES

MAURITIUS

LEHIDEUX

MICRONESIA (Federale Staten)

LULLING

PALAU

MAYER

SAINT KITTS EN NEVIS

McAVAN

SAMOA

MITCHELL

SENEGAL

PLEGUEZUELOS AGUILAR

SIERRA LEONE

ROSATI

ZUID-AFRIKA

SPERONI

SWAZILAND

STURDY

TANZANIA

VAN LANCKER

TONGA

de VILLIERS

TRINIDAD EN TOBAGO

ZĪLE

ZAMBIA

… (De Groenen/Vrije Europese Alliantie)

COMMISSIE SOCIALE ZAKEN EN MILIEU

ACS-leden

EP-leden

OUMAROU (NIGER), covoorzitter

SCHEELE, covoorzitter

SANGA (SOLOMONSEILANDEN), ondervoorzitter

NOVAK, ondervoorzitter

SITHOLE (MOZAMBIQUE), ondervoorzitter

ARIF, ondervoorzitter

ANTIGUA EN BARBUDA

ALLISTER

BAHAMAS

AUBERT

BURKINA FASO

AYLWARD

KAAPVERDIË

BORRELL FONTELLES

COMOREN

BOWIS

DOMINICA

CASHMAN

DOMINICAANSE REPUBLIEK

FERNANDES

GAMBIA

GOUDIN

GUINEE-BISSAU

HALL

JAMAICA

HAUG

KIRIBATI

HOLM

LESOTHO

KORHOLA

MADAGASCAR

MARTENS

MALAWI

ROITHOVA

MARSHALLEILANDEN (Republiek der)

SBARBATI

NAURU

SCHMIDT O.

RWANDA

SCHNELLHARDT

SÃO TOMÉ EN PRÍNCIPE

SCHRÖDER

SEYCHELLEN

SORNOSA MARTÍNEZ

SOMALIË

VENETO

SURINAME

VERGES

OOST-TIMOR

WIJKMAN

VANUATU

ZÁBORSKÁ


BIJLAGE II

PRESENTIELIJST VAN DE VERGADERING VAN 25 T/M 28 JUNI IN WIESBADEN

RADEMBINO-CONIQUET (Gabon), covoorzitter

KINNOCK, covoorzitter

DE SOUSA (Angola)

AGNOLETTO (2)  (3)

DUGUID (Barbados)

AUBERT (2)  (3)  (4)

DAYORI (Benin) (ondervoorzitter)

AYLWARD (3)  (4)

SEBETELA (Botswana)

BADIA I CUCHET (voor ARIF) (4)  (5)

TAPSOBA (Burkina Faso)

BEREND

NZOMUKUNDA (Burundi)

BORRELL FONTELLES

NYASSA (Kameroen) (ondervoorzitter)

BOWIS (ondervoorzitter)

SORONGOPE-ZOUMANDJI (Centraal-Afrikaanse Republiek)

BULLMANN

DARBO (Tsjaad)

BUSHILL-MATTHEWS (voor COELHO) (5)

BOUNKOULOU (Congo, Republiek)

BUSK (2)  (3)

GOYA (Congo, Democratische Republiek)

CALLANAN (2)  (4)  (5)

AMON-AGO (Ivoorkust)

CARLOTTI (ondervoorzitter)

ABDI SAID (Djibouti)

CASHMAN (2)  (3)

THOMAS (Dominica) (1)

DOMBROVSKIS

JIMENEZ (Dominicaanse Republiek)

FERNANDES

NGUEMA OWONO (Equatoriaal-Guinee)

GAHLER (VP)

TSEGGAI (Eritrea)

GOEBBELS (voor FERREIRA)

TOGA (Ethiopië)

GOMES (2)

CAVUILATI (Fiji) (1)

GRABOWSKA

MILEBOU-AUBUSSON (Gabon)

GRÖNER

OSEI-AMEYAW (Ghana)

HALL (3)

TOP (Guinea)

HAUG

BERNARD CHERON (Haiti)

HUTCHINSON (voor ROSATI)

McNISH (Jamaica) (1)

JÖNS (2)  (3)  (5)

KAMOTHO (Kenia) (VP)

KACZMAREK

MAFURA (Lesotho)

KORHOLA

SMITH (Liberia)

KOZLÍK (2)

MATOLA (Malawi)

LEHIDEUX (2)  (3)

DIALLO (Mali) (1)

LULLING (ondervoorzitter)

GUELAYE (Mauritanië)

MANTOVANI (ondervoorzitter) (4)  (5)

DEERPALSING (Mauritius)

MARTENS

SITHOLE (Mozambique)

MARTÍNEZ MARTÍNEZ (ondervoorzitter) (2)  (3)

MUSHELENGA (Namibië)

MAYER

OUMAROU (Niger)

McAVAN (3)  (4)  (5)

ADEFIDIPE (Nigeria) (1)

MITCHELL

TALAGI (Niue)

MORGANTINI (voor HOLM) (2)  (3)  (4)

BALAGETUNA (Papoea-Nieuw-Guinea) (1)

POLFER (4)  (5)

POLISI (Rwanda)

RIBEIRO E CASTRO

HARRIS (Saint Kitts en Nevis)

SCHEELE

JEAN-MARIE (Saint Lucia)

SCHLYTER (2)  (3)  (4)

STRAKER (Saint Vincent en de Grenadines)

SCHMIDT F (2)  (3)  (4)

LAUOFO (Samoa)

SCHMIDT O

WILLIAM (Seychellen)

SCHNELLHARDT

CONTEH (Sierra Leone)

SCHRÖDER

MA'AHANUA (Solomonseilanden) (1)

SPERONI (4)  (5)

SITHOLE (Zuid-Afrika)

STURDY (3)  (4)

DEKUEK (Sudan)

VAN HECKE

RODGERS (Suriname)

VAN LANCKER (4)  (5)

THWALA (Swaziland)

VENETO (3)  (4)

CHECHE (Tanzania)

WIELAND (2)  (5)

MUGAMBE (Uganda)

ZALESKI (voor GAUBERT) (5)

NJOBVU (Zambia) (1)

ZABORSKA (4)  (5)

 

ZIMMER (2)  (3)

 

ZWIEFKA (4)  (5)

Waarnemer:

Cuba: POLANCO

Eveneens aanwezig:

ANGOLA

COSTA DALA

TEMBU NZUANGA

SEBASTIAO ANDRE

BARBADOS

GODDARD

BENIN

DURAND-ADJAHI

BOTSWANA

BATLHOKI

BURKINA FASO

LANKOANDE

BURUNDI

KABURA

HABARUGIRA

KABOGOYE

KAMEROEN

BAH

CENTRAAL-AFRICAANSE REPUBLIEK

YINIFOLO VANDENBOS

CONGO (Republiek)

LEKOYI

OBIA

TSHIKA

MUDOYI

CONGO (Democratische Republiek)

KIZIKI

IVOORKUST

AMANI

DOMINICAANSE REPUBLIEK

AQUINO ACOSTARO

CEDANO

EQUATORIAAL-GUINEE

ANDEM ELA

NKA OBIANG

EVANA NDEME

ERITREA

TEKLE

ETHIOPIË

ALI

GABON

NDIMAL

MOUVAGHA TCHIOBA

MAKONGO

NDONG NGUEMA

POSSO

OGOMBE

GHANA

KUMI

OPPONG-NTITI

GUINEA

DIALLO

HAÏTI

PIERRE

MELIUS

JACINTHE

DOREUS

JOSEPH NELSON

JAMAICA

BARKER-MURPHY

KENIA

WAMBUA

MUTHAA

POGHISIO

SUMBEIYWO

LESOTHO

TIHELI

NYAPHISI

LIBERIA

PENNOH

TELEWODA

MALAWI

KALICHERO

MALI

ASKIA

MAURITANIË

KAMARA

HAMOUD

BOÏLIL

ABDALLA

M'BARECK

MAURITIUS

GUNNESSEE

NAMIBIË

DE WAAL

RUMPT

KATJAVIVI

NDADI

NIGER

MAHAMADOU

ABDOURAHMANE

HABIBOU

CAZALICA

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

ABURU

RWANDA

KAYINAMURA

GASANA

GAHAMANYI

SIERRA LEONE

GOODWYLL

ZUID-AFRIKA

GIBSON

MAGAU

BASSON

SUDAN

MUSTAFA

ALLOBA

BADRI

JERVASE

SURINAME

HIWAT

RATHIPAL

SWAZILAND

DLAMINI

UGANDA

ACEMAH

AMONGI

DOMBO

ZAMBIA

MBEWE

MULENGA

SHITULIKA

 

RAAD ACS-EU

TSEKOA

Minister van Buitenlandse zaken, fungerend voorzitter van de ACS-Raad (Lesotho)

WIECZOREK-ZEUL

Minister van Economische Samenwerking en Ontwikkeling, fungerend voorzitter van de EU-Raad (Duitsland)

EUROPESE COMMISSIE

MICHEL

Commissaris voor Ontwikkeling en humanitaire hulp

PAN-AFRIKAANS PARLEMENT

MONGELLA

Voorzitter van het pan-Afrikaans Parlement

UNFPA BRAZILIË

HAKKERT

EESC

AKOUETE

DANTIN

GAUCI

LISBEY

MAKEKA

TCL

BURGUET

BOTO

ACS-SECRETARIAAT

KAPUTIN

Cosecretaris-generaal

EU-SECRETARIAAT

NICKEL

Cosecretaris-generaal


(1)  Land vertegenwoordigd door een ander persoon dan een parlementslid.

(2)  Aanwezig op 25 juni 2007.

(3)  Aanwezig op 26 juni 2007.

(4)  Aanwezig op 27 juni 2007.

(5)  Aanwezig op 28 juni 2007.


BIJLAGE III

BIJLAGE BIJ DE VERGADERING VAN MAANDAG 25 JUNI 2007

Accreditatie van niet-parlementaire vertegenwoordigers

GEMENEBEST DOMINICA

De heer A. THOMAS

Ambassaderaad, Ambassade van het Gemenebest Dominica, Brussel

FIJI

De heer R.S.T. CAVUILATI

Ambassadeur, Ambassade van Fiji, Brussel

JAMAICA

Mevrouw V. MCNISH

Ambassadeur, ministerie van Buitenlandse zaken, Kingston, Jamaica

NIGERIA

De heer A.J. ADEFIDIPE

Minister, Ambassade van Nigeria, Brussel

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

De heer John BALAGETUNA

Directeur Interparlementaire betrekkingen, Nationaal Parlement, Papoea-Nieuw-Guinea

SOLOMONSEILANDEN

De heer J. MA'AHANUA

Ambassadeur, Ambassade van de Solomonseilanden, Brussel


BIJLAGE IV

AANGENOMEN RESOLUTIES

over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen (ACP-EU/3937/07/fin.)

over armoedebestrijding ten behoeve van kleine landbouwers in ACS-landen — met name in de groente-, fruit- en bloemensector (ACP-EU/100.011/07/fin.)

over de migratie van geschoolde arbeidskrachten en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van een land (ACP-EU/100.012/07/fin.)

over de situatie in Darfur (ACP-EU/100.075/07/fin.)

RESOLUTIE  (1)

over goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de ACS-landen

De Parlementaire Paritaire Vergadering ACS-EU,

bijeen te Wiesbaden (Duitsland) van 25 tot en met 28 juni 2007,

gelet op artikel 17, lid 1 van haar Reglement,

gelet op de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend in Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, als gewijzigd door de Overeenkomst tot wijziging van de partnerschapsovereenkomst, ondertekend in Luxemburg op 25 juni 2005 („Overeenkomst van Cotonou”), en met name op de artikelen 9, 68, 96 en 97 hiervan,

gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie van 31 oktober 2003,

gezien de oprichting van het Internationaal Strafhof (ICC) op 17 juli 1998 in Rome,

gezien de Verklaring van de Verenigde Naties over corruptie en corrupte activiteiten bij internationale handelstransacties van 16 december 1996,

gezien het Inter-Amerikaans Verdrag tegen corruptie, aangenomen in Caracas op 29 maart 1996,

gelet op het Verdrag van de Afrikaanse Unie inzake de preventie en bestrijding van corruptie, dat werd aangenomen door de tweede gewone vergadering van de Conferentie van de Afrikaanse Unie in Mapoeto op 11 juli 2003,

gelet op het Verdrag van de OESO inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties van 21 november 1997,

gezien de nationale wetten inzake het witwassen van geld die van kracht zijn in de interne rechtsstelsels van de ACS- en EU-landen,

gezien de verklaring van Parijs van 2 maart 2005 over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp,

gezien de verklaring, afgelegd door de top van de G8 in Evian op 2 juni 2003, over de bestrijding van de corruptie en de verbetering van de transparantie en gezien de op 8 juni 2007 op de top van de G8 in Heiligendamm (Duitsland) aangenomen verklaring „Groei en Verantwoordelijkheid in Afrika”,

gezien het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 2/2005 over de begrotingssteun uit het EOF aan de ACS-staten (2),

gezien de Gids van het IMF inzake de transparantie van de inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen, die in juni 2005 is goedgekeurd,

gezien de „Extractive Industries Review” van de Wereldbank van 2004,

gezien de Veertig aanbevelingen van de Financiële Actiegroep betreffende het witwassen van zwart geld (FATF),

gezien de resultaten van de plenaire vergadering van de FATF, gehouden van 9 t/m 13 oktober te Vancouver,

gezien de initiatieven Publish What You Pay (PWYP) en Publish What You Earn (PWYE),

gezien de beginselen en criteria van het Initiatief voor transparantie in de winningsindustrie (ITIE),

gezien de steun van de Europese Unie voor het certificeringsproces van Kimberley voor de in- en uitvoer van diamanten en de deelneming van de ACS-landen aan het proces van Kimberley,

gezien het EU-actieplan inzake Wetshandhaving, bestuur en handel in de bosbouw (FLEGT) en gelet op Verordening (EG) nr. 2173/2005,

gezien het Afrikaans plan Wetshandhaving en bestuur in de bosbouw, dat werd goedgekeurd in 2003,

onder verwijzing naar de resoluties van het Europees Parlement van 31 maart 2004 over bestuur in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie (3) en van 6 april 2006 over de doeltreffendheid van hulp en de corruptie in ontwikkelingslanden (4),

onder verwijzing naar haar resoluties van 24 november 2005 over de rol van de nationale parlementen bij de uitvoering van de Overeenkomst van Cotonou en over de basisproducenten uit land- en mijnbouw (5),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité van 12 oktober 2005„EU-strategie voor Afrika: naar een Europees-Afrikaans pact voor snellere ontwikkeling van Afrika”,

gezien het handboek voor parlementsleden ter bestrijding van corruptie dat is opgesteld door de Wereldorganisatie van parlementsleden tegen corruptie (GOPAC),

gezien de corruptieperceptie-index (CPI) 2006, die op 6 november 2006 in Berlijn is gepubliceerd door Transparency International,

gezien het verslag van het studiebezoek van het Bureau van de Paritaire Parlementaire Vergadering aan Mauritanië van 23 tot en met 27 februari 2006,

gezien het verslag van de Commissie politieke zaken (ACP-EU/3937/07/fin.),

A.

vasthoudend aan het beginsel van de verantwoordingsplicht van de regeringen jegens hun landen en al hun burgers voor het beheer van de overheidsinkomsten en -uitgaven,

B.

overwegende dat de economische en financiële opbrengsten van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen tot uiting moeten komen in een aanzienlijke toename van de menselijke ontwikkeling,

C.

overwegende dat de regeringen van de landen die over veel natuurlijke hulpbronnen beschikken, de plicht en de verantwoordelijkheid hebben om hun inkomsten in de eerste plaats te bestemmen voor de bevrediging van de basisbehoeften van hun bevolking, met name op het stuk van gezondheid en onderwijs, alsmede voor de strijd tegen de armoede,

D.

overwegende dat goed bestuur in aanmerking moet nemen dat een veel grotere toegevoegde waarde wordt bereikt wanneer de natuurlijke hulpbronnen in het land zelf verwerkt en veredeld worden, dan wanneer ze als grondstoffen geëxporteerd worden,

E.

overwegende dat het eveneens de plicht van de soevereine regeringen en de bevoegde overheidsorganen is om de inkomsten uit de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van hun land verantwoord aan te wenden in het directe belang van de huidige en toekomstige bewoners van hun land,

F.

overwegende dat de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen slechts een kracht voor duurzame ontwikkeling kan worden, als de negatieve gevolgen voor de maatschappij en het milieu tot een minimum beperkt worden en de voordelen en kosten eerlijk verdeeld worden,

G.

van mening dat de bevolkingen van de landen die over veel natuurlijke hulpbronnen beschikken, het onvervreemdbare recht hebben om op een zo billijk mogelijke wijze voordeel te trekken van de daaruit voortvloeiende rijkdommen en economische groei,

H.

van mening dat de betrokken bedrijven eveneens de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat hun investeringen bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van de landen wier natuurlijke hulpbronnen zij exploiteren,

I.

overwegende dat een gebrek aan transparantie van de legitieme betalingen die zij aan de regeringen doen, een aanzienlijk ondernemersrisico met zich mee brengen, voorzover het hen kwetsbaar maakt voor beschuldigingen van medeplichtigheid bij corrupte handelingen en schade toebrengt aan de legitimiteit van hun activiteit,

J.

overwegende dat de Europese regeringen de plicht hebben om dergelijke praktijken te bestrijden,

K.

overwegende dat slecht bestuur en een gebrek aan transparantie bij het beheer van de overheidsinkomsten uit natuurlijke hulpbronnen de politieke corruptie in de hand werken en de risico's van verduistering van overheidsgelden vergroten,

L.

overwegende dat de wereldprijzen van aardolie in de afgelopen 36 maanden gestegen zijn en hebben geresulteerd in een overschot aan inkomsten,

M.

overwegende dat de hoge inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, met name aardolie, in de ontwikkelingslanden tot een ernstig gebrek aan economisch en sociaal evenwicht kunnen leiden, de sociale ongerechtigheid kunnen versterken en zelfs een klimaat van geweld in de hand kunnen werken indien zij niet naar behoren ten bate van alle bevolkingsgroepen en ten behoeve van de nationale ontwikkeling worden gebruikt, en overwegende dat wat aardolie betreft het risico bestaat dat groei-indicatoren kunstmatig worden verhoogd ten nadele van de indicatoren voor menselijke ontwikkeling,

N.

overwegende dat het Europees Parlement in maart 2004 een amendement op de richtlijn inzake de transparantievereisten heeft ingediend waarin de lidstaten van de EU worden verzocht om de aan de beurs genoteerde bedrijven ertoe te bewegen de aan regeringen gedane betalingen openbaar te maken,

O.

overwegende dat de verbetering van het bestuur en van de verantwoordingsplicht bij het beheer van de overheidsfinanciën erop gericht is de risico's van conflicten in verband met de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen te verminderen,

P.

overwegende dat een aanzienlijke toename van de fiscale transparantie en de uitroeiing van corruptie bij de overheid zouden leiden tot het afzwakken van het politieke risico en tot het creëren van een stabielere context die gunstiger is voor nationale en buitenlandse investeringen, met name in de sector van de winningsindustrie, zoals door de institutionele beleggers wordt erkend, die een totaalbedrag van 12,3 miljard EUR aan middelen beheren,

Q.

indachtig het feit dat financiële transparantie en de veiligheid van de energievoorziening met elkaar verband houden, aangezien corruptie en slecht bestuur in de energieproducerende landen het risico met zich meebrengen dat ressentimenten van de lokale bevolking jegens de energiesector worden aangewakkerd en de energie-installaties het doelwit van aanslagen worden, waardoor minder energie op de wereldmarkt beschikbaar komt,

R.

overwegende dat slecht bestuur en het ontbreken van verantwoordingsplicht ten aanzien van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen tevens ernstige gevolgen voor het milieu kunnen hebben — excessieve houtkap kan bijvoorbeeld leiden tot woestijnvorming, andere klimaatveranderingen en milieuschade, met nadelige gevolgen voor de mens en de flora en fauna,

S.

overwegende dat de bevolkingen van gebieden waar natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd vaak niet genoeg van de daaruit voortvloeiende winst profiteren en bovendien vaak geconfronteerd worden met de ernstige gevolgen van die activiteiten voor het milieu, zoals bijvoorbeeld lucht-, water- en bodemverontreiniging,

T.

overwegende dat niet alleen bodemschatten worden gerekend tot de natuurlijke hulpbronnen, maar ook fauna en flora alsook zuiver water en schone lucht en dat deze beschermd of verbeterd moeten worden,

U.

overwegende dat het belangrijk is om bij het beheer van de aardoliereserves en de voornaamste natuurlijke hulpbronnen van de ACS-landen de beste milieuvriendelijke praktijken toe te passen,

V.

overwegende dat het belangrijk is om ambtenaren te sensibiliseren voor waarden en deugden als belangeloosheid, integriteit, verantwoordelijkheid, transparantie en eerlijkheid, teneinde corrupte praktijken ondenkbaar en onmogelijk te maken,

W.

overwegende dat het streven naar integriteit en ethisch verantwoord gedrag in de eerste plaats een middel is om de bevolking te verzekeren van de diensten die ze terecht van de staat verwacht met betrekking tot de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen,

X.

overwegende dat het noodzakelijk is de capaciteiten van de parlementen en democratische instellingen van de ontwikkelingslanden te vergroten, opdat zij hun controlebevoegdheid ten opzichte van de uitvoerende macht en hun taak als begrotingsautoriteit daadwerkelijk kunnen uitoefenen,

Y.

overwegende dat de begiftiging met natuurlijke hulpbronnen in het verleden maar al te vaak een vloek in plaats van een zegen is geweest voor de desbetreffende bevolkingen in landen zonder democratisch bestuur, verantwoordingsplicht en rechtsorde, waar de strijd om hulpbronnen corruptie en gewelddadige conflicten gevoed heeft, waarvan de plaatselijke bevolking vaak het slachtoffer was,

Z.

overwegende dat de toenemende vraag naar natuurlijke hulpbronnen door snel groeiende economieën, zoals die van China, het internationale getouwtrek om deze hulpbronnen heeft versneld en vaak debet is geweest aan het voortduren van ondemocratische regimes, gewelddadige conflicten en schendingen van de mensenrechten,

AA.

overwegende dat bepaalde ondernemingen de overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de IAO niet naleven en verantwoordelijk zijn voor dodelijke ongevallen en het gebruik van kinderarbeid; overwegende dat zij tevens de stuwende kracht zijn achter de toenemende ontbossing in Afrika en de opleving van Afrika's illegale ivoorhandel, terwijl sommige meermaals betrapt zijn op het illegaal vissen in Afrikaanse wateren,

1.

verzoekt de ACS-landen inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de eerste plaats te bestemmen voor de bevrediging van de basisbehoeften van hun bevolkingen, met name op het gebied van gezondheid en onderwijs en het behoud van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu, en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's);

2.

verzoekt de ACS- en Europese landen om de bepalingen en aanbevelingen van de Overeenkomst van Cotonou inzake goed bestuur (artikel 9, lid 3) na te leven en volledig in de praktijk te brengen;

3.

verzoekt de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie om in het kader van goed bestuur meer belang te hechten aan de opbouw van de verwerkende sector in de ACS-landen dan aan de toegang van Europese ondernemingen tot de natuurlijke rijkdommen in de ACS-landen;

4.

verzoekt de Afrikaanse landen van de ACS-groep om het Verdrag van de Afrikaanse Unie inzake de preventie en bestrijding van corruptie te ratificeren; verzoekt de Caribische landen het Inter-Amerikaans Verdrag tegen corruptie te ratificeren; verzoekt alle ACS- en EU-landen het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en de Verklaring van de Verenigde Naties over corruptie en corrupte activiteiten bij internationale handelstransacties te ratificeren en specifieke mechanismen in te stellen voor een doeltreffende controle en invoering van de bepalingen van paragraaf 3 hierboven;

5.

verzoekt de regeringen van de landen van de Europese Unie en van de ACS-landen in te stemmen met en bij te dragen tot de toepassing van de beginselen van de particuliere initiatieven ten behoeve van een beter beheer van de inkomsten uit de natuurlijke hulpbronnen, zoals het ITIE en de campagnes Publish What You Pay en Publish What You Earn;

6.

verzoekt de Europese Commissie en de regeringen van de lidstaten van de EU om de verbetering en volledige tenuitvoerlegging van het ITIE te stimuleren, met name door de bepalingen inzake transparantie verplicht te stellen, efficiënte controlemechanismen vast te leggen en over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vijfde criterium, waarin de actieve participatie van het maatschappelijk middenveld aan het ITIE is vastgelegd, en om een financiële bijdrage aan het trustfonds van het ITIE te geven;

7.

verzoekt de ACS-landen ervoor te zorgen dat de inkomsten ook gebruikt worden om de economie te diversifiëren en economische activiteiten te ontwikkelen in een gevorderd stadium van het productieproces, teneinde niet langer beperkt te zijn tot de loutere winning van natuurlijke hulpbronnen;

8.

verzoekt de Europese Commissie om delegaties te sturen naar de ontwikkelingslanden die energieleveranciers zijn, teneinde de tenuitvoerlegging van het ITIE te schragen;

9.

verzoekt alle ACS-landen die zich officieel achter het ITIE hebben geschaard, met de praktische tenuitvoerlegging van de minimumcriteria ervan, met name het vijfde criterium, te beginnen en er hierbij op toe te zien dat het maatschappelijk middenveld in staat is om zijn toezichtstaak zonder beperkingen, zonder vrees en zonder intimidatie te vervullen;

10.

moedigt alle landen die over veel natuurlijke hulpbronnen beschikken en die de Overeenkomst van Cotonou ondertekend hebben, maar die nog niet tot het ITIE zijn toegetreden, ertoe aan dit officieel te doen en verzoekt de EU-lidstaten en de regeringen van de ACS-landen de in artikel 7 van de Overeenkomst van Cotonou vervatte bepalingen inzake de capaciteitsopbouw van het maatschappelijk middenveld en de aanbevelingen van de twee in 2002 en april 2006 gehouden ACS-fora van de civiele samenleving ten uitvoer te leggen;

11.

verzoekt alle ACS- en EU-regeringen om alle investeerders ertoe aan te sporen zich aan te sluiten bij het ITIE en toe te treden tot andere initiatieven en verdragen ter bevordering van goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht inzake de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;

12.

verzoekt alle ACS- en EU-regeringen om ook de regeringen van opkomende landen ertoe aan te sporen hun verplichtingen na te komen, zoals de eerbiediging van de internationale fundamentele arbeidsnormen, de afschaffing van kinderarbeid, de beperking van de verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens inzonderheid in conflictgebieden, en het tegengaan van illegale invoer van grondstoffen en hout;

13.

verzoekt de Europese Commissie en de EU-lidstaten om hun ontwikkelingshulp aan grondstofrijke landen te laten afhangen van de vooruitgang op het gebied van goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht inzake het beheer van de natuurlijke hulpbronnen; door zich aan te sluiten bij initiatieven als PWYP, PWYE en ITIE en deze ten uitvoer te brengen;

14.

verzoekt de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie de lidstaten te ondersteunen in hun streven de transparantie in de winningsindustrie te bevorderen door geschikte boekhoudkundige normen en vennootschapsrechtelijke bepalingen in te voeren, rekening houdend met de door het EP in maart 2004 verleende steun voor het amendement op de richtlijn inzake de transparantievereisten en met de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2005 over de strategie voor Afrika;

15.

verzoekt alle betrokkenen om regels toe te passen waarin de transparantie en responsabilisering van de systemen voor het beheer van de overheidsuitgaven en -inkomsten zijn vastgelegd en die onder andere omvatten:

begrotingscontrole door het parlement en zijn organen,

een aparte audit van de begroting en de overheidsuitgaven door een onafhankelijke rekenkamer,

de transparantie van de staatsbegroting,

een follow-up van de inkomsten en uitgaven van de overheid in de ACS-landen,

de verantwoordingsplicht van de betrokken bedrijven via regelgeving over het bekendmaken van informatie;

16.

verzoekt alle betrokkenen erop toe te zien dat de regeringen van de landen die energie leveren en ernstige problemen inzake bestuur en corruptie kennen, niet kunnen beschikken over niet-essentiële hulp, gunstige handelsvoorwaarden of andere voordelen totdat zij blijk geven van een meetbaar streven naar meer transparantie, met name ten aanzien van de nationale begroting;

17.

doet een beroep op alle verleners van bilaterale en multilaterale steun en instellingen die exportkredieten verlenen om een aantal voorwaarden te stellen die niet louter abstract zijn, maar gebaseerd zijn op de rekenschapsplicht van de regeringen jegens hun burgers en een partnerschapssysteem waarbinnen de niet-humanitaire steun afhangt van de naleving van een reeks concrete, in onderling overleg overeengekomen criteria, met name de transparantie van de overheid over de inkomsten uit de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in de Gids van het IMF over de transparantie van de inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen (IMF Guide on resource revenue transparency);

18.

verzoekt de ACS- en EU-landen ervoor te zorgen dat de bevordering van goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht inzake de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen opgenomen worden in wederzijdse verbintenissen en criteria waarover onderhandeld is in het kader van het politiek overleg als bepaald in artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou;

19.

verzoekt de regeringen van de lidstaten van de EU erop toe te zien dat de bevordering van de transparantie en het democratisch toezicht met betrekking tot de aanwending van de inkomsten in de landen die energie aan de EU leveren, een prioriteit vormen in de gemeenschappelijke Europese energiestrategie;

20.

raadt aan goed bestuur, transparantie en verantwoordingsplicht inzake de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen een centrale plaats te geven in de toekomstige „Gemeenschappelijke strategie EU-Afrika”;

21.

dringt aan op het gebruik van de beste praktijken bij het beheer van de aardoliereserves, zoals vastgelegd in de IMF Guide on resource revenue transparency;

22.

verzoekt de regeringen en parlementen van de ACS-landen ervoor te zorgen dat de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen niet tot grotere verstoringen van het ecologisch evenwicht leiden; is in dit verband bang dat het buitensporig kappen van bomen kan leiden tot woestijnvorming en andere klimaatveranderingen, die tegengegaan moeten worden door middel van verantwoorde bosbouw en geschikte herbebossingspraktijken en verzoekt de ondernemingen die de natuurlijke rijkdommen exploiteren, zich te houden aan de milieunormen;

23.

roept de nationale en regionale regeringen, parlementen en instellingen op om de legale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen op te nemen in een milieubeschermingsplan dat maatregelen omvat om de lucht, het water en de bodem schoon te houden en de biodiversiteit in fauna en flora te behouden;

24.

verzoekt alle regeringen wetten uit te vaardigen die de invoer van illegaal gekapt hout verbieden en ondertussen zeker te stellen dat openbare aanbestedingsprocedures beperkt blijven tot hout uit duurzaam beheerde en legale bronnen;

25.

verzoekt alle houtproducerende landen om ervoor te zorgen dat alle houtkap in hun land op een duurzame manier gebeurt, met inachtneming van de rechten van de plaatselijke bevolking en rekening houdend met de milieu-effecten;

26.

verzoekt de EU in een uitvoerig en formeel overzicht over de bosbouw te voorzien, de eigendom van de grond en de toegangsrechten van de plaatselijke gemeenschappen te versterken en te zorgen voor betekenisvolle inspraak;

27.

verzoekt met klem alle landen die aan de diamanthandel deelnemen, onvoorwaardelijk toe te treden tot de Kimberley-certificeringsregeling voor de internationale handel in ruwe diamanten; onderstreept dat het belangrijk is vooruitgang te boeken op weg naar een onafhankelijke controle op de naleving door de deelnemende landen en de diamantindustrie van de richtsnoeren inzake de diamanthandel, en ervoor te zorgen dat de deelnemers aan het proces van Kimberley toezicht kunnen houden op de naleving ervan door de diamantindustrie;

28.

verzoekt de leden van de VN-Veiligheidsraad een definitie van „conflictgrondstoffen” vast te stellen en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen toe te voegen aan het mandaat van de Commissie voor vredesopbouw;

29.

dringt aan op de invoering en het juiste gebruik van informatiesystemen, zoals de gegevensbank voor de mijnbouw;

30.

benadrukt de verantwoordelijkheid van de ondernemingen die de natuurlijke rijkdommen exploiteren, voor de bevordering van een transparant economisch klimaat dat streeft naar duurzame ontwikkeling en wijst erop dat dit in hun eigen belang is; moedigt hen aan om collectieve acties in die richting te ondernemen, bijvoorbeeld de invoering van een label voor „schone” ondernemingen;

31.

wijst erop dat krachtens de artikelen 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou ernstige gevallen van corruptie kunnen leiden tot overleg;

32.

verzoekt de ACS-landen een nationaal openbaar debat op gang te brengen over het gebruik van de inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen en sociale gerechtigheid;

33.

verzoekt de aardolieproducerende ACS-landen de activiteiten van de activisten tegen corruptie en van de verdedigers van de transparantie te respecteren, te steunen en aan te moedigen;

34.

benadrukt de rol van de nationale parlementen van de ACS-landen bij de bevordering van goed bestuur en raadt aan deze rol te erkennen en te bekrachtigen in de toekomstige „Gemeenschappelijke strategie EU-Afrika”;

35.

verzoekt de nationale en regionale parlementen van de ACS- en EU-landen, alsmede de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, samen te werken om een systeem van controlemechanismen, ook van strafrechtelijke aard, in het staatsbestel in te bouwen om de strijd tegen de corruptie van regeringen en overheidsdiensten aan te gaan;

36.

verzoekt de regeringen en instellingen alsook alle verantwoordelijke politici om een deel van de inkomsten uit de verantwoorde exploitatie van natuurlijke hulpbronnen te gebruiken om het inkomen van ambtenaren, politieagenten en werknemers van de desbetreffende economische sectoren te verhogen, om zo de verlokking van corruptie te verkleinen;

37.

verzoekt de regeringen van de ACS-landen en de Europese Commissie om de nationale en regionale parlementen van de ACS-landen in hun activiteit als begrotingsautoriteit te steunen door middel van dialoog, het delen van informatie en de versterking van capaciteiten;

38.

verzoekt de Commissie om een mededeling op te stellen waarin de strategie van de Europese Unie voor een versterking van de parlementaire democratie en de rechtsorde in de ontwikkelingslanden wordt afgebakend;

39.

doet een beroep op de nationale parlementen van de ACS-landen om hun regeringen ertoe te bewegen de interne corruptie te bestrijden en aldus een beter beheer van de overheidsinkomsten te stimuleren middels de invoering van wetgeving tegen de corruptie en onafhankelijke controlemechanismen met het oog op meer transparantie of een betere toegang tot informatie over het gebruik en de bestemming van inkomsten uit de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen;

40.

onderstreept dat het tevens nodig is het rechtswezen, de onafhankelijke rechtspraak en de hoogste financiële controle-instanties in de ACS-landen te versterken;

41.

doet tevens een beroep op de parlementen van de ACS-landen om gedragscodes voor goed bestuur in te voeren om elk risico van interne corruptie tegen te gaan; merkt op dat ook de bekendmaking van de inkomsten van de parlementsleden tot grotere transparantie kan bijdragen;

42.

verzoekt de nationale en regionale parlementen om het optreden van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in de strijd tegen slecht bestuur en corruptie te steunen en te vergemakkelijken door hen in staat te stellen hun werk in de best mogelijke omstandigheden en met een optimale bewegingsvrijheid te doen, en hun hiervoor de nodige capaciteit, middelen en gelden te garanderen;

43.

dringt erop aan dat de maatschappelijke organisaties en de nationale parlementen deelnemen aan een doelmatige follow up van de begroting middels onderzoek voor het natrekken van overheidsuitgaven (Public Expenditure Tracking Surveys (PETS)) waarmee „wat er binnenkomt” exact met de „resultaten” wordt vergeleken op basis van de door de Commissie ontwikkelingssamenwerking van de OESO toegepaste criteria;

44.

is van mening dat het zaak is specifieke sociale indicatoren uit te werken teneinde preciezere gegevens te verkrijgen over de kwaliteit van het bestuur in de landen die de Overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend en verzoekt de maatschappelijke organisaties die meewerken aan dit proces om transparantie ten aanzien van het beheer van hun inkomsten;

45.

verzoekt de regeringen en instellingen alsook alle verantwoordelijke politici om ervoor te zorgen dat de ambtenaren specifieke opleidingen krijgen over en bewust gemaakt worden van het belang van een verantwoorde benutting en milieuvriendelijke exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;

46.

benadrukt dat de strijd tegen corruptie doeltreffend kan bijdragen tot de bevordering van een veiliger investeringsklimaat; verzoekt de Europese Unie als medevoorzitter van het Programma inzake overheidsuitgaven en financiële verantwoordingsplicht (Public Expenditure and Financial Accountability (PEFA)), waarmee een geharmoniseerd kader wordt geboden om het risico van het openbaar financieel beheer in de begunstigde landen te beoordelen, specifieke PEFA-indicatoren op te nemen om de omvang van de corruptie te meten;

47.

verzoekt de Commissie zich te baseren op de aldus opgespoorde omvang van de corruptie om goed bestuur te stimuleren en overleg te starten uit hoofde van de artikelen 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou inzake passende maatregelen tegen corrupte regimes; herinnert er echter aan dat de bevordering van goed bestuur niet mag worden gebruikt als voorwendsel om eenzijdig opgelegde voorwaarden te verbinden aan de steun;

48.

wijst op de belangrijke rol van regionale initiatieven bij het terugdringen van de corruptie en het bevorderen van goed bestuur, zoals het African Peer Review Mechanism (APRM); onderstreept de noodzaak voor de Afrikaanse landen om deze initiatieven ten uitvoer te leggen en voor de Commissie en de lidstaten om hiertoe technische en financiële hulp te bieden;

49.

verzoekt de lidstaten van de Europese Unie met financiële centra om alle nodige juridische en administratieve maatregelen te treffen om te waarborgen dat illegaal verkregen middelen teruggaan naar het land van oorsprong;

50.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad ACS-EU, de Europese Commissie, de Commissie van de Afrikaanse Unie, het pan-Afrikaanse parlement, de nationale en regionale parlementen, alsmede aan de Wereldorganisatie van parlementsleden tegen corruptie (GOPAC).


(1)  Aangenomen op 28 juni 2007 te Wiesbaden (Duitsland).

(2)  PB C 249 van 7.10.2005.

(3)  PB C 103 E van 29.4.2004, blz. 550.

(4)  Nog niet gepubliceerd in het PB.

(5)  PB C 136 van 9.6.2006, blz. 17.

RESOLUTIE  (1)

over armoedebestrijding ten behoeve van kleine landbouwers in ACS-landen — met name in de groente-, fruit- en bloemensector

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU,

in vergadering bijeen van 25 tot 28 juni 2007 in Wiesbaden (Duitsland),

gelet op artikel 17, lid 1 van haar Reglement,

gezien de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst op het gebied van handel en de vermindering van de armoede, ondertekend op 23 juni 2000 in Cotonou,

gezien het VN-verslag over voedselzekerheid in ontwikkelingslanden, gepresenteerd door de speciale rapporteur van de VN-mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties in maart 2002 (2),

gezien de Verklaring van Kaapstad over de toekomstige onderhandelingen ACS-EU met het oog op het overeenkomen van nieuwe handelsregelingen,

gezien de doelstelling van de Wereldvoedseltop van 1996 om tegen het jaar 2015 het aantal ondervoede mensen met de helft te verminderen, die nog verre van verwezenlijkt is (3),

gezien de verklaring van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en hun doelstelling om armoede te bestrijden (4),

gezien de opeenvolgende verslagen van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) over de menselijke ontwikkeling,

gezien de tussentijdse herziening van de economische partnerschapsovereenkomsten door de regionale netwerken van landbouworganisaties in ACS-landen, gepubliceerd op 10 december 2006 (5), en de lopende onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten,

A.

overwegende dat volgens het UNCTAD-verslag van 2006 over MOL's het aantal mensen dat in extreme armoede leeft de afgelopen dertig jaar meer dan verdubbeld is, van 138 miljoen in de jaren zestig tot 334 miljoen in 2000, en als de huidige trend zich voortzet het aantal mensen dat moet rondkomen van minder dan 1 USD per dag in 2010 zal zijn gestegen van 334 miljoen tot 471 miljoen,

B.

overwegende dat honger, ondervoeding en de uitsluiting van miljoenen mensen van toegang tot voedsel gevolgen zijn van economisch, landbouw- en handelsbeleid van de regeringen van zowel de ontwikkelingslanden als de geïndustrialiseerde landen,

C.

overwegende dat landbouw de belangrijkste economische sector is voor het merendeel van de bevolkingen in de ACS-landen; in overweging van het feit dat zij voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van landbouw en aanverwante activiteiten en dat naar schatting 60 % van de werkende bevolking van alle ACS-landen in deze sector te werk is gesteld; overwegende dat 73 % van de plattelandsbevolking in Afrika uit kleine, zelfvoorzienende boeren bestaat voor wie voedselzekerheid de hoogste prioriteit heeft,

D.

overwegende dat biologische diversiteit, duurzame landbouw en voedselzekerheid geheel afhangen van het erkennen van de voedselsoevereiniteit van de ACS-landen, van beleid dat nodig is ter bescherming van de fragiele economische sectoren in de ACS-landen en de individuele en collectieve rechten van landbouwers om zaden op te slaan, te verhandelen, te verspreiden en te verbeteren, teneinde de voedselproductie te versterken,

E.

overwegende dat het grootste deel van de landbouwproductie- en -exportactiviteiten van de ACS-landen voornamelijk door kleinschalige familieboerderijen worden uitgevoerd die zeer gevoelig zijn voor prijsschommelingen,

F.

overwegende dat het grootste deel van de landbouwexport van ACS-landen afhankelijk is van een of twee niet-verwerkte producten die weinig meerwaarde voor de economie opleveren, waardoor hun economieën nog kwetsbaarder zijn,

G.

overwegende dat in de afgelopen 15 jaar traditionele exporten van landbouwproducten als koffie, cacao, leer en huiden op de EU-markt weinig groei hebben beleefd, in tegenstelling tot nieuwe producten als bloemen, die een spectaculaire (zesvoudige) groei vertonen, en tot nichemarkten in fairtradeproducten en organische producten, die een groot potentieel laten zien,

Verminderde overheidssteun en groei van goedkope importen

H.

overwegende dat programma's voor structurele aanpassing, die vanaf de jaren tachtig werden uitgevoerd, hebben geleid tot een vermindering van overheidssteun aan kleine landbouwers en minder subsidie voor de voedselproductie, en tevens hebben bijgedragen aan de verslechtering van de plaatselijke landbouw,

I.

overwegende dat de radicale veranderingen in het landbouwsysteem van de ACS-landen onder anderen bestaan uit de opheffing van prijscontrole op de opbrengsten en kosten van boerderijen, de drastische verlaging van invoerrechten, de vermindering van de overheidssteun voor landbouwvoorlichting en veterinaire diensten, de terugtrekking van parastatale organisaties voor het op de markt brengen van landbouwproducten en de openstelling van binnenlandse markten voor concurrentie van buitenaf,

J.

overwegende dat plaatselijke ACS-boeren worden ondermijnd door de invoer van basisvoedingsmiddelen voor huishoudelijk verbruik, zoals granen, melk, vlees, groenten en verwerkte producten,

Oneerlijke handelsvoorwaarden

K.

overwegende dat de bevolking van ACS-landen door de economie van marktgewassen, die onvermijdelijk door geologische, klimatologische en bodemomstandigheden wordt bepaald, in de uiterst paradoxale situatie verkeren dat zij enerzijds voedsel produceren voor de internationale markten, maar anderzijds voor hun eigen behoeften gesubsidieerde basisvoedingsmiddelen importeren uit rijke landen,

L.

opmerkend dat de exportopbrengst van ACS-landen de afgelopen decennia is gedaald ondanks het feit dat zij een absoluut voordeel genieten in tropische producten, omdat prijsschommelingen van basisproducten hebben geleid tot een prijserosie van tropische producten zoals koffie, cacao, palmolie en katoen van wel 60 %, en dat dit een rampzalig sociaal en economisch effect heeft voor de ACS-bevolking,

M.

overwegende dat het huidige EPO-onderhandelingsproces met name wat betreft de landbouwsector ongepast is, gezien de enorme verschillen in productiviteit en concurrentiepositie tussen de zes ACS-regio's en de EU,

N.

eraan herinnerend dat de handelsbetrekkingen ACS-EU hun oorsprong vinden in de Yaoundé-overeenkomsten tussen de voormalige koloniale mogendheden en hun ex- kolonies, die ten doel hadden de toegang van Europa tot bepaalde grondstoffen te garanderen en tegelijkertijd de ACS-landen betrouwbare afzetgebieden en waardevolle, stabiele en voorspelbare exportinkomsten te geven, met name krachtens de grondstofprotocollen,

Gevolgen van klimaatverandering

O.

overwegende dat volgens het tweede World Water Development Report van de VN uit 2006 75 % van de bevolking van Afrika in aride en semi-aride gebieden leeft en circa 20 % in gebieden met grote jaarlijkse klimaatschommelingen,

P.

overwegende dat het millenniumrapport over de evaluatie van het ecosysteem tot de conclusie komt dat ongeveer 60 % van het ecosysteem van de wereld, inclusief de zoete wateren en de visstand, wordt aangetast of niet op duurzame wijze wordt gebruikt; overwegende dat de armste mensen hieronder het meest te lijden hebben en dat water, landbouw, de menselijke gezondheid, biodiversiteit en de stijgende zeespiegel in dit verband de meest kwetsbare elementen zijn,

Q.

overwegende dat overstromingen en droogtes vaker zullen voorkomen en, met name in Afrika, zullen leiden tot hongersnood en een wijdverbreide verstoring van het sociaal-economische welzijn, terwijl bepaalde eilanden in de Stille Oceaan worden bedreigd met een stijgende zeespiegel,

R.

overwegende dat volgens het vierde evaluatieverslag van het IPCC van 2007 klimaatverandering de komende 50 jaar het behalen van de millenniumdoelstelling voor ontwikkeling kan belemmeren, waarbij de landbouwopbrengsten in sommige Afrikaanse landen waarschijnlijk een daling van tot 50 % in 2020 zullen vertonen en de drinkwatervoorraden op bepaalde kleine eilanden in de Cariben en Stille Oceaan ontoereikend zullen zijn,

Gevolgen van HIV/AIDS

S.

overwegende dat volgens schattingen van de FAO sinds 1985 7 miljoen landarbeiders zijn gestorven aan HIV/AIDS en er naar verwachting de komende twee decennia nog eens 16 miljoen doden zullen vallen in de 25 meest getroffen landen in Afrika,

T.

overwegende dat in de tien meest getroffen Afrikaanse landen de beroepsbevolking naar verwachting met 10 tot 26 % zal krimpen, wat een zeer ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en de sociale en economische ontwikkeling van Afrika, waar landbouw een centrale rol speelt,

U.

overwegende dat HIV/AIDS vooral gevolgen heeft voor de productieve bevolking, de betreffende regio's hun voedselproducenten en landbouwers ontneemt en generaties lang een sterk verzwakkend effect heeft op de landbouwsector,

V.

overwegende dat de vraagstukken van kleinschalige landbouw en HIV/AIDS wezenlijk met elkaar verbonden zijn aangezien een duurzame kleinschalige landbouwsector niet alleen belangrijk is om anti-retrovirale medicijnen te kunnen betalen, maar ook om het evenwichtige en voedzame voedingspatroon te bieden dat nodig is opdat deze medicijnen effectief zijn,

W.

overwegende dat overlevingsstrategieën (toegang tot land, krediet en geneesmiddelen) en nieuwe methoden dienen te worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de plattelandsbevolking, voor wie de gevolgen van de pandemie zo sterk voelbaar zijn, met name vrouwen, ouderen en zieken,

Landbouw als onderdeel van de nationale ontwikkelingsstrategie en de samenwerking tussen de ACS-landen en de EU

X.

overwegende dat hoewel de meerderheid van de armen in ACS-landen in plattelandsgebieden leeft, noch door nationale regeringen, noch in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de EU prioriteit wordt verleend aan de ontwikkeling van landbouw en plattelandsontwikkeling,

Y.

overwegende dat slechts 4 van de 78 ACS-landen landbouw als prioriteit hebben aangemerkt in het kader van het 9e EOF,

Z.

overwegende dat 30,7 % van het negende Europese Ontwikkelingsfonds bestemd was voor structurele aanpassingsprogramma's, 21,4 % voor vervoer, slechts 7 % voor plattelandsontwikkeling en 1,1 % voor specifiek aan landbouw verbonden sectoren,

AA.

overwegende dat ondanks het feit dat de meeste producenten vrouw zijn, zij geen erkenning ontvangen voor hun werk en er zeer weinig aandacht wordt besteed aan hun specifieke behoeften,

AB.

overwegende dat in het kader van het 10e EOF slechts twee voorkeurssectoren per land worden gekozen,

AC.

overwegende dat toegang tot krediet voor kleinschalige boeren een groot probleem is en dat dit hun ontwikkeling in de weg staat,

AD.

overwegende dat prioriteit zou moeten worden verleend aan kleinschalige boeren in minder ontwikkelde gebieden omdat zij traditioneel landbouwsteun zijn misgelopen; overwegende dat subsidiëring van en investering in afgelegen en achtergestelde gebieden een gebruikelijk beginsel is van het cohesiebeleid van de EU,

AE.

overwegende dat de EU zich momenteel bezighoudt met de ontwikkeling van de strategie „Aid for Trade”, die zou kunnen resulteren in omvangrijkere steun voor kleinschalige boeren,

1.

is van mening dat het beleid van de ACS-EU inzake ontwikkelingssamenwerking gebaseerd moet zijn op de erkenning van het recht van de ACS-landen om hun landbouw te beschermen, zodat kleine landbouwers een fatsoenlijk inkomen ontvangen, de lokale productie kan groeien en voedselzekerheid wordt gegarandeerd, en de selectieve openstelling van markten moet toelaten, zoals in Europa het geval was;

2.

is van mening dat de bestrijding van armoede en voedselonzekerheid gericht moet zijn op de structurele oorzaken van armoede in ontwikkelingslanden en vraagt bijgevolg om maatregelen ter bevordering van toegang tot land, water en de bronnen van biodiversiteit en ter aanmoediging van een beleid van plaatselijke steun aan duurzame kleine boerderijen;

3.

steunt de Verklaring van Maputo (6) van Afrikaanse staatshoofden, waarin wordt erkend dat landbouw een centrale rol speelt in de bestrijding van armoede en dat de overheidssteun in deze sector met 10 % moet worden verhoogd;

4.

is van mening dat moet worden erkend dat landbouworganisaties een belangrijke rol spelen bij initiatieven die gevolgen hebben voor de plattelands- en landbouwsectoren en betrokken dienen te worden bij de groep van niet-overheidsactoren die de EG regelmatig raadpleegt; is in het bijzonder van mening dat de belangen van kleinschalige, zelfvoorzienende boeren adequaat moeten worden behartigd;

Heroriëntering van EOF-steun

5.

verzoekt de EU en de ACS-landen hun beleid aan te passen door landbouw als centraal punt op te nemen in het EOF, om aldus rekening te houden met het feit dat het merendeel van de arme bevolking in de ACS-landen in plattelandsgebieden woont;

6.

vraagt de EU om de structurele transformatie van de productie in arme landen te ondersteunen teneinde een op export gerichte economie te veranderen in een intraregionale duurzame ontwikkelingsstrategie, waarbij rekening wordt gehouden met de feitelijke behoeften van de bevolking en die gericht is op het verminderen van de afhankelijkheid van geïndustrialiseerde landen en het opbouwen van nationale en regionale markten;

7.

herhaalt het belang om voldoende middelen beschikbaar te stellen om de naleving van bepaalde regels te vergemakkelijken, onder meer met betrekking tot etikettering, verpakking en gezondheidsvoorschriften voor van kleine landbouwers afkomstige producten die worden geëxporteerd naar regionale en EU-markten, en om passende trainingen voor de landbouwers te verzorgen;

8.

herhaalt dat het belangrijk is om geschikte middelen beschikbaar te stellen voor kleine boeren, vooral vrouwen, om te investeren in de verbetering van plaatselijke productieprocessen;

9.

beveelt aan om ruimere middelen ter beschikking te stellen aan organisaties die zich inzetten voor plattelandsgemeenschappen en -producenten, door hiervoor in het kader van de ACS-EU-overeenkomst van Cotonou EOF-gelden uit te trekken;

10.

verzoekt om EOF-steun voor een overschakeling op biologische landbouw, voor zover mogelijk, en van fairtradelandbouw, indien gepast, om zowel een langdurige en duurzame productie te bevorderen als het inkomen van landbouwers per geproduceerde kilogram te doen toenemen;

11.

verzoekt om EOF-steun om in alle waterarme gebieden moderne technologie voor het ontzouten van zeewater en de verbetering van de waterkwaliteit toe te passen;

12.

verzoekt om EOF-steun om het gebruik van kapitaalintensieve bestrijdingsmiddelen en synthetische meststoffen te verminderen en meer gebruik te maken van duurzamere alternatieve plantenvoedingsstoffen en -beschermingsproducten die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast;

13.

vraagt dat in het ontwikkelingsstrategiebeleid van de ACS en de EU voorrang wordt verleend aan de behoeften van kleinschalige, zelfvoorzienende boeren, gezien het feit dat zij een groot percentage van de ACS-boeren uitmaken en bijzonder kwetsbaar zijn;

Oneerlijke handelsvoorwaarden

14.

is van mening dat sommige vrijhandelsovereenkomsten tussen ongelijke partners geleid hebben tot meer armoede, nadelige gevolgen hebben voor de voedselzekerheid en bijdragen tot de verslechtering van de situatie van sommige netto-importeurs van levensmiddelen onder de ACS-landen; verzoekt de EU en de lidstaten dit voor ogen te houden wanneer zij de toewijzing van middelen overwegen in het kader van het opschroeven van de ODA in verband met de nodige handelsgerelateerde aanpassingen;

15.

merkt op dat het beleidspakket van vrije handel, dat is ontworpen door de donoren en dat een drastische vermindering van de invoertarieven omvat, heeft geleid tot een groeiende voedselimport in diverse Afrikaanse landen, in het kader waarvan de invoer van rijst in Burkina Faso is toegenomen van 99 000 ton in 1996 tot 137 808 ton in 2000 en de plaatselijke productie van padierijst is afgenomen van 111 700 ton in 1997 tot 66 300 ton in 2001, terwijl in Kameroen de rijstimport thans voor 87 % in de behoefte van de bevolking voorziet, ten koste van plaatselijke producenten;

EPO's en regionale integratie vanuit de ACS-landen

16.

verzoekt de ACS-landen een solide, goed werkende, duurzame en aanvullende regionale integratie tot stand te brengen alvorens een vrijhandelsovereenkomst met de EU en/of anderen te overwegen, en is van mening dat integratie vanuit de ACS-landen zelf een voorwaarde zou moeten zijn voor het aangaan van op ontwikkeling gerichte EPO's;

17.

is verbaasd over het feit dat de regionale structuur voor het voeren van EPO-onderhandelingen niet altijd overeenkomt met de bestaande regionale structuren waarbinnen de ACS-landen momenteel werken;

18.

dringt er bij de lopende EPO-onderhandelingen betrokken partijen op aan er zorg voor te dragen dat de verplichting tot waarborging van de hulp die door de in de bestaande handelsregeling verankerde garanties is gedekt, wordt gehandhaafd en nagekomen, zodat geen van de ACS-staten er in de toekomstige EPO's slechter voor komt te staan;

19.

is van mening dat de huidige EPO-onderhandelingen betreffende een vrijhandelsovereenkomst een ernstige bedreiging zouden kunnen vormen voor de lokale ACS-productie, indien zij resulteren in een concurrentie tussen twee landbouwsystemen met grote verschillen op het gebied van productiviteit, beleidsmaatregelen en EU-subsidies, en spoort de EU aan om ook rekening te houden met de standpunten van de plaatselijke regeringen;

20.

wijst erop dat eerlijke handel tussen Noord en Zuid bestaat uit het betalen van een eerlijke prijs voor de hulpbronnen en landbouwproducten van ontwikkelingslanden, dat wil zeggen een prijs waarin zowel de interne als de externe kosten zijn opgenomen, maar waarbij wel aan bepaalde minimumvoorwaarden wordt voldaan op het gebied van arbeidsomstandigheden, lonen en bescherming van het milieu; spoort de EU en ACS-landen aan om hun steun aan fair trade te vergroten in overeenstemming met hun toezegging van artikel 23, letter g) van de Overeenkomst van Cotonou;

21.

benadrukt dat openbare en regionale ontwikkelingsprocessen in de ACS-landen moeten worden gesteund; vraagt om de versterking van plaatselijke structuren en regionale netwerkvorming voor de productie en distributie van landbouwproducten;

22.

verzoekt met klem alomvattende financieringsinstrumenten ten behoeve van financieel zwakke producentengroepen te ontwikkelen en in te zetten; onderstreept het belang van kleine en middelgrote kredietprogramma's ter bevordering van de plattelandsontwikkeling en ter ondersteuning van plaatselijke producenten, plaatselijke coöperaties en het opstarten van bedrijven, juist ook door vrouwen;

Klimaatverandering

23.

wijst op het verwoestende effect van klimaatverandering in kwetsbare landen, en op het feit dat de dimensie van de elk jaar weer terugkerende noodsituaties op voedselgebied in Afrika sinds het midden van de jaren tachtig verdrievoudigd is en dat in 2006 alleen al meer dan 25 miljoen Afrikanen te maken hadden met voedselcrises;

24.

merkt op dat in een studie van de WHO uit 2005 een direct verband werd aangetoond tussen de klimaatverandering en een toenemend aantal gevallen van malaria, ondervoeding en diarree, en werd voorspeld dat ziekten en andere gevaren voor de mens in Afrika sneller zullen toenemen doordat het niet over adequate middelen beschikt om deze het hoofd te kunnen bieden;

25.

verzoekt de ACS-landen en de EU om klimaatverandering als één van de belangrijkste punten aan te merken in het strategische ontwikkelingsbeleid en zich te buigen over de gevaren van de opwarming van de aarde voor de voedselproductie, waarvan een VN-verslag aangaf dat deze in 2080 met 5 % zal zijn gedaald, terwijl daarnaast ook tussen de 25 % en 40 % van de natuurlijke habitat van Afrika verloren zou kunnen gaan en 30 % van de kustinfrastructuur verwoest zou kunnen worden;

26.

verzoekt de EU haar doelstelling te verwezenlijken om de opwarming van de aarde tot 2 graden te beperken, waarbij de geïndustrialiseerde landen moeten opkomen voor de nodige investeringsuitgaven;

27.

verlangt een milieueffectbeoordeling van overeenkomsten inzake liberalisering van de handel om de ecologische kosten en de gevolgen in kaart te brengen die dergelijke overeenkomsten voor de voedselzekerheid, de energiebronnen en de opwarming van de aarde hebben;

Bestrijding van HIV/AIDS

28.

uit zijn ernstige bezorgdheid over het potentiële schadelijke effect van HIV/AIDS op de duurzame ontwikkeling van ACS-landen en met name het effect ervan op zelfvoorzienende en commerciële landbouw door het teruglopen van de agrarische beroepsbevolking, en het verlies van personen met landbouwkennis en geschoolde werknemers, wat leidt tot een daling van de productiviteit, minder werkgelegenheidskansen en voedselonzekerheid;

29.

is van mening dat de strijd tegen HIV/AIDS één van de belangrijkste prioriteiten zou moeten zijn voor de overheden van de ACS-landen en tevens voor het ontwikkelingsbeleid van de EU, opdat een oplossing gevonden kan worden voor de verwoestende gevolgen van HIV/AIDS voor de voedselzekerheid en de sociaal-economische ontwikkeling, en meent dat er dienovereenkomstig maatregelen ter bestrijding van HIV/AIDS moeten worden gekoppeld aan landbouw- en plattelandsontwikkelingsprogramma's;

30.

is van mening dat de hoge kosten van medicijnen om HIV/AIDS en andere, geneeslijke ziektes te bestrijden een ernstige bedreiging vormen voor de landbouwproductie en de ontwikkeling van de plattelandssector in de ACS-landen;

Steun voor de landbouw en perspectieven voor de bevolking

31.

benadrukt dat het beleid inzake structurele aanpassing, dat wordt uitgevoerd door de Internationale Financiële Instellingen (IFI), dat sinds de jaren tachtig door de Europese Unie wordt gesteund en dat alleen is gebaseerd op economische deflatie door monetaire maatregelen, toepassing van markteconomische beginselen en terugtrekking van de overheid, niet is opgewassen tegen de uitdagingen van armoedebestrijding;

32.

verzoekt om afschaffing van alle Europese exportsubsidies, aangezien zij de lokale voedselproductie ernstig ondermijnen,

33.

verheugt zich in dit verband over het besluit van de EU op de conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Hong Kong in 2005 om de exportsubsidies in de landbouw in 2013 af te schaffen en dringt erop aan werk te maken van de tenuitvoerlegging van de genomen besluiten;

34.

dringt aan op een toezegging van de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie om de structurele oorzaken van de massale migratie aan te pakken door een wijziging van hun huidige beleid, met inbegrip van het dumpen van EU-producten op de derdewereldmarkten, teneinde ontwikkelingslanden de mogelijkheid te bieden om hun economieën te beschermen en op te bouwen en de bevolking een redelijk inkomen te garanderen, om haar zo betere vooruitzichten voor de toekomst te bieden;

35.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad ACS-EU en de Europese Commissie.


(1)  Aangenomen op 28 juni 2007 te Wiesbaden (Duitsland).

(2)  Verslag (E/CN.4/2002/58) van Jean Ziegler, de speciale rapporteur van de VN inzake het recht op voedsel, uitgebracht aan de VN-Commissie voor de mensenrechten.

(3)  Verklaring over mondiale voedselzekerheid, aangenomen op de Wereldvoedseltop gehouden te Rome van 13-17 november 1996.

(4)  Resolutie 55/2 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 september 2000, getiteld „United Nations Millenium Declaration”.

(5)  Tussentijdse herziening van de economische partnerschapsovereenkomsten, onafhankelijke bijdrage van de regionale netwerken van landbouworganisaties van 10 december 2006.

(6)  Verklaring „Together shaping our future” van de 4e Top van staatshoofden en regeringsleiders van ACS-landen, gehouden op 23 en 24 juni 2004 in Maputo, Mozambique (ACP/28/010/04 final).

RESOLUTIE  (1)

over de migratie van geschoolde arbeidskrachten en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van een land

De Parlementaire Paritaire Vergadering ACS-EU,

in haar bijeenkomst in Wiesbaden (Duitsland) van 25 tot en met 28 juni 2007,

gelet op de artikelen 177, 178, 179, 180, 181 en 181a van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (de „overeenkomst van Cotonou”) (2), gewijzigd op 25 juni 2005 (3) in Luxemburg, en met name artikel 13 over migratie,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Migratie en ontwikkeling: een aantal concrete ideeën” (4),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „EU-strategie voor de aanpak van het tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden” (5),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad getiteld „Bijdrage voor het standpunt van de EU in de VN-dialoog op hoog niveau over internationale migratie en ontwikkeling” (6),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Eén jaar algehele aanpak van migratie: naar een alomvattend Europees migratiebeleid” (7),

gezien het beleidsplan legale migratie van de Europese Commissie (8),

gezien de top van staatshoofden en regeringsleiders van de Afrikaanse Unie (AU) van 23 en 24 januari 2006 in Khartoem, waarop de omvang van migratie en de invloed ervan op ontwikkeling opnieuw werd bevestigd,

gezien het verslag dat goedgekeurd is tijdens de voltallige zitting van de bijeenkomst van deskundigen van de EU, Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied over migratie in maart 2006,

gezien de verklaring en het actieplan van Brussel inzake asiel-, migratie- en mobiliteitskwesties die op 13 april 2006 door de eerste vergadering van de met asiel-, migratie- en mobiliteitskwesties belaste ACS-ministers zijn goedgekeurd,

gezien de gezamenlijke verklaring van Afrika en de EU over migratie en ontwikkeling, vastgesteld tijdens de ministersconferentie van de EU en Afrika in Tripoli op 22 en 23 november 2006,

gezien de uitkomsten van de ministersconferentie van de EU en Afrika over migratie en ontwikkeling, gehouden te Rabat op 10 en 11 juli 2006,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over internationale migratie en ontwikkeling (9),

gezien de conclusies van de Europese Raad van december 2005, maart 2006 en december 2006,

gezien de uitkomsten van de dialoog op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over migratie en ontwikkeling, gehouden in New York op 14 en 15 september 2006,

gezien het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, getiteld „International Migration and Development” (10),

gelet op het verslag van oktober 2005 van de Wereldcommissie voor internationale migratie, getiteld „Migration in an interconnected world: New directions for action” (11),

gezien het verslag van juni 2006 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), getiteld „Effects of migration on sending countries: what do we know”,

gezien het verslag van 2002 van de OESO, getiteld „International mobility of the highly skilled”,

gezien het verslag van de Wereldbank, getiteld „Global Economic Prospects 2006: Economic Implications of Remittances and Migration” (12),

gezien het verslag „Human Development Report 2001” van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP),

onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2006 over migratie en ontwikkeling (13),

gelet op artikel 17, lid 1 van haar Reglement,

gezien het verslag van de Commissie sociale zaken en milieu (ACP-EU 100.012/07/fin.),

A.

overwegende dat het recht van individuen om naar het buitenland te verhuizen een onvervreemdbaar mensenrecht is,

B.

overwegende dat internationale migratie tegenwoordig hoog op de internationale agenda staat en onlangs door beleidsmakers op mondiaal, Europees, Euro-Afrikaans niveau en op de nationale niveaus van de Euro-ACS-landen is besproken, en dat steeds meer wordt onderkend dat op wereldniveau migratie en ontwikkeling nauw met elkaar verband houden en elkaar beïnvloeden,

C.

overwegende dat er in beleidskringen een groeiende consensus is dat een beter migratiebeheer zeer belangrijke voordelen kan opleveren, die wellicht groter zijn dan het wegnemen van de belemmeringen voor de wereldhandel,

D.

overwegende dat Europa zowel op Gemeenschapsniveau als op nationaal niveau nog geen geïntegreerd migratiebeleid heeft vastgesteld en dat het migratie-, ontwikkelings-, handels- en veiligheidsbeleid wordt gevoerd door verschillende ministeries waartussen de coördinatie ontbreekt,

E.

overwegende dat er geen internationale consensus bestaat over de huidige effecten van de migratie van (hoog)opgeleide personen op de landen van herkomst en dat de braindrain-discussie nog steeds wordt gekenmerkt door een grote mate van verwarring en frustratie, vooral door het gebrek aan betrouwbare statistische gegevens en effectbeoordelingsstudies naar mogelijke beleidsaanbevelingen voor de aanpak van dit fenomeen,

F.

overwegende dat de braindrain onvoldoende aan de orde is gekomen in de dialoog tussen de EU en de ACS-landen,

G.

overwegende dat in de meeste ACS-landen meer dan 10 % van de volwassen bevolking die hoger onderwijs heeft genoten, naar de EU, Noord-Amerika en andere ontwikkelde landen is geëmigreerd en dat Subsaharaans Afrika het zwaarst getroffen is door de migratie van geschoolde arbeidskrachten. waarbij voor de gehele regio geldt dat meer dan 20 % (14) van de hoger opgeleide bevolking in de OESO-landen woont, terwijl in sommige kleine landen een dramatisch hoog percentage van 80 % (15)wordt bereikt,

H.

overwegende dat de belangrijkste centra ter wereld waaruit mensen migreren Azië en Latijns-Amerika zijn, maar dat de meeste hoogopgeleide migranten in Europa uit Afrika komen (13,5 % van de hoogopgeleide ingezetenen in de EU zijn geboren in niet-OESO-landen) (16),

I.

overwegende dat statistische gegevens over migratiestromen uit Afrika vaak onvolledig en verouderd zijn, waardoor beleidsmakers het zonder een belangrijk besluitvormingsinstrument moeten stellen,

J.

overwegende dat UNDP het vermeldt dat de braindrain voor de ontwikkelingslanden een verlies van miljarden dollars betekent (17), gezien het belang van kennis als een beslissende groeifactor in een geglobaliseerde wereld,

K.

overwegende dat in Subsaharaans Afrika de braindrain kan leiden tot een tekort aan arbeidskrachten op vitale gebieden, met name de gezondheidszorg en het onderwijs, met desastreuze gevolgen voor de verlening en kwaliteit van zulke essentiële diensten,

L.

overwegende dat het vertrek van een geschoolde migrant voor het land van herkomst verlies aan belastinginkomsten betekent en in het ergste geval een verlies en in het gunstigste geval geen direct rendement oplevert wat betreft de investering in de opleiding en scholing van vakmensen, en bovendien een verlies betekent van vaardigheden en ervaring die anders zouden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van dat land;

M.

overwegende dat de braindrain het innovatieproces in de landen van herkomst vertraagt, waardoor het economische groeipotentieel verder wordt aangetast,

N.

overwegende dat de braindrain sociale gevolgen kan hebben voor de gezinssamenstelling, gendergelijkheid, de opvoeding en de gezondheid van kinderen,

O.

overwegende dat de groei, de gezondheid en het onderwijs van kinderen worden beïnvloed door migratie, waarbij sprake kan zijn van positieve gevolgen (geldovermakingen kunnen kinderarbeid overbodig maken en de uitgaven van huishoudens aan onderwijs en gezondheidszorg verhogen) en van negatieve gevolgen (desintegratie van gezinnen en stress; minder ouderlijk toezicht kan resulteren in meer schoolverzuim en slechtere schoolresultaten),

P.

overwegende dat veel Europese landen wetgeving hebben aangenomen om de binnenkomst van geschoolde arbeidskrachten te vergemakkelijken, vooral door het selectieve toelatingsbeleid voor migranten dat onder de noemer „selectieve migratie” wordt toegepast, teneinde met Noord-Amerika te concurreren om de knapste koppen uit de ontwikkelingslanden aan te trekken, waardoor de kennisvlucht die veel landen uit het Zuiden treft verder is vergroot, wat in zeer sterke mate geldt voor Subsaharaans Afrika,

Q.

overwegende dat Europa en de ACS-landen zich hebben gecommitteerd aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MOD's), waaronder basisonderwijs voor iedereen (doelstelling 2), minder kindersterfte (doelstelling 4), een betere gezondheid voor moeders (doelstelling 5) en bestrijding van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten (doelstelling 6), maar dat de verwezenlijking van deze doelstellingen in gevaar kan komen door de grootschalige uittocht van docenten, artsen en verpleegkundigen uit ACS-staten naar de OESO-landen, en bemoeilijkt kan worden door het ontbreken van internationale regelgevingskaders die ervoor moeten zorgen dat de doelstellingen worden bereikt,

R.

overwegende dat de migratie van geschoolde personen uit de ontwikkelingslanden naar Europa wordt gevoed door economische factoren (armoede, onderontwikkeling, lage lonen, gebrekkig onderwijssysteem, vergrijzing en afname van de bevolking in de OESO-landen waardoor een tekort aan arbeidskrachten ontstaat), politieke factoren (geweld, conflicten, politieke repressie, vooral van intellectuelen, wat nog wordt verergerd door hun ballingschap) en — met name voor Afrikaanse landen — door geografische nabijheid, een gemeenschappelijke taal en koloniale of historische banden,

S.

overwegende dat de behoefte aan arbeidskrachten in Europese landen een nadelig effect heeft doordat het een uittocht veroorzaakt van geschoolde werkkrachten uit ACS-staten, wat bijdraagt aan een vermindering van de kwaliteit van leven en van publieke maatschappelijke diensten in ACS-staten,

T.

overwegende dat niet-reguliere of gedwongen migratie vaak gezien wordt als een veiligheidskwestie, in plaats van deze in een bredere ontwikkelingscontext te bezien en rekening te houden met de problemen van migratie in ontwikkelingsstrategieën,

U.

overwegende dat de migratie van geschoolde personen positieve gevolgen kan hebben voor de individuele migrant, in de vorm van betere economische vooruitzichten en hogere lonen, voor zijn of haar familie in het land van herkomst en voor het land van herkomst zelf, vooral door geldovermakingen,

V.

overwegende dat het essentieel is om de positieve bijdrage te zien die migratie zou kunnen leveren aan een beter begrip tussen de beschavingen en culturen en aan het overstijgen van postkoloniale en territoriale verdeeldheid doordat zij betrekkingen tot stand brengt tussen landen en volkeren,

W.

overwegende dat moeilijkheden bij de integratie van migranten in de landen van bestemming en bij de reïntegratie in hun landen van herkomst, discriminatie en „brain waste” (waarvan sprake van is wanneer een migrant onder zijn niveau werkt) de loopbaanontwikkeling van migranten kan belemmeren,

X.

overwegende dat geldovermakingen de op één na grootste externe financieringsbron voor ontwikkelingslanden zijn, een positief effect hebben op de landen van herkomst (vooral een toename in het inkomen van de familie van de migrant en een toename van de consumptie en de investeringen, wat weer leidt tot economische groei) en een anticyclisch effect hebben in het geval van economische crises, oorlogen en natuurrampen, maar dat de kosten voor de overdracht kunnen oplopen tot 20 % van het totaalbedrag,

Y.

overwegende dat de doeltreffendheid van vrijwillige gedragscodes voor een ethisch verantwoorde personeelswerving (die in bepaalde gevallen niet voldoende in overeenstemming zijn met de bepalingen zoals vastgesteld door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)) in twijfel wordt getrokken door (ervarings) deskundigen, met name wanneer die codes beperkt blijven tot de publieke sector,

Z.

overwegende dat circulaire migratie, waarbij mensen heen en weer kunnen reizen tussen hun land van herkomst en hun land van bestemming, echte internationale mobiliteit vergemakkelijkt, het internationaal bewustzijn bevordert en belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor de gastlanden en de landen van herkomst en daarom moet worden aangemoedigd en vereenvoudigd,

AA.

overwegende dat de kans groter is dat via retourmigratie de braindrain wordt aangepakt en de ontwikkeling van een land wordt versterkt wanneer er sprake is van een vrijwillige terugkeer van migranten naar hun landen van herkomst, vooral als zij daarbij adequate steun ontvangen,

AB.

overwegende dat paradoxaal genoeg terugkerende migranten in hun land van herkomst soms uiterst moeilijk te reïntegreren zijn en ook een grotere kans lopen om werkloos te worden dan de mensen die niet zijn gemigreerd,

AC.

overwegende dat er bewijzen zijn dat het verenigen van groepen migranten, zoals diasporagemeenschappen, in nationale of transnationale migrantenorganisaties en de kanalisering van hun activiteiten in de richting van ontwikkeling, een fenomeen dat bekendstaat als „co-ontwikkeling”, zeer positieve gevolgen kan hebben voor de landen van herkomst en bestemming,

AD.

overwegende dat de vergrijzing van de Europese bevolking de druk op het geschoolde segment van de arbeidsmarkt nog verder zal verhogen en derhalve de reeds zichtbare problemen nog zal vergroten en dat daarom een verantwoordelijker en beter beleid met betrekking tot de migratie van geschoolde arbeidskrachten in de EU en ACS-landen noodzakelijk zal zijn,

AE.

overwegende dat standaardoplossingen niet zullen voldoen om alle aspecten van het probleem aan te pakken; overwegende dat beter onderzoek naar de nationale arbeidsmarkten van de ACS-landen daarom noodzakelijk zal zijn om de informatiekloof te dichten en om de problemen van migratie van geschoolde arbeidskrachten adequater aan te pakken,

1.

verzoekt de lidstaten van de EU en de ACS-landen hun inspanningen te vergroten om hun toezeggingen in verband met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling na te komen, vooral wat betreft de halvering van de extreme armoede in de wereld tegen 2015;

2.

benadrukt dat de mogelijke voordelen van een goed beheerde internationale migratie groter kunnen zijn dan de voordelen van een vrijere internationale handel;

3.

wijst erop dat een slecht en onsamenhangend migratiebeleid enorme consequenties heeft in de vorm van individueel lijden en permanente onderontwikkeling;

4.

dringt er bij de EU- en ACS-landen op aan de uitdagingen van de migratie aan te pakken, waaronder braindrain, in een geest van waarachtig ontwikkelingspartnerschap, op basis van de Overeenkomst van Cotonou en vooral artikel 13 daarvan, en om specifieke migratiebeleidsvormen en -regelingen op te stellen voor ontwikkelingslanden vanwaaruit geschoolde arbeidskrachten op grote schaal emigreren, met name in Subsaharaans Afrika, teneinde de nadelige economische en sociale effecten van deze vorm van migratie te verzachten;

5.

spreekt haar zorg uit over het huidige migratiebeleid van de Europese Commissie en de EU-lidstaten, dat eerder gericht is op veiligheidsprioriteiten dan op ontwikkelingsprioriteiten;

6.

is bezorgd over de mogelijkheid dat de EU overgaat tot discriminerende praktijken onder de verschillende categorieën migranten en verzoekt de Europese Commissie dit te verhinderen; vraagt derhalve de Commissie alle categorieën migranten te laten vallen onder de voordelige werk- en woonvoorwaarden voor hooggeschoolde migranten, die zijn voorgesteld in het beleidsplan legale migratie (18) en spoedig hun neerslag in een passende richtlijn dienen te krijgen, zoals een EU-werkvergunning (groene kaart voor de EU), verstrekt door één lidstaat maar geldig binnen de hele EU;

7.

benadrukt dat de ontwikkelingshulp van de EU gericht moet zijn op het uitroeien van de armoede, om aldus een aantal onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken;

8.

onderstreept de noodzaak van een geïntegreerd migratiebeleid op internationaal, regionaal (inclusief EU en ACS) en nationaal niveau door migratie een rol te laten spelen in alle armoedebestrijdingsstrategieën en door samenhang te bewerkstelligen tussen alle beleidsvormen die de migratie kunnen beïnvloeden, zoals landbouw, visserij, handel, ontwikkeling, veiligheid en rechtvaardigheid en binnenlandse zaken, en buitenlandse zaken;

9.

dringt er bij de Europese Commissie, de EU-lidstaten en de ACS-landen op aan gezamenlijk naar het migratie- en ontwikkelingsbeleid te kijken en te onderzoeken hoe er synergieën kunnen worden gerealiseerd, zodat de efficiëntie van beide beleidsvormen toeneemt;

10.

dringt er bij de lidstaten van de Europese Unie, internationale intergouvernementele instellingen en andere relevante instellingen op aan te komen met preventieve maatregelen en strategieën en deze te implementeren teneinde rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat, etnocentrisme en daarmee verbonden intolerantie jegens migranten uit ACS-landen uit te roeien;

11.

is van mening dat voor een gemeenschappelijk migratiebeleid in EU-verband een uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Parlement en van de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad nodig is, en verzoekt de Raad dienovereenkomstig te handelen;

Gedragscodes

12.

verwelkomt de conclusies van de Europese Raad van april 2006 gericht op het aanpakken van het tekort aan arbeidskrachten in de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden;

13.

verzoekt de Europese Commissie en de EU-lidstaten een EU-gedragscode (die voldoet aan de bepalingen van de IAO) voor een ethisch verantwoorde werving van gezondheidswerkers, als vermeld in de conclusies van april 2006, te ontwikkelen en te implementeren, en prijst de lidstaten van de EU die dat al hebben gedaan, zoals het Verenigd Koninkrijk;

14.

beveelt aan om het toepassingsgebied van de EU-gedragscode tot andere belangrijke gebieden, zoals het onderwijs, uit te breiden en om een verbeterde code te baseren op de doelstelling dat zowel de publieke als de particuliere sector bij personeelswerving uitgaat van een ethische benadering van, of liever nog afziet van het aanwerven van geschoolde migranten die in hun land van herkomst in sectoren werken die door een groot tekort aan arbeidskrachten gekenmerkt zijn,

15.

ondersteunt bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen landen van herkomst en landen van bestemming, teneinde:

i)

de bijdrage aan ontwikkeling te vergroten;

ii)

menselijke en institutionele capaciteit op te bouwen om de voordelen van migratie te maximaliseren;

iii)

de sociale en economische omstandigheden te verbeteren in landen van herkomst teneinde de factoren die maken dat mensen huis en haard verlaten om hun eigen situatie te verbeteren te minimaliseren; en

iv)

belangenbehartiging en bewustmaking te bevorderen;

16.

benadrukt dat een vrijwillige gedragscode voor een ethisch verantwoorde personeelswerving een goede maatregel is, maar absoluut niet volstaat om de gevolgen van een massale migratie van geschoold personeel aan te pakken, vooral niet wanneer deze gedragscode uitsluitend in de publieke sector gaat gelden — stimuleringsmaatregelen in de landen van herkomst en de landen van bestemming zijn vereist;

Investeren in onderwijs

17.

verzoekt de landen van de Europese Unie en de ACS-staten de investeringen in opleiding en onderwijs in de ontwikkelingslanden aanzienlijk op te voeren, en wel in sectoren die een tekort aan arbeidskrachten kennen, vooral de gezondheidszorg en het onderwijs;

18.

verzoekt de Europese Unie en de ACS-landen nationale en regionale topcentra te creëren, vooral in de vorm van universiteiten en onderzoeksinstellingen, met name op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs; verzoekt de EU en de ACS-landen voorts, deze multidisciplinaire topcentra op te zetten met behulp van middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waar nodig in alle sectoren die essentieel zijn voor economische groei en duurzame ontwikkeling;

19.

is van mening dat de EU-lidstaten en de ontwikkelingslanden proactieve initiatieven ter vergroting van vaardigheden moeten ontplooien door flinke bedragen in het onderwijs te investeren; herhaalt haar steun aan doelstelling „20/20” om 20 % van de officiële hulp van het Noorden en 20 % van de nationale begrotingen van het Zuiden aan sociale basisdiensten (gezondheidszorg en onderwijs) te besteden;

20.

verzoekt de ontwikkelingslanden de sterk groeiende olieopbrengsten in langetermijnstrategieën en programma's op het gebied van onderwijs en opleiding te investeren en deze inkomsten op een transparante manier te gebruiken;

21.

spoort de ACS-landen aan de potentiële bronnen van economische welvaart die zij bezitten te ontwikkelen en speciale aandacht te schenken aan de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen en het scheppen van werkgelegenheid in alle relevante sectoren teneinde geschoolde arbeidskrachten te stimuleren om in hun land van herkomst te blijven of daarnaar terug te keren;

22.

dringt er bij de Europese Commissie op aan om in samenwerking met het ACS-secretariaat vast te stellen welke economische ondersteuningsinitiatieven er in het kader van de Overeenkomst van Cotonou kunnen worden ontplooid die landen van herkomst in staat zouden stellen hun economisch profiel te verbeteren en illegale migratie te beperken, hetgeen de spanning tussen partnerlanden binnen de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU zou verminderen;

23.

verzoekt de lidstaten van de EU de Lissabon-doelstellingen na te komen, zoals verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen, teneinde te zorgen voor meer geschoolde arbeidskrachten binnen de EU;

„Brain waste”

24.

benadrukt de negatieve gevolgen van „brain waste” voor alle betrokkenen: de gastlanden kunnen niet van de vaardigheden van de migrant profiteren, de landen van herkomst krijgen te maken met een investeringsverlies en de migrant werkt onder zijn of haar niveau;

25.

dringt er bij de Europese Commissie, de EU-lidstaten en de ACS-landen op aan om doortastende maatregelen te treffen om „brain waste” tegen te gaan, zoals de internationale of bilaterale wederzijdse erkenning van diploma's en vaardigheden en nadrukkelijke inspanningen om discriminatie bij de personeelswerving te bestrijden;

26.

verzoekt de Europese Commissie voorstellen te doen voor de instelling van een Europees systeem voor de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's;

Overmakingen

27.

herinnert eraan dat het bij overmakingen om particuliere fondsen gaat, wat ook zo moet blijven, dat personen niet mag worden voorgeschreven hoe gebruik te maken van overmakingen, en dat overmakingen op geen enkele wijze de officiële ontwikkelingshulp (ODA) kunnen vervangen;

28.

verzoekt de lidstaten van de EU en de ACS-landen zodanig beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat overmakingen een zo gunstig mogelijke uitwerking hebben, in de zin dat de geldstromen richting het land van herkomst toenemen, sneller en goedkoper plaatsvinden en beter gekanaliseerd worden, vooral door het terugdringen van de bureaucratie en het verbeteren van bankdiensten voor kleine transacties zonder overregulering van de markt;

29.

verzoekt de Europese Commissie, de EU-lidstaten en de ACS-landen met name beleid te voeren dat erop gericht is:

de toegang tot financiële instellingen voor migranten en hun gezinnen te verbeteren en te verruimen („een bank voor degenen die geen bank hebben”) (19),

financiële instellingen te steunen en actief aan te sporen om strategieën te onderzoeken om de kosten van overmakingen te verminderen en met name nieuwe technologieën toe te passen,

overmakingen door middel van belastingvrijstellingen te bevorderen, zowel in het land van herkomst als in het land van bestemming,

het doorsluizen van overgemaakte gelden naar ontwikkelingsprojecten (hoofdzakelijk op het gebied van het onderwijs en de gezondheidszorg) aan te moedigen door de overmakingen aan te vullen met nationale en lokale overheidsbijdragen (20),

innovatieve financiële producten voor migranten te creëren, zoals belastingvrije „ontwikkelingsspaarrekeningen” in de gastlanden waarop migranten geld kunnen sparen dat zij later kunnen overmaken,

de overmakingen naar productieve investeringen te doen vloeien door de toegang tot krediet voor micro-ondernemingen en KMO's te vereenvoudigen en door migranten en hun gezinnen betere financiële voorlichting te geven,

overmakingen sneller en veiliger te laten verlopen om migranten aan te sporen formele overdrachtsystemen te gebruiken, en de transparantie van de financiële transacties die langs „informele kanalen” worden verricht, met name de hawalanetwerken, te waarborgen;

22.

waarschuwt echter voor het gevaar van overregulering van geldstromen waardoor overmakingen kunnen worden belemmerd of bemoeilijkt, en verzoekt de lidstaten en het Europees Parlement met deze punten van zorg rekening te houden bij de bestudering van het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt (21);

Circulaire migratie

31.

verzoekt de EU-lidstaten en ACS-landen circulaire migratie te bevorderen door concrete maatregelen af te spreken ten behoeve van een versoepeling van de eisen en processen van (hernieuwde) toelating in het land van bestemming en van herkomst, en ten behoeve van flexibele contracten met een langere looptijd en de optie van terugkeer voor circulaire migranten;

32.

verzoekt de EU-lidstaten en ACS-landen circulaire migratie te bevorderen door „gedeelde werkregelingen” voor overheidspersoneel uit het Zuiden (leraren, onderzoekers, dokters) uit te werken; verzoekt de Europese Commissie de ervaringen met „gedeelde werkregelingen” in de lidstaten te onderzoeken;

33.

is van mening dat in de richtlijn betreffende hoogopgeleide arbeidskrachten die nu door de Europese Commissie wordt voorbereid, voldoende aandacht moet worden besteed aan de status van geschoolde migranten teneinde hun prikkels te bieden voor circulaire migratie en/of tijdelijke terugkeer;

34.

verzoekt de EU-lidstaten en ACS-landen ervoor te zorgen dat migranten die naar hun land terugkeren, hun pensioen behouden en dat tevens hun ziektekostenverzekering van kracht blijft, en dat zij voor gezondheidszorg kunnen teruggaan naar het land waar zij vroeger die zorg ontvingen;

35.

verzoekt de EU-lidstaten en ACS-landen onderzoek te doen naar overeenkomsten over dubbele nationaliteit om circulaire migratie en tijdelijke terugkeer te bevorderen;

36.

verzoekt de EU potentiële repatrianten de mogelijkheid te bieden om binnen een bepaalde termijn na hun terugkeer te beslissen opnieuw naar de EU te gaan;

37.

verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten van de EU specifieke initiatieven te ontplooien of zelfs een specifieke begrotingslijn te creëren om de vrijwillige terugkeer van migranten te ondersteunen, in het kader van het thematische programma voor samenwerking met derde landen op het gebied van migratie en asiel. Deze initiatieven dienen uit de volgende onderdelen te bestaan:

retourmigranten betrekken bij ontwikkelingsprogramma's waar zij hun verworven vaardigheden met succes kunnen gebruiken en waardoor zij goed in de gemeenschap kunnen reïntegreren,

potentiële repatrianten professionele en financiële stimulansen bieden, alsmede adequate infrastructuren om zich beroepsmatig te ontwikkelen,

de toegang tot leningen en managementopleidingen voor retourmigranten verbeteren om prikkels te bieden voor de oprichting van kleine bedrijven;

Diasporagemeenschappen en co-ontwikkeling

38.

erkent het belang van de diasporagemeenschappen en de migrantenorganisaties bij het versterken van de relaties tussen de EU en de landen van herkomst, vooral wat migratie betreft; roept op tot nauwere samenwerking tussen instellingen in de ontwikkelingslanden en de EU-lidstaten, onder meer door gezamenlijke ontwikkelingsprojecten uit te voeren;

39.

is van oordeel dat co-ontwikkeling, ofwel het erkennen en ondersteunen van de bijdrage van de diasporagemeenschappen tot de ontwikkeling van hun landen van herkomst, op Europees niveau volledig moet worden erkend;

40.

verzoekt de gastlanden en landen van herkomst logistieke en financiële steun te geven aan de initiatieven van de diasporagemeenschappen en migrantenorganisaties die gericht zijn op de integratie van migranten, het collectief overmaken van geldbedragen, investeringsprojecten in hun land van herkomst en de verspreiding van informatie met betrekking tot verworven rechten;

41.

beveelt de regeringen van de landen van herkomst tevens aan om nauwere banden met migranten te ontwikkelen door specifieke institutionele platforms op te zetten waar de verschillende publieke organisaties samenwerken;

42.

erkent en bevordert de belangrijke rol die diasporagemeenschappen bij de uitbreiding van de handel en economische samenwerking tussen de gastlanden en de landen van herkomst spelen, met name door het wegnemen van informatiebelemmeringen;

43.

spoort de diasporagemeenschappen aan vaardigheden en kennis over te dragen en dat proces te vergemakkelijken, met name door de contacten tussen geschoolde arbeidskrachten in de OESO-landen en de thuisblijvers in de landen van herkomst te bevorderen, en wel door transnationale netwerken van wetenschappers en onderzoekers en digitale universiteiten tot stand te brengen en het elektronisch leren uit te breiden, en verwelkomt de programma's op dit gebied die onder beheer staan van de Internationale Organisatie voor Migranten („Migration for Development in Africa”) en het UNDP („Transfer of Knowledge through Expatriate Nationals”);

44.

verwelkomt de oprichting van onderzoekcentra voor migratie in Afrika in het kader van de intra-ACS-migratiefaciliteit als bronnen van betrouwbare gegevens en aanvullende instrumenten voor een betere beleidsvorming en een beter migratiemanagement, met name door ACS-regeringen;

45.

verwelkomt de aangekondigde oprichting van informatie- en beheerscentra voor migratie (22), in het kader van het EU-programma voor migratie en ontwikkeling in Afrika met als doelstelling informatie en steun te geven aan potentiële migranten en terugkerende migranten, en verzoekt de EU-lidstaten deze centra financieel en logistiek te steunen;

46.

erkent dat NGO's een substantiële bijdrage leveren aan een betere beheersing van de migratiestromen en vooral dat zij migranten helpen hun aandeel in de ontwikkeling van hun eigen land te vergroten en dringt erop aan adequate steun te verlenen aan NGO's die op het gebied van migratie actief zijn;

47.

benadrukt dat er naast de rol die diasporagemeenschappen, migrantenverenigingen en NGO's spelen, een coherent en effectief migratie- en ontwikkelingsbeleid in de landen van bestemming en in de landen van herkomst dient te zijn;

48.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad ACS-EU, de Europese Commissie en de AU.


(1)  Aangenomen op 28 juni 2007 te Wiesbaden (Duitsland).

(2)  PB L 317, 15.12.2000, blz. 3.

(3)  PB L 287, 28.10.2005, blz. 4.

(4)  COM(2005)0390.

(5)  COM(2005)0642.

(6)  COM(2006)0409.

(7)  COM(2006)0735.

(8)  COM(2005)0669.

(9)  A/RES/61/208.

(10)  A/60/871.

(11)  www.gcim.org.

(12)  http://www.worldbank.org/globaloutlook.

(13)  P6_TA(2006)0319.

(14)  OECD „Effects of migration on sending countries: what do we know?” (2006).

(15)  Verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, getiteld „International Migration and Development” (A/60/871).

(16)  OECD, „Effects of migration on sending countries: what do we know?” (2006).

(17)  UNDP, „Human Development Report 2001”.

(18)  COM(2005)669.

(19)  Naar een uitspraak van de Commissie internationale ontwikkeling van het Britse Lagerhuis.

(20)  Zulk beleid is met succes gevoerd via het Mexicaanse „dos por uno”-programma en via het Italiaanse „juntos por los Andes”-initiatief voor de bevolking van de Andes.

(21)  COM(2005)0603.

(22)  Het eerste informatie- en beheerscentrum voor migratie zal worden gevestigd in Bamako (Mali).

RESOLUTIE  (1)

over de situatie in Darfur

De Parlementaire Paritaire Vergadering ACS-EU,

in vergadering bijeen van 25 tot en met 28 juni 2007 in Wiesbaden (Duitsland),

gezien het eindverslag dat op 11 oktober 2006 is uitgebracht door de Groep van deskundigen inzake Soedan, die bij resolutie 1591 (2005) van de VN-Veiligheidsraad is benoemd,

gezien het in april 2004 door de Afrikaanse Unie (AU) genomen besluit om in Soedan een Missie van de Afrikaanse Unie op te zetten (AMIS),

gezien de op 5 mei 2006 in Abuja (Nigeria) tussen de regering van Soedan en de grootste rebellengroepering, de Volksbevrijdingsbeweging/het Volksbevrijdingsleger van Soedan (SPLM/A), ondertekende vredesovereenkomst inzake Darfur (DPA),

gezien de op 28 en 29 april 2007 in Tripoli goedgekeurde Consensus van Tripoli inzake het politieke proces voor Darfur,

gezien het tripartiete akkoord dat op 9 april in Addis Abeba tussen de regering van Soedan, de Verenigde Naties (VN) en de AU is bereikt over de lichte ondersteunende missie en de zware ondersteunende missie,

gelet op artikel 17, lid 2 van haar Reglement,

A.

overwegende dat de beschermingsverplichtingsdoctrine van de VN voorschrijft dat wanneer de nationale autoriteiten van een land er klaarblijkelijk niet in slagen hun bevolking te beschermen, anderen de verplichting op zich moeten nemen om de benodigde bescherming te bieden,

B.

overwegende dat China permanent lid van de VN-Veiligheidsraad en een bevoorrechte handelspartner van Soedan is; overwegende dat China op 10 mei 2007 Liu Giujin als speciale gezant naar Darfur heeft afgevaardigd,

C.

overwegende dat Soedan het Statuut van Rome, waarbij in 2002 het Internationaal Strafhof (ICC) werd opgericht, heeft ondertekend, maar nog niet heeft geratificeerd,

D.

overwegende dat het optreden van de AU-troepen in Darfur zeer prijzenswaardig is; overwegende dat zij echter moeten worden versterkt en alle nodige logistieke en financiële ondersteuning moeten krijgen om hun mandaat doeltreffend te kunnen uitvoeren,

1.

uit zijn voldoening over het feit dat de Soedanese regering op 12 juni 2007 heeft ingestemd met het sturen van een AU-VN-hybride troepenmacht, herinnert er echter aan dat de regering van Soedan al eerder verplichtingen is aangegaan om in Darfur een hybride troepenmacht toe te laten; onderstreept derhalve het belang van het zo snel mogelijk stationeren van die troepenmacht en van de onafgebroken samenwerking die de Soedanese autoriteiten daaraan moeten verlenen en verlangt van de regering van Soedan dat zij alle milities, met inbegrip van de Janjaweed, ontwapent en een eind maakt aan de bombardementen op de regio Darfur;

2.

veroordeelt iedere schending, door welke partij ook, van overeenkomsten over een staakt-het-vuren, en met name iedere vorm van geweld tegen de burgerbevolking en het belemmeren van humanitaire hulp;

3.

dringt er bij de Soedanese regering op aan, haar volledige medewerking aan de VN te verlenen en de resoluties van de VN over deze kwestie uit te voeren;

4.

verzoekt de VN te handelen overeenkomstig zijn beschermingsverplichtingsdoctrine, door te waarborgen dat de toekomstige hybride troepenmacht een volledig mandaat heeft om de burgers te beschermen overeenkomstig het Handvest van de VN;

5.

verzoekt de EU en andere internationale actoren passende maatregelen te nemen tegen geweldplegers die het staakt-het-vuren schenden of burgers, leden van de vredesmacht of humanitaire hulporganisaties aanvallen, en verzoekt hen alle noodzakelijke maatregelen te treffen om tot een einde van de straffeloosheid bij te dragen;

6.

roept de EU en de AU op een gemeenschappelijk front te vormen in hun pogingen om het conflict in Darfur tot een oplossing te brengen en voorrang te geven aan een alomvattend vredesproces, waarbij alle stammen uit Darfur, alle binnenlandse ontheemdengemeenschappen, vrouwengroeperingen en andere maatschappelijke organisaties moeten worden geraadpleegd en zijn vertegenwoordigd; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan ervoor te zorgen dat de bemiddeling door de AU en de VN de enige route is waarlangs naar een vreedzame beslechting van het conflict in Darfur wordt toegewerkt, en verzoekt haar in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek een proces van politieke dialoog te bevorderen waarbij oppositiegroepen worden betrokken;

7.

roept de internationale gemeenschap op om tot een consensus te komen over de volgende in Darfur te nemen strategische stappen, om actoren als China en de Verenigde Staten bij al deze stappen te betrekken, om een contactgroep in het leven te roepen die de gevormde consensus permanent in stand kan houden en kan actualiseren, en om druk uit te oefenen op alle rebellenbewegingen en op de regering van Soedan om de gevechtshandelingen te staken en een begin te maken met nieuwe vredesonderhandelingen;

8.

verzoekt om voortgezette steun op EU- en internationaal niveau voor vertrouwenscheppende maatregelen, zoals de „Darfur-Darfur Dialogue and Consultation” (Darfur-Darfur-dialoog en overleg), waarbij alle partijen in het conflict, alsmede de civiele maatschappij, worden betrokken;

9.

roept de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging (SPLM) op alle rebellenfacties in Darfur te helpen verenigen, opdat ze deel kunnen nemen aan internationale onderhandelingen; roept de internationale gemeenschap op druk op de rebellengroeperingen uit te oefenen opdat deze zich verenigen, en roept de Soedanese regering voorts op om de rebellen in staat te stellen zich te hergroeperen;

10.

roept de internationale gemeenschap, de AU en de VN op om naar een politiek proces te streven dat ermee begint de overige rebellengroepen te helpen verenigen, opdat zij een consequente onderhandelingskoers kunnen volgen en teneinde de participatie in het proces te verbreden en de onderhandelingsstructuur te versterken;

11.

dringt bij de Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad en de regering van Soedan aan op een maximale samenwerking met diplomatieke en vreedzame middelen, ten behoeve van de veiligheid in de regio, die in het belang van allen is;

12.

is verheugd over de Consensus van Tripoli inzake het politieke proces voor Darfur (2), waarin alle conflictpartijen worden gesommeerd „de vijandelijkheden onmiddellijk te staken en zich onverwijld aan het overeengekomen staakt-het-vuren te houden”, de waarschuwing wordt uitgesproken dat „zij die het vredesproces in Darfur belemmeren verantwoordelijk worden gesteld voor de gevolgen” en „de noodzaak van duurzame financiering voor AMIS tot de overgang naar de hybride missie” wordt benadrukt;

13.

dringt er bij de regering van Soedan op aan het Statuut van het ICC te ratificeren en zijn verplichtingen uit hoofde van resolutie 1593 van de VN-Veiligheidsraad na te komen; roept de door het ICC in staat van beschuldiging gestelde personen op zich over te geven;

14.

erkent de inspanningen die China zich heeft getroost om tot de totstandkoming van de hybride VN-macht bij te dragen; dringt er bij China op aan zijn invloed te doen gelden om verder te gaan op deze onlangs ingeslagen weg en de regering van Soedan aan te moedigen alomvattende onderhandelingen met alle rebellentroepen te hervatten, teneinde tot een vreedzame oplossing van het conflict te komen;

15.

doet een beroep op alle derde landen om de uitvoer van wapens naar de partijen in deze conflictregio stop te zetten en in hun betrekkingen met Soedan de eerbiediging van de mensenrechten en de internationale vrede en veiligheid te betrachten;

16.

ziet als eigenlijke oorzaken van het conflict in Darfur de onderontwikkeling en de economische en politieke marginalisering van de bevolking in de regio alsmede de met klimaatverandering verband houdende ernstige ecologische problemen, zoals snelle verwoestijning, grootschalige droogte en toenemende watertekorten;

17.

roept de regering van Soedan en de internationale gemeenschap op om alles in het werk stellen om de onderontwikkeling van de regio Darfur aan te pakken, met inbegrip van de enorme uitdaging van het watertekort, en omvangrijke humanitaire hulp te verlenen, evenals hulp voor de versterking van de rechtsorde en de politieke en economische rechten van de bevolking;

18.

roept alle bij het conflict betrokken partijen op zich te onthouden van de werving en inzet van kindsoldaten jonger dan 18 jaar, en roept de Soedanese autoriteiten op ontheemde kinderen te beschermen, met name minderjarigen zonder begeleiding, zoals vastgelegd in de desbetreffende verdragen;

19.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad ACS-EU, de Europese Commissie, de regering en het parlement van Soedan, de VN-Veiligheidsraad en de instellingen van de AU.


(1)  Aangenomen op 28 juni 2007 te Wiesbaden (Duitsland).

(2)  De Consensus van Tripoli is vervat in het slotdocument van een internationale vergadering over Darfur, gehouden in Tripoli op 28 en 29 april 2007, onder deelname van de VN, de AU, de EU, de Liga van Arabische Staten, Soedan, Tsjaad, Egypte, Eritrea, Libië, China, Frankrijk, Rusland, het VK, de VS, Canada, Nederland en Noorwegen.


BIJLAGE V

WIJZIGING IN HET REGLEMENT VAN ORDE  (1)

Huidige tekst

Amendement

Artikel 11

Officiële talen

1.   De officiële talen van de Vergadering zijn: Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds.

2.   De door de Vergadering aangenomen besluiten worden in de officiële talen gepubliceerd. De voorbereidende documenten en werkdocumenten worden in ten minste het Engels en het Frans gepubliceerd.

3.   Het Bureau kan het aantal talen vaststellen waarin voor vertolking zal worden gezorgd in het geval van bijeenkomsten van de Vergadering buiten de gebruikelijke vergaderplaatsen van het Europees Parlement.

Artikel 11

Officiële talen

1.   De officiële talen van de Vergadering zijn: Bulgaars , Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens , Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds.

2.   De door de Vergadering aangenomen besluiten worden in de officiële talen gepubliceerd. De voorbereidende documenten en werkdocumenten worden in ten minste het Engels en het Frans gepubliceerd.

3.   Het Bureau kan het aantal talen vaststellen waarin voor vertolking zal worden gezorgd in het geval van bijeenkomsten van de Vergadering buiten de gebruikelijke vergaderplaatsen van het Europees Parlement.


(1)  Aangenomen op 28 juni 2007 te Wiesbaden (Duitsland).


Top