Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/129/20

    Zaak C-197/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 april 2007 door Aktieselskabet af 21. november 2001 tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 6 februari 2007 in zaak T-477/04, Aktieselskabet af 21. november 2001 tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.)

    PB C 129 van 9.6.2007, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.6.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 129/11


    Hogere voorziening ingesteld op 12 april 2007 door Aktieselskabet af 21. november 2001 tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 6 februari 2007 in zaak T-477/04, Aktieselskabet af 21. november 2001 tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.)

    (Zaak C-197/07 P)

    (2007/C 129/20)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirante: Aktieselskabet af 21. november 2001 (vertegenwoordiger: C. Barrett Christiansen, advokat)

    Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.)

    Conclusies

    Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

    de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg van 6 februari 2007 in zaak T-477/04 (de bestreden beslissing) in zijn geheel te vernietigen;

    het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Hof van Justitie;

    de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 7 oktober 2004 in zaak R 364/2003-1 te vernietigen;

    het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht van eerste aanleg en voor het BHIM.

    Middelen en voornaamste argumenten

    In haar verzoekschrift in hogere voorziening stelt rekwirante het volgende:

     

    door te oordelen dat de oudere merken bekend zijn in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht van eerste aanleg ten onrechte:

    1.

    in de bestreden beslissing geen onderscheid gemaakt tussen de 36 oudere merken,

    2.

    rekening gehouden met stukken die niet in overeenstemming zijn met de officiële richtsnoeren van het BHIM,

    3.

    rekening gehouden met stukken die geen verwijzing naar de oudere merken bevatten,

    4.

    rekening gehouden met ongedateerde stukken,

    5.

    geen rekening gehouden met het feit dat de relevante datum om te bewijzen dat het om bekende merken gaat, de datum is waarop de litigieuze gemeenschapsmerkaanvraag is ingediend,

    6.

    bevestigd dat het om bekende merken gaat op basis van stukken die niet dateren uit dezelfde periode als die waarin de litigieuze gemeenschapsmerkaanvraag is ingediend,

    7.

    rekening gehouden met een marktonderzoek als bewijs van de bekendheid van de oudere merken, hoewel niet is bewezen of aangetoond:

    (a)

    dat het marktonderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijk en erkend onderzoeksinstituut of -bedrijf,

    (b)

    hoeveel personen zijn ondervraagd en wat hun profiel is (geslacht, leeftijd, beroep en achtergrond),

    (c)

    volgens welke methode en in welke omstandigheden het onderzoek is uitgevoerd en welke vragen de vragenlijst bevatte,

    (d)

    of het uit het marktonderzoek blijkende percentage overeenstemt met het totaal aantal ondervraagde personen dan wel met het aantal personen dat op de vragen heeft geantwoord,

    8.

    geen rekening gehouden met de afzonderlijke bewijswaarde van de overgelegde stukken, alvorens een globale beoordeling te maken.

     

    Door te oordelen dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de bekendheid van de oudere merken in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht van eerste aanleg ten onrechte:

    9.

    zijn oordeel dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken, gebaseerd op de bekendheid — en niet de reputatie — van de oudere merken, hetgeen in strijd is met artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94,

    10.

    geoordeeld dat een niet uit te sluiten mogelijkheid een afdoend prima facie bewijs is van een toekomstig — niet hypothetisch — risico dat rekwirante ongerechtvaardigd voordeel zal trekken uit de bekendheid van de oudere merken.


    Top