EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2007/129/03
Case C-100/07 P: Appeal brought on 21 February 2007 by É. R. and Others against the judgment delivered by the Court of First Instance (First Chamber) on 13 December 2006 in Case T-138/03 É.R. and Others v Council and Commission
Zaak C-100/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2007 door É.R. e.a. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006 in zaak T-138/03, É.R. e.a./Raad en Commissie
Zaak C-100/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2007 door É.R. e.a. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006 in zaak T-138/03, É.R. e.a./Raad en Commissie
PB C 129 van 9.6.2007, p. 2–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.6.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 129/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2007 door É.R. e.a. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006 in zaak T-138/03, É.R. e.a./Raad en Commissie
(Zaak C-100/07 P)
(2007/C 129/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: É.R., J.R., A.R., B.R., O.O., T.D., V.D., J.M.D., D.D., D.F., E.E., C.F., H.R., M.R., I.R., B.R., M.R., C.S. (vertegenwoordiger: F. Honnorat, avocat)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren; |
— |
de hogere voorziening gegrond te verklaren; |
— |
het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer) van 13 december 2006 in zaak T-138/03 te vernietigen; |
— |
te gelasten dat de zaak naar het Gerecht wordt verwezen voor een beslissing over de verzoeken van rekwiranten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met hun hogere voorziening verzoeken rekwiranten om vernietiging van het bestreden arrest, omdat hun beroep daarbij gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard.
Wat in de eerste plaats de ontvankelijkheid van hun beroep betreft, stellen rekwiranten dat de motivering van het Gerecht tegenstrijdig is en dat deze rechterlijke instantie, door te oordelen dat de vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van de besmetting en het overlijden van H.E.R. na de verjaringstermijn van 5 jaar is ingesteld, zowel artikel 46 van het Statuut van het Hof als artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geschonden. Zij betogen in dit verband dat het Gerecht hun vordering niet verjaard kon verklaren, daar zij op het tijdstip waarop hun verzoeken werden onderzocht, niet over epidemiologische gegevens beschikten op grond waarvan precies kon worden vastgesteld wanneer hun naasten besmet waren geraakt.
Wat in de tweede plaats het onderzoek van het beroep ten gronde betreft, betogen rekwiranten dat het Gerecht evenzeer een tegenstrijdige motivering heeft gegeven en artikel 6, lid 1, van het genoemde Verdrag heeft geschonden door, enerzijds, zijn beslissing te baseren op oude verslagen en geen rekening te houden met de recentste epidemiologische gegevens, en anderzijds, te oordelen dat het causaal verband tussen de gestelde schade en het aan de gemeenschapsinstellingen verweten onrechtmatige gedrag niet was bewezen.