Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007XC1019(02)

    Kennisgeving van de Commissie op grond van artikel 95, leden 4, 5, en 6, van het EG-Verdrag — Toestemming om nationale maatregelen te handhaven of in te voeren die stringenter zijn dan bepalingen van een EG-harmonisatieregel (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 245 van 19.10.2007, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.10.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 245/4


    Kennisgeving van de Commissie op grond van artikel 95, leden 4, 5, en 6, van het EG-Verdrag — Toestemming om nationale maatregelen te handhaven of in te voeren die stringenter zijn dan bepalingen van een EG-harmonisatieregel

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2007/C 245/02)

    1.

    Op 29 juni 2007 heeft de Republiek Oostenrijk de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 842/2006 van 17 mei 2006 betreffende bepaalde broeikasgassen (1) (hierna te noemen „de verordening”) in kennis gesteld van nationale maatregelen die zijn getroffen in het jaar 2002 [BGBl. II nr. 447/2002 — Besluit van de Federale Minister van Land- en Bosbouw, Milieubeheer en Waterhuishouding inzake verbodsbepalingen en beperkingen op deels en volledig gefluoreerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride (HFK-PFK-SF6-Besluit), gepubliceerd in het Staatsblad op 10 december 2002), zoals later gewijzigd bij Besluit BGBl. II nr. 139/2007 van 21 juni 2007].

    2.

    Besluit nr. 447 (hierna te noemen „het besluit”) betreft drie broeikasgassen die vallen onder het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties, waarvan de meeste een hoog aardopwarmingsvermogen hebben: fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6).

    3.

    Het besluit verbiedt het in de handel brengen en het gebruik van de bovengenoemde broeikasgassen en het gebruik ervan in bepaalde apparatuur, systemen en producten, tenzij ze gebruikt worden voor onderzoek, ontwikkeling en analytische doeleinden.

    4.

    De nadere bepalingen betreffende de verbodsbepalingen en de voorwaarden voor toelaatbaarheid zijn vervat in §§ 4 tot en met 17 van het besluit.

    5.

    Het Oostenrijkse Constitutionele Hof heeft vervolgens (bij de besluiten van 9 juni en 1 december 2005, aangekondigd door de Bondsminister in het Staatsblad van respectievelijk 9 augustus 2005 en 24 februari 2006) de grenswaarde van aardopwarmingsvermogen 3 000 voor HFK's, als bepaald in lid 12, onder 2, regel 3, evenals de uitzonderingsclausule als bepaald in lid 12, onder 2, regel 3, onder a), nietig verklaard omdat zij onwettig zijn.

    6.

    Het besluit houdt overeenkomstig de wijziging van 2007 ook rekening met bepaalde versoepelingen van de beperkingen met betrekking tot de sector koeling en klimaatregeling om deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 842/2006. Het besluit is niet meer van toepassing op mobiele koel- en klimaatregelingsystemen. Wat de vaste toepassingen betreft, gelden de verbodsbepalingen alleen voor kleine elektrische apparaten met een koelmiddelvulling van maximaal 150 g en voor autonome apparatuur met een koelmiddelvulling van minimaal 20 kg. Ook zijn er wijzigingen aangebracht met betrekking tot de procedure voor aërosolen die HFK's bevatten en het gebruik van zwavelhexafluoride om de conformiteit ervan met de EU-wetgeving te waarborgen.

    7.

    De Oostenrijkse wetgeving van 2002 was al van kracht toen de Commissie een voorstel indiende voor een verordening inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (2), dat uiteindelijk via de medebeslissingsprocedure is goedgekeurd en in juni 2006 is gepubliceerd. De Oostenrijkse wetgeving is vervolgens in 2007 gewijzigd. Het doel van Verordening (EG) 842/2006 is de emissie te verminderen van in het Protocol van Kyoto opgenomen gefluoreerde gassen, hoofdzakelijk door insluiting (artikel 3), gedurende de hele levensduur van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten (preventie en herstelling van lekkages) en door terugwinning (artikel 4) aan het eind van de levensduur van deze producten. De verordening bevat eveneens een aantal verbodsbepalingen voor het gebruik en het in de handel brengen (respectievelijk artikel 8 en artikel 9, leden 1 en 2, voor zover wordt aangenomen dat op communautair niveau kosteneffectieve alternatieven beschikbaar zijn en verbeteringen op het vlak van insluiting en terugwinning als niet haalbaar worden beschouwd.

    8.

    De verordening heeft twee rechtsgrondslagen, namelijk artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag voor de meeste bepalingen, en voor de artikelen 7, 8 en 9 artikel 95 van het EG-Verdrag, omdat deze artikelen implicaties hebben voor het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt van de EU.

    9.

    In artikel 9 van de verordening wordt het op de markt brengen van producten en apparatuur geregeld en wordt meer in het bijzonder het in de handel brengen verboden van een aantal producten en apparatuur die onder de verordening vallende gefluoreerde broeikasgassen bevatten of waarvan de werking op zulke gassen berust. Verder wordt in artikel 9, lid 3, onder a), bepaald dat lidstaten die voor 31 december 2005 nationale bepalingen hebben vastgesteld die verder gaan dan het bepaalde in dat artikel en die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, die bepalingen kunnen handhaven tot 31 december 2012. Overigens moeten dergelijke bepalingen, overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder b), met opgaaf van redenen ter kennis van de Commissie worden gebracht en moeten zij verenigbaar zijn met het Verdrag.

    10.

    Wat betreft het op de markt brengen is het besluit stringenter dan de geldende wetgeving op communautair niveau.

    11.

    De Republiek Oostenrijk voert aan dat de betrokken wetgeving noodzakelijk is om aan haar verplichtingen krachtens het Protocol van Kyoto te voldoen, met name wat betreft de vermindering van de totale uitstoot van broeikasgassen met 13 % voor 2012, waarvoor een gecoördineerde inspanning nodig is om alle bronnen van broeikasgassen te bestrijden.

    12.

    Oostenrijk benadrukt dat de kennisgeving voldoet aan de eisen van de vrijwaringsclausule artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 842/2006 en dat een aantal domeinen (schuim, electronica-industrie) die onder de nationale wetgeving vallen, niet door bovengenoemde verordening worden geregeld. Bovendien heeft de wijziging van het besluit van 2007 geleid tot de opheffing of versoepeling van een aantal verbodsbepalingen en een betere conformiteit met de EU-wetgeving.

    13.

    Oostenrijk gaat ervan uit dat het, in de zin van artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 842/2006, voor de lidstaten aanvaardbaar moet zijn hun nationale maatregelen waarvan aan de Commissie kennisgeving is gedaan te „versoepelen”.

    14.

    Onderhavige kennisgeving zal worden beoordeeld met inachtneming van Verordening (EG) nr. 842/2006 en overeenkomstig artikel 95, lid 4 of 5, van het EG-Verdrag. De Commissie neemt vervolgens binnen 6 maanden een besluit over goedkeuring of afwijzing van de betrokken maatregelen, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    15.

    Reacties op deze kennisgeving moeten binnen 30 dagen na publicatie van deze mededeling worden toegezonden aan de Commissie. Met reacties die na die periode zijn verzonden, wordt geen rekening gehouden.

    16.

    Nadere informatie over de Oostenrijkse kennisgeving kan worden verkregen op het volgende adres:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Milieu

    Eenheid ENV.C.4 — Industriële emissies en bescherming van de ozonlaag

    De heer Peter Horrocks

    Tel. (32-2) 295 73 84

    E-mail: peter.horrocks@ec.europa.eu


    (1)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

    (2)  COM(2003) 492 van 11 augustus 2003.


    Top