Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/096/33

    Zaak T-41/06: Beroep ingesteld op 6 februari 2006 — Republiek Polen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 96 van 22.4.2006, p. 17–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    22.4.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 96/17


    Beroep ingesteld op 6 februari 2006 — Republiek Polen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-41/06)

    (2006/C 96/33)

    Procestaal: Pools

    Partijen

    Verzoekster: Republiek Polen (vertegenwoordiger: Pawel Szalamacha als gemachtigde)

    Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Conclusies van verzoekster

    nietig te verklaren de beschikking van 18 oktober 2005 in zaak COMP/M.3894 waarbij de concentratie van Unicredito Italiano SpA en Bayerische Hypo- und Vereinsbank AG verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard;

    de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 oktober 2005 in zaak COMP/M.3894 waarbij de concentratie van de banken Unicredito Italiano SpA (UCI) en Bayerische Hypo- und Vereinsbank AG (HVB) verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard. Beide banken bezitten aandelen in bankinstellingen in Polen en volgens de uiteenzetting van verzoekster leidt de voorgenomen concentratie ertoe dat UCI de controle over het door HVB gehouden aandeel in de Poolse bankmarkt krijgt.

    Tot staving van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

    schending van artikel 2, lid 1, van de concentratieverordening (1) wegens een volgens verzoekster onjuiste beoordeling van de voorgenomen concentratie, omdat de Commissie de geschiedenis van de banksector in Polen, de omvang van de buitenlandse investeringen en de redenen waarom de Poolse regering beperkingen voor investeringen bij de privatisering van de staatsbanken heeft ingevoerd, niet in aanmerking heeft genomen. Voorts voert verzoekster aan dat de Commissie artikel 2, lid 1, van de concentratieverordening heeft geschonden, omdat zij bij de beoordeling dat de voorgenomen concentratie verenigbaar was met gemeenschappelijke markt, geen rekening heeft gehouden met het bestaan en de gevolgen van artikel 3, lid 9, van de Poolse privateringsovereenkomst (2), dat volgens verzoekster een juridische hinderpaal voor de toegang tot de markt vormt als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, van de concentratieverordening. Verzoekster stelt ook dat de Commissie de concentratie op de Poolse bankmarkt onjuist heeft beoordeeld en ook de gevolgen van de voorgenomen concentratie voor de mededinging op de markt voor beleggingsmaatschappijen en voor sommige specifieke markten in de Poolse banksector verkeerd heeft beoordeeld;

    schending van artikel 6, lid 1, van de concentratieverordening, aangezien volgens verzoekster de voorgenomen concentratie bij de Commissie ernstige twijfel met betrekking tot de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt had moeten wekken en tot de inleiding van een procedure had moeten leiden, dat wil zeggen tot de tweede fase van het onderzoek of de voorgenomen handeling onder de concentratieverordening valt;

    schending van artikel 11 van de concentratieverordening, van artikel 5 van de invoeringsverordening (3) en van het beginsel van behoorlijk bestuur; verzoekster is van mening dat de aanmelding van die concentratie, zoals die door partijen is verricht, onvolledig was, omdat deze geen inlichtingen over de voorwaarden van de privatiseringsovereenkomst en in het bijzonder over artikel 3 daarvan bevatte, en als zodanig door de Commissie helemaal niet in aanmerking had moeten worden genomen;

    schending van de uit artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voortvloeiende verplichting tot samenwerking omdat de gewettigde belangen van de Republiek Polen, in de bescherming waarvan artikel 21, lid 4, van de concentratieverordening voorziet, voor de vaststelling van de beschikking niet in aanmerking zijn genomen; volgens verzoekster had de Commissie voor de vaststelling van de beschikking waarbij de concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt werd verklaard, maatregelen moeten treffen om volledige informatie over alle gewettigde belangen van de lidstaten te verkrijgen, te meer waar de Commissie bij de beschouwing van de Poolse bankmarkt in de periode vóór de toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie de gelegenheid had zich met de structuur van die markt vertrouwd te maken en zich ervan bewust had moeten zijn dat de Poolse regering een openbaar gewettigd belang had om de toepassing en de uitvoering van de vrijhandels- en privatiseringsstrategie te garanderen;

    schending van artikel 253 EG en van de verplichting tot passende motivering van de beschikking, wat volgens verzoekster de uitlegging en de controle van de rechtmatigheid van de toepassing van het recht door de Commissie bemoeilijkt.


    (1)  Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1).

    (2)  Overeenkomst inzake de verkoop van de aandelen van de bank van de Poolse bijstandskas NV – Grupa Pekao SA gesloten op 23 juni 1999 tussen de Staatskas (Ministerie van Financiën) van de Republiek Polen en Unicredito Italiano Spa en Allianz AG.

    (3)  Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 133, blz. 1).


    Top