EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/294/42

Zaak C-372/06: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London (Verenigd Koninkrijk) op 11 september 2006 — Asda Stores Ltd/The Commissioners for her Majesty's Revenue and Customs

PB C 294 van 2.12.2006, p. 24–25 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

2.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het VAT and Duties Tribunal, London (Verenigd Koninkrijk) op 11 september 2006 — Asda Stores Ltd/The Commissioners for her Majesty's Revenue and Customs

(Zaak C-372/06)

(2006/C 294/42)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

VAT and Duties Tribunal, London

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asda Stores Ltd

Verwerende partij: The Commissioners for her Majesty's Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

Verenigbaarheid met het communautair douanewetboek van de relevante bepalingen van bijlage 11 bij de uitvoeringsverordening

1)

Zijn de regels ter bepaling van niet-preferentiële oorsprong die zijn opgenomen in bijlage 11 bij verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (2) van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek („de uitvoeringsverordening”), voor in Turkije geproduceerde kleuren-tv's („ktv's”) die onder GN-code ex 8528 vallen en waarop de in kolom 3 van de bij die post horende tabel geformuleerde regel van toepassing is, ongeldig wegens onverenigbaarheid met artikel 24 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek („het communautair douanewetboek”)?

Uitlegging van bijlage 11

2)

Voor het geval de in bijlage 11 bij de uitvoeringsverordening opgenomen bijzondere oorsprongsregel voor onder GN-code ex 8528 vallende ktv's, zoals uiteengezet in kolom 3 van de bij die post horende tabel, geldig is, moet dan de niet-preferentiële oorsprong van een apart onderdeel, zoals een in een afgewerkte ktv ingebouwd chassis, afzonderlijk worden bepaald, en zo ja, moet die oorsprong dan worden bepaald op basis van:

a)

de fysieke be- of verwerking van het product, teneinde na te gaan of het betrokken product zijn laatste ingrijpende en economisch verantwoorde be- of verwerking heeft ondergaan (ervan uitgaande dat aan de overige voorwaarden van artikel 24 van het communautair douanewetboek is voldaan); of

b)

bijzondere en subsidiaire regels die de Europese Commissie en de lidstaten zijn overeengekomen met het oog op de onderhandelingspositie van de Europese Gemeenschap voor de Wereldhandelsorganisatie ter zake van de harmonisatie van niet-preferentiële regels van oorsprong, waarbij de bijzondere regel in de onderhavige omstandigheden een 45 %-meerwaardetest is, terwijl volgens de subsidiaire regel een goed de oorsprong heeft van het land waaruit het merendeel van de niet van oorsprong zijnde materialen afkomstig is, zoals op de in elk hoofdstuk gespecificeerde wijze bepaald, met dien verstande dat wanneer de materialen van oorsprong ten minste 50 % van alle gebruikte materialen vertegenwoordigen, het goed de oorsprong heeft van het land waaruit die materialen afkomstig zijn, dan wel

c)

enig ander criterium?

3)

Indien een onderdeel van een ktv, zoals een chassis, op basis van het in artikel 24 van het communautair douanewetboek omschreven criterium van fysieke be- of verwerking lokale oorsprong heeft verkregen, is het dan nog nodig om voor een dergelijk onderdeel een waarde te bepalen met het oog op de toepassing op de ktv van de in bijlage 11 bij de uitvoeringsverordening opgenomen bijzondere oorsprongsregel voor ktv's?

4)

Voor het geval de regels die zijn overeengekomen met het oog op de onderhandelingspositie van de Gemeenschap voor de WTO, in het kader van de toepassing van bijlage 11 kunnen worden toegepast, is het dan noodzakelijk dat een onderdeel van een ktv, zoals een chassis, zijn eigen werkelijke prijs af fabriek heeft, of mag aan dat onderdeel een aan een prijs af fabriek equivalente waarde worden toegekend?

5)

Indien het antwoord op vraag 3) of vraag 4) luidt, dat een aan een werkelijke prijs af fabriek equivalente waarde in aanmerking moet worden genomen, hoe moet die waarde dan worden vastgesteld? Meer bepaald:

a)

Moet in dit verband toepassing worden gegeven aan i) artikel 29 of artikel 30 van het communautair douanewetboek; ii) een of meer van de artikelen 141 tot en met 153 van de uitvoeringsverordening; en iii) een of meer van de in bijlage 23 bij de uitvoeringsverordening opgenomen aantekeningen voor de interpretatie van de douanewaarde?

b)

Welke eisen gelden ten aanzien van het bewijs van de waarde of de kosten?

c)

In welke omstandigheden mag bij de beoordeling van de niet-preferentiële oorsprong van een onderdeel van een ktv worden uitgegaan van berekende of geconstrueerde kosten?

d)

Welke soort kosten mogen bij de vaststelling van berekende of geconstrueerde kosten van een onderdeel in aanmerking worden genomen?

e)

Mag voor de vaststelling van de rechten die op een specifiek tijdstip over een specifiek product verschuldigd zijn, worden uitgegaan van gemiddelde waarden over een bepaalde periode?

f)

Mag bij de vergelijking van de kosten of de waarde van een onderdeel met de kosten of de waarde van een uitgevoerd eindproduct gebruik worden gemaakt van verschillende methoden om de kosten of waarden te berekenen?

Vragen betreffende de artikelen 44 tot en met 47 van besluit nr. 1/95 en artikel 47 van het Aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara

6)

Volgt uit artikel 44, lid 2, van besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara, dat de Gemeenschap, alvorens de bij verordening (EG) nr. 2584/98 (3) van de Raad ingestelde antidumpingrechten ook van toepassing te doen zijn op uit Turkije ingevoerde producten die zich in het vrije verkeer bevonden, zich eerst tot de Associatieraad EG-Turkije had moeten wenden met het verzoek aanbevelingen te doen uitgaan, alsmede de Associatieraad van haar voornemen op de hoogte had moeten stellen?

7)

Volgt uit artikel 46 van besluit nr. 1/95 dat de Gemeenschap, nadat zij bij verordening (EG) nr. 2584/98 drie eerdere verordeningen van de Raad tot instelling van antidumpingrechten op bepaalde ktv's van oorsprong uit China en Korea heeft gewijzigd op het punt van de productdefinitie en de hoogte van de toegepaste rechten, de bij verordening (EG) nr. 2584/98 ingestelde nieuwe antidumpingrechten pas kan toepassen met betrekking tot de invoer uit Turkije van zich in het vrije verkeer bevindende ktv's van oorsprong uit China en Korea, indien zij het Gemengd comité van de douane-unie op de hoogte heeft gesteld van haar voornemen om dit te doen?

8)

Volgt uit de artikelen 44 tot en met 47 van besluit nr. 1/95, dat handelaren op de hoogte moeten worden gebracht dan wel anderszins in kennis moeten worden gesteld van een kennisgeving overeenkomstig artikel 46 van besluit nr. 1/95 dan wel artikel 47, lid 2, van het Aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara?

9)

Indien de in de vragen 6) en 7) bedoelde verplichtingen bestaan:

a)

Welke eisen gelden dan ten aanzien van de indiening van een verzoek en een kennisgeving overeenkomstig artikel 44 van besluit nr. 1/95 juncto artikel 47 van het Aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara?

b)

Welke eisen gelden dan ten aanzien van een kennisgeving overeenkomstig artikel 46 van besluit nr. 1/95?

c)

Heeft de Europese Commissie met de in casu door haar genomen stappen aan die eisen voldaan?

d)

Wat is de consequentie indien dit niet het geval is?

10)

Zijn de artikelen 44, 46 en 47 van besluit nr. 1/95 en artikel 47 van het Aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara rechtstreeks toepasselijk of hebben zij rechtstreekse werking, zodat individuele handelaren zich voor de nationale rechter op schending van die bepalingen kunnen beroepen teneinde te ontkomen aan de betaling van antidumpingrechten die zij anders verschuldigd zouden zijn?


(1)  PB L 11, blz. 88.

(2)  PB L 3, blz. 23.

(3)  PB L 324, blz. 1.


Top