Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AR0138

    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010

    PB C 57 van 10.3.2007, p. 29–33 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB C 57 van 10.3.2007, p. 7–7 (BG, RO)

    10.3.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 57/29


    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010

    (2007/C 57/07)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010, COM(2006) 92 final;

    gezien het besluit van de Europese Commissie van 1 maart 2006 om het Comité overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

    gezien het besluit van zijn bureau van 13 juni 2006 om zijn commissie Economisch en sociaal beleid met het opstellen van een advies over dit onderwerp te belasten;

    gezien zijn advies over „Vrouwen en armoede in de Europese Unie” (CdR 151/2005 fin);

    gezien zijn advies „Meer en betere banen door de modernisering van de sociale bescherming — een omvattende strategie om werk lonend te maken” (CdR 94/2004 fin);

    gezien zijn advies over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten” (CdR 19/2004);

    gezien zijn advies over „Het opstellen van een handvest van grondrechten van de Europese Unie” (CdR 327/1999 fin);

    gelet op de wens van de Europese Commissie om de gendergelijkheid te bevorderen op grond van een routekaart voor gendergelijkheid, en de wens van het CvdR om een praktische invulling te geven aan de waarden en doelstellingen van deze routekaart, en gelet op het feit dat 2007 is uitgeroepen tot Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen;

    gezien het door de commissie Economisch en sociaal beleid op 20 oktober 2006 goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 138/2006 rev. 2) (rapporteur: mevrouw Abela Baldacchino, loco-burgemeester van Qrendi (Malta), MT/PSE);

    heeft tijdens zijn op 6 en 7 december 2006 gehouden 67e zitting (vergadering van 6 december) onderstaand advies met algemene stemmen goedgekeurd.

    1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

    Prioriteiten van het Comité van de Regio's

    1.1

    Het Comité van de Regio's beschouwt het thema gendergelijkheid als een van zijn topprioriteiten voor 2006. De routekaart voor gendergelijkheid raakt aan het hart van het Europees sociaal model. Bevordering van gelijke kansen en bestrijding van alle vormen van geweld behoren tot de belangrijkste beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio's.

    1.2

    Nu is het moment gekomen concrete voorstellen te doen om aan te geven hoe gendergelijkheid kan worden bereikt en hoe met name de situatie van vrouwen in de lidstaten kan worden verbeterd, speciaal tegen de achtergrond van het Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007). In het Europees Pact voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, waar de regeringen van verschillende lidstaten zich bij hebben aangesloten, wordt reeds een aantal streefcijfers en doelstellingen vastgesteld, maar er is nu dringend behoefte aan concrete voorstellen voor de tenuitvoerlegging van dit beleid. De daaruit voortvloeiende maatregelen moeten wel een naar aard en werking duurzaam karakter hebben, net zo goed als de toepassing van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen een langere looptijd heeft (2006/2010).

    Doelstellingen van het Comité van de Regio's

    1.3

    Gendergelijkheid moet universeel worden nagestreefd als een wenselijke doelstelling voor burgers die gebruik maken van de diensten van lokale en regionale overheden en als een centraal beleidspunt voor bestuurders en politici van alle overtuigingen. De lokale en regionale overheden spelen hierbij een sleutelrol, omdat zij het dichtst bij de burgers staan en weten wat er onder hen leeft. Zij moeten dan ook helpen het goede voorbeeld te geven voor wat betreft de bestrijding van discriminatie, met name in hun hoedanigheid van belangrijke werkgevers in de EU en als verleners van diensten die rechtstreeks van invloed zijn op de gendergelijkheid (zie hieronder).

    1.4

    De lokale en regionale overheden zouden bijgevolg als katalysator moeten fungeren, en voor de nodige steun en faciliteiten moeten zorgen. Hun voornaamste doelstelling is het streven naar evenwicht tussen vrouwen en mannen. Zij moeten dan ook de noodzakelijke middelen verschaffen waarmee een ieder die dat nodig heeft zijn positie in de samenleving kan versterken en toegang tot de arbeidsmarkt kan krijgen.

    1.5

    Om een en ander mogelijk te maken moet het CvdR ervoor zorgen dat er politiek engagement bestaat voor:

    1.

    Decentralisatie van de doelstellingen van de routekaart

    2.

    Het scheppen van de voorwaarden om werk en gezin te kunnen combineren

    3.

    Totstandkoming van een gedegen rechtskader, dat goed wordt nageleefd

    4.

    Gendergelijkheid bij de besluitvorming

    5.

    Verandering van de culturele normen en aandacht voor gelijke behandeling.

    Het Comité van de Regio's en de daarin vertegenwoordigde lokale en regionale overheden zijn bereid om met concrete acties hun steentje bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen. Daartoe moeten er voorstellen worden gedaan met het oog op het Jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007), maar de daaruit voortvloeiende maatregelen moeten een naar aard en werking duurzaam karakter hebben, net zo goed als de toepassing van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen een langere looptijd heeft (2006/2010).

    Algemene opmerkingen over de zes prioriteiten van de routekaart

    1.6

    Het CvdR is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie om een nieuwe routekaart voor gendergelijkheid te publiceren, die volgt op een reeks documenten waarin de algemene doelstellingen van het Europese gendergelijkheidsbeleid uiteen zijn gezet. Het CvdR heeft in een eerder advies (1) al gewezen op de noodzaak van een samenhangende en allesomvattende strategie om ongelijkheid tussen de seksen in de hele Europese Unie te bestrijden. Gendergelijkheid is een grondrecht en een gemeenschappelijke waarde; dit staat buiten discussie, hieraan kan niet worden getornd. Het vraagt echter wel om concrete beleidsmaatregelen op alle bestuursniveaus.

    1.7

    De Europese instellingen zijn het erover eens dat het succes van het Europese project afhangt van de vraag of de EU en haar instellingen tegemoet kunnen komen aan de verwachtingen van de burgers. Het succes van de routekaart hangt derhalve grotendeels af van het vermogen van de EU-instellingen om de expertise en middelen van de regionale en lokale overheden te benutten. Op lokaal en regionaal niveau zijn er tal van succesvolle voorbeelden van gelijke behandeling die navolging verdienen. Dit aspect komt in de huidige routekaart niet goed uit de verf.

    Betere governance voor gendergelijkheid

    1.8

    Het CvdR stemt in met het voorstel in de routekaart om het Europese Genderinstituut te steunen. Het kijkt uit naar het debat over het exacte mandaat van dit nieuwe instituut en de wijze waarop het de algemene beleidsdoelstellingen in concrete maatregelen dient om te zetten. Het CvdR benadrukt het belang van betrouwbare en vergelijkbare wetenschappelijke gegevens inzake gendergelijkheid op de verschillende bestuursniveaus, en gelooft dat het Europese Genderinstituut een belangrijke functie zal vervullen door netwerken voor de verzameling en uitwisseling van deze gegevens op te zetten. Het denkt tevens dat dit instituut een belangrijke rol kan spelen bij de monitoring van maatregelen en praktijken op het gebied van gendereducatie in alle EU-lidstaten, en aanbevelingen en suggesties kan doen voor verbeteringen.

    1.9

    Het CvdR hamert erop dat hierbij sterk de nadruk wordt gelegd op de betrokkenheid van de regionale en lokale bestuursniveaus. Het monitoren van de ontwikkelingen op de niveaus die het dichtst bij de burgers staan en de uitwisseling van beste praktijken zijn van kapitaal belang om de impact van het instituut te maximaliseren. Vandaar dat het Europese Genderinstituut zal moeten zoeken naar manieren om zijn activiteiten te decentraliseren, en hiervoor de nodige middelen moet krijgen.

    1.10

    Het gendergelijkheidsbeleid van de EU kan tevens worden verbeterd door iets te doen aan de governance van de EU-instellingen die op dit gebied werkzaam zijn. Het gaat dan met name om verbetering van de coördinatie tussen de verschillende diensten van de Commissie, ten einde de gendermainstreaming tussen beleidsterreinen te versterken. Hiervoor is het tevens zaak dat de cursussen en opleidingen voor ambtenaren, onderwijzers en cursusleiders op alle niveaus worden verbeterd, om hen meer attent te maken op gendergelijkheidskwesties. Er zou ook aandacht moeten worden besteed aan het taalgebruik in alle documenten, zeker wanneer wordt verwezen naar vrouwen als minderheden: het taalgebruik moet nog meer een weerspiegeling zijn van een genderneutrale houding.

    Decentralisatie van de doelstellingen van de routekaart

    1.11

    Overwogen moet worden, de rangorde van de door de Commissie aangewezen prioriteiten te herzien. Een doeltreffende routekaart zou zowel de nadruk moeten leggen op economische gelijkheid als op sociale of maatschappelijke gelijkheid, om een einde te maken aan de schandalige ongelijkheid die de besluitvorming en het politieke leven in het algemeen nog altijd teistert. In Europa groeit alom het besef dat gendergelijkheid van vitaal belang is voor het Europese economische welzijn, behalve dat het een belangrijke op zich zelf staande doelstelling is. Hoewel Europa kan bogen op een levensstandaard die de rest van de wereld tot voorbeeld strekt, is het bijvoorbeeld niet minder waar dat de economische welvaart niet overal in de EU heeft geleid tot gendergelijkheid of meer welvaart voor vrouwen. Het is dan ook zaak duidelijk te stellen dat economische welvaart niet automatisch resulteert in gendergelijkheid. De kortste weg moet worden gevolgd en de juiste hiertoe benodigde middelen moeten worden ingezet als Europa de eindbestemming van gendergelijkheid wenst te bereiken.

    1.12

    De regionale en lokale overheden, die het dichtst bij de burgers staan en verantwoordelijk zijn voor de meeste sociale, onderwijskundige en economische aspecten van hun dagelijks bestaan, zijn in staat de waarden en structuren van de routekaart toe te passen in de praktijk. Dit wordt ook erkend door de Europese Commissie, die het Europees Handvest voor gelijkheid van vrouwen en mannen heeft bekrachtigd dat door de REGR in het kader van het vijfde communautaire actieprogramma is opgesteld. De waarden van de routekaart moeten een integrerend onderdeel worden van het op regionaal en lokaal niveau uitgevoerde beleid. Het tegengaan van genderstereotypen in onderwijs, opleiding en cultuur en de versterking van de governance ten behoeve van de gendergelijkheid kunnen, evenals de monitoring van het proces, het beste op dit niveau plaatsvinden.

    1.13

    In de instellingen op het niveau van de EU, de lidstaten en de regionale en lokale overheden bestaat de tendens om genderkwesties louter in statistieke termen te bespreken. Hoewel betrouwbare en vergelijkbare statistieken nuttig en noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de huidige situatie, bestaat het gevaar dat statistieken worden gebruikt ter rechtvaardiging van niet veel meer dan een „symbolisch” beleid. Daarom is een accurate interpretatie van statistieken van groot belang, teneinde deze in concrete maatregelen om te zetten. Opsplitsing van de statistieken naar geslacht zou het mogelijk moeten maken om de gegevens beter te evalueren en na te gaan wat de impact is — of het ontbreken daarvan — van het genderbeleid dat wordt gevoerd in de verschillende EU-lidstaten en op het niveau van de regionale en lokale overheden.

    Het scheppen van de voorwaarden om werk en gezin te kunnen combineren

    1.14

    Het ziet er tevens naar uit dat nieuwe fondsen en andere initiatieven het meest doeltreffend op regionaal en lokaal niveau kunnen worden ingezet om de waarden en structuren die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de routekaart tot stand te brengen. De ontwikkeling van sociale-gemeenschapsplannen kan een instrument zijn om de regionale en lokale overheden te helpen de behoeften van de lokale gemeenschap in kaart te brengen, en om na gedegen onderzoek in de behoeften van de meest kansarme groepen te voorzien.

    1.15

    Het moge duidelijk zijn dat de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen de inzet van beide seksen vergt, dus zeker ook van vrouwen. Dit omvat tevens hun participatie op de arbeidsmarkt, een grotere betrokkenheid van mannen bij het gezin en de mogelijkheid voor vrouwen én mannen om werk en gezin te combineren, wat van doorslaggevend belang is voor de toekomstige demografische ontwikkeling in de EU.

    1.16

    Cruciaal in dit verband zijn efficiënte maatregelen om mannen ertoe aan te zetten hun aandeel in de gezinstaken op zich te nemen, alsook meer en betere kinderopvangfaciliteiten, die toegankelijk en betaalbaar moeten zijn voor iedereen die deze nodig heeft. Veel lidstaten moeten hun inspanningen nog opvoeren om de doelstellingen van Barcelona 2002 te verwezenlijken; zij zouden hiervoor nauw moeten samenwerken met hun lokale en regionale overheden.

    1.17

    De verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen valt of staat met de opstelling van een concreet beleid, waarvoor voldoende middelen moeten worden uitgetrokken, waarin ieder lid van de gemeenschap wordt gerespecteerd en waar iedereen beter van wordt. Daarnaast zouden nieuwe initiatieven moeten worden aangemoedigd en gefinancierd, die stereotiepe rolpatronen van mannen of vrouwen op het werk, in het privéleven en in de politiek doorbreken.

    1.18

    Het CvdR beschouwt het als een fundamentele taak om ervoor te zorgen dat er concrete kansen bestaan om gendergelijkheid te realiseren. Het al dan niet bestaan van kansen zal uiteindelijk de doorslag geven. De markt is niet alleen gericht op winst en prijzen, maar ook op de kwaliteit van de dienstverlening. Gendergelijkheid kan uitsluitend worden bereikt wanneer essentiële diensten — d.w.z. diensten van hoge kwaliteit — beschikbaar zijn voor alle burgers. De sociale agenda van de EU zou zich hiervan rekenschap moeten geven.

    Totstandkoming van een gedegen rechtskader dat goed wordt nageleefd

    1.19

    De EU-wetgeving inzake gelijke beloning dateert al van tientallen jaren geleden. Desondanks verdienen vrouwen nog steeds minder dan mannen (2). De EU-instellingen moeten een vastberaden politieke bereidheid tonen om de reeds bestaande wetgeving/richtlijnen te doen naleven, als het moet zelfs door gerechtelijke stappen te nemen tegen lidstaten die deze wetgeving blijven negeren. Gendergelijkheid moet een echte prioriteit worden van alle lidstaten. Dit zou tevens het standpunt van de EU in internationale fora verstevigen.

    1.20

    Hetzelfde geldt voor de dringende noodzaak om de maatregelen tegen mensenhandel op te voeren. De regionale en lokale overheden moeten worden geholpen de plaag van de mensenhandel en het economisch misbruik van illegale immigranten te bestrijden. Mensenhandel is uitgegroeid tot een enorm probleem dat zo snel mogelijk moet worden aangepakt. Ook is het zaak erop toe te zien dat de waardigheid en de rechten van immigranten in gesloten centra, m.n. van vrouwen en kinderen, worden gerespecteerd. Het CvdR wil zijn leden ertoe aanzetten nauwer samen te werken bij het bestrijden van dergelijke misstanden. Daardoor zal ook op EU-niveau efficiënter kunnen worden samengewerkt in de strijd tegen dit soort zware misdaden die extreem lijden teweegbrengen en die een aanslag zijn op de menselijke waardigheid. Bovendien zal op die manier een stevige basis worden gelegd voor de internationale samenwerking op alle bestuursniveaus, die moet worden aangemoedigd.

    1.21

    Bij seksegebonden geweld gaat het meestal om geweld van mannen tegen vrouwen. Dit is een ernstig maatschappelijk probleem en een gevaar voor het welzijn, de gezondheid en het leven van vrouwen en kinderen. Het is een schending van het fundamentele recht op een eigen leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijk en geestelijke integriteit. De beste preventie is voorlichting en actieve beïnvloeding van normen en gedrag. Als we actief werken aan gelijke behandeling kunnen we een samenleving creëren waarin meisjes en jongens dezelfde mogelijkheden en rechten hebben en waar meisjes en vrouwen niet door mannen worden mishandeld. Lokale en regionale overheden, die dicht bij de burger staan, hebben wat dit betreft niet alleen een zware verantwoordelijkheid, maar beschikken ook over ruime ervaring, goede voorbeelden en programma's ten aanzien van zowel slachtoffers als daders.

    Gendergelijkheid bij de besluitvorming

    1.22

    Om een echte gendergelijkheid te realiseren zal het probleem van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke en economische besluitvorming moeten worden aangepakt. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de lokale en regionale overheden, omdat de gelijke deelname van mannen en vrouwen aan de politiek en het economische leven van onderaf moet worden opgebouwd. Het CvdR stelt in dit verband voor dat op de verschillende bestuursniveaus wordt gekeken naar de mogelijkheid om quota's in te voeren. Quota's alleen zijn echter niet voldoende om de ongelijkheid en discriminatie op te lossen, maar zij kunnen onderdeel zijn van een bredere en geïntegreerde strategie om de bestaande structuren die vrouwen nu nog belemmeren deel te nemen aan het besluitvormingsproces, af te breken.

    1.23

    Aangezien het komende jaar in het teken zal staan van „gelijke kansen voor iedereen” moet het CvdR de lidstaten wijzen op hun plicht om te zorgen voor de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de nationale delegaties in het CvdR.

    1.24

    De fracties in het CvdR worden aangemoedigd actief deel te nemen aan de discussie over gendergelijkheid. Als onderdeel van het themajaar zou het CvdR zelf een strategie moeten uitstippelen waarin het aangeeft hoe het met de nationale delegaties en fracties zal samenwerken om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen het CvdR aan te pakken.

    1.25

    Het CvdR zou zich er via zijn commissies voor moeten inspannen dat de toekomstige adviezen zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de evenredige input van vrouwen en mannen, en ernaar moeten streven dat alle werkzaamheden van het Comité op basis van gelijkheid worden uitgevoerd.

    Verandering van de culturele normen — Gelijkheid op een sekseneutrale wijze

    1.26

    De lokale en regionale overheden — zowel binnen als buiten de Unie — verschillen qua grootte en wetgeving, maar niet qua taken en beginselen. Met hun kennis van de lokale en regionale behoeften zijn zij in staat veranderingen op gang te brengen. Omdat zij spilposities innemen kunnen zij er bovendien voor zorgen dat de dienstverlening bijdraagt tot het welzijn van de gemeenschap.

    1.27

    Hierbij is het een grote uitdaging om met alle burgers een open discussie aan te gaan over concrete maatregelen op het gebied van gendergelijkheid.

    1.28

    De lokale en regionale overheden zouden moeten proberen de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen via projecten die zij zelf of met behulp van EU-middelen financieren en die bedoeld zijn voor lagere scholen. Zij zouden zelfs ervaringen en beste praktijken met andere landen kunnen uitwisselen.

    1.29

    De overheden op alle bestuursniveaus hebben de middelen in huis om de gangbare mentaliteit en dus ook de culturele normen te veranderen. Dit kan worden bereikt door de strategieën te baseren op sociale-gemeenschapsplannen waarmee wordt getracht de gemeenschap te bereiken via onderwijzers, werkgevers en werknemers, nationale en internationale instanties en bovenal de media, voor een doeltreffender verwezenlijking van gendergelijkheid. Concreet betekent dit voor de lokale, regionale maar ook nationale en EU-instellingen dat het thema gendergelijkheid een integrerend deel moet uitmaken van hun communicatie met de burgers. Dit vraagt weer om een gedegen opleiding van de verantwoordelijke personen in de instellingen, maar ook van de mediavertegenwoordigers, om hen bewust te maken van gendergelijkheidsvraagstukken. In het kader van de discussie over de toekomst van Europa en het Plan D van de Commissie voor democratie, dialoog en debat, waaraan het CvdR een vierde „D” wenst toe te voegen voor decentralisatie, zouden gendervraagstukken moeten worden opgenomen als cruciaal element om Europa dichter bij de burgers te brengen.

    2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

    2.1

    Naast een analyse van de onderwijskundige, economische en sociale factoren zou de EU nauw moeten samenwerken met de media. Ook zou zij gedragscodes moeten vaststellen die de verworven vrijheden en creativiteit van de media in tact laten, maar die de obstakels die de prioriteiten van de routekaart in de weg staan, wegnemen. De media kunnen helpen de waarden van de routekaart te verspreiden, maar diepgewortelde en gevestigde belangen kunnen de media heimelijk dwarsbomen. De verwezenlijking van de doelstellingen van de routekaart kan dus een ultieme test zijn voor het vermogen van de EU om een Europese samenleving tot stand te brengen die de mooie woorden over gendergelijkheid in daden weet om te zetten.

    2.2

    Om een doeltreffende en zinvolle democratie tot stand te brengen moet ervoor worden gezorgd dat de burgers op volwaardige wijze kunnen deelnemen aan de besluitvorming over kwesties die hun dagelijks leven aangaan. Zolang er geen sprake is van gendergelijkheid in het besluitvormingsproces zal ook de democratie in de EU niet volledig realiseerbaar zijn. Het CvdR en de EU-instellingen moeten de hervorming van de democratische processen in de lidstaten bespoedigen, door ethische normen voor te stellen voor de politieke governance in de steeds meer geglobaliseerde wereld waarin wij leven. Gendergelijkheid is een van deze ethische normen.

    2.3

    Huiselijk geweld, m.n. van mannen tegen vrouwen, moet ook op EU-niveau worden aangepakt. Nauwere samenwerking tussen de lidstaten zal er immers toe leiden dat wie beschuldigd is van huiselijk geweld gemakkelijker kan worden vervolgd, ook al verblijft de persoon in kwestie inmiddels in een ander land.

    2.4

    Gendergelijkheid kan moeilijker te verwezenlijken zijn zolang vrouwen niet in de gelegenheid zijn hun rechtmatige plaats in de besluitvormingsstructuren op te eisen. Een succesvolle routekaart zou vrouwen meer kansen op de arbeidsmarkt geven en hun economische onafhankelijkheid bevorderen.

    2.5

    In hun hoedanigheid van belangrijke werkgevers zouden de regionale en lokale overheden het goede voorbeeld moeten geven door hoge normen op het gebied van gendergelijkheid na te streven. Zo kunnen zij in veel gevallen ervoor zorgen dat mannen en vrouwen evenredig vertegenwoordigd zijn in sollicitatiecommissies. Dit wordt vaak over het hoofd gezien.

    2.6

    Een andere stap in dezelfde richting zou zijn dat het CvdR zichzelf presenteert als rolmodel voor lokale, regionale, nationale en Europese instellingen, door zich er in aanwervingsprocedures van te vergewissen dat sollicitanten een goed begrip hebben van genderkwesties, en door zijn personeel hiervan bewust te maken door middel van cursussen en opleidingen.

    2.7

    Aangezien het aantal mannelijke en vrouwelijke leden van het CvdR niet in evenwicht is, kan het niet bepaald als goed praktijkvoorbeeld worden beschouwd voor het lokaal en regionaal bestuur in Europa. Het „Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen” (2007) zou door het CvdR moeten worden aangegrepen om samen te werken met de nationale delegaties en fracties, ten einde een strategie voor gendergelijkheid uit te stippelen. Deze strategie zou dan in 2007 moeten worden gepubliceerd.

    2.8

    Andere gebieden waarop de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen een negatieve impact heeft op de verwezenlijking van de doelstellingen, in de zin dat zij de volledige en gelijkwaardige participatie van vrouwen vertragen of belemmeren, moeten streng worden aangepakt. Opvallende voorbeelden zijn te vinden in tal van onderdelen van het sociaal beleid, waaronder gezondheidszorg, onderwijs, sociale zekerheid en volkshuisvesting, waarin onvoldoende aandacht bestaat voor genderspecifieke verschillen.

    2.9

    Om meer gezinsvriendelijke maatregelen te treffen waarmee vrouwen en mannen gelijke toegang wordt geboden tot betaalde arbeid en diensten, zouden de lokale en regionale overheden ernaar kunnen streven partnerschappen te sluiten met particuliere en openbare bedrijven voor de bevordering van kinderopvangfaciliteiten, waarvoor middelen zouden kunnen worden geput uit de structuurfondsen en/of het nieuwe Progress-programma. Het CvdR zou in dit verband het goede voorbeeld moeten geven, zowel wat zijn politieke structuur als personeelsleden betreft. Het moet een voortrekkersrol gaan spelen op het vlak van kinderopvang: in zijn gebouwen zijn immers voortdurend personeelsleden, allerhande organisaties en politici aanwezig.

    2.10

    Vandaar dat zeer veel aandacht moet worden geschonken aan het potentieel van de lokale en regionale overheden, omdat zij zich in een betere positie bevinden dan wie dan ook om de routekaart ten uitvoer te leggen, terwijl zij altijd oog houden voor de culturele en sociaal-economische context waarin e.e.a. moet worden geïmplementeerd. Dit advies vertegenwoordigt het standpunt dat de doelstellingen van de routekaart niet kunnen slagen indien de gendergelijkheid niet van onderaf wordt bewerkstelligd met de volledige participatie van de burgers op regionaal en lokaal niveau. Voor alle lokale en regionale besturen is het Europees Handvest van de REGR voor gelijkheid van vrouwen en mannen in dit verband een bijzonder nuttig referentiewerk, dat de concrete link legt tussen de doelstellingen van de routekaart en de lokale bevoegdheden. Niet alleen zouden de regionale en lokale overheden rechtstreeks betrokken moeten zijn via een decentrale routekaart, maar ook zouden het CvdR en zijn leden gendergelijkheid moeten promoten, ondersteunen en verdedigen.

    2.11

    Het CvdR zou elk jaar, mits de begrotingsautoriteit ermee instemt, een forum moeten houden over gelijke behandeling waar lokale en regionale overheden alsmede publieke, particuliere en ideële partijen methoden, kennis en ervaringen kunnen uitwisselen. Om op een ruime deelname te kunnen rekenen moeten de kosten van dit forum laag worden gehouden.

    Brussel, 6 december 2006.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    M. DELEBARRE


    (1)  CdR 151/2005 fin; advies over „Vrouwen en armoede in de Europese Unie”.

    (2)  Z. Gurmai, „Roadmap has no fast lane” (Routekaart zonder snelweg), verklaring van de PSE, 2006.


    Top